§EH3a2233223 Zaterdag 30 Juli 1938 No. 22 )p bezoek bij den brillendokter te Jaargang :n een wilden jongen en een meisje dat bijna volmaakt was e van jullie moet naar baas Vroolijk ens heel ver weg, in een groot, groot stond een klein, allergezelligst huis- Iet stond op een open plek, waar de stralen die door de bladerkronen van ge boomen vielen, den heelen dag ►terende loovertjes strooiden. De vo- zongen hun liedje voor de ramen en loudsbloemen, Afrikaantjes, fuchsia's, iken hartjes en nog allerlei andere irwetsche bloemetjes, stonden in het te, gezellige tuintje, dat voor het huis- ig t was nog heel vroeg in d n morgen, toch hoorde je in het huisje al ge- t Baas Vroolijk, de brillendokter, was het werk Hij morrelde aan de ma- waarmee hij zijn brilleglazen sleep ondertusschen zong hij zijn hoogste >r maar eens, wat baas Vroolijk zong: k slijp er mijn brillen •r wie ze maar willen mooi glad en rond. Verkoop ze terstond roze, de blauwe, of anders de witte Heb brillen voor kou, en brillen voor fhitte Heb brillen voor iedereen ver in [het rond. brillen van Vroolijk die maken [gezond! 'ara, trara! trara! e maken je daad'lijk gezond! toen het liedje uit was, begon baas •lijk weer opnieuw, terwijl de machine g snorde. En Piet, de tamme kraai, 'roolijk's knechtje was. tikte de maat zijn gelen snavel op de werktafel, 'iet" zei de baas. toen hij een stuk of illeglazen af had en ze netjes in het tuur had geschoven. „Piet het wordt '1 Ga op je post jongen. Ik heb zoo'n 1, dat er vandaag heel wat arme •pers zullen komen om brillen te halen, st, baas" krast Piet en hij vloog het venster ut en het bosch in. niet lang had hij gevlogen of daar hij heel in de verte aan het eind van bosohpad iets zwarts aankomen, 'ra, kra" kraste Piet. want hij meende oog en blik, dat het ook een kraai was, als hij. Maar neen, het vloog niet, het En zuchten en jammeren deed het ook ra, kra" zei Piet nogeens. En toen zag 'et zijn scherpe oogjes, dat het een w was. heelemaal in het zwart gekleed jet een dikken zwarten doek om het vrouw had een mager, bleek gezicht ing zuohtend op een steen zitten. O foei, foei!" zei de vrouw „Kra, kra" zei Piet. Dat be teekent:-„zoekt u iets?" „Ik moet naar het huis van dokter Vroo lijk" zuchtte de vrouw, zonder op den kraai te letten. „Maar wat een eind, wat een eind! Ik heb spijt als haren op mijn hoofd, dat ik eraan begonnen ben! En dat in dat win derig weer! Je zult zien. dat ik vanavond nog eens zoo ziek ben!" „Winderig weer?" kraste Piet ..maar mijn goede mensch, het is het prachtigste weer van de wereld! En u bent er nu haast. Ga maar mee, dan wijs ik u den weg". „Nu, vooruit dan maar. Maar je laat me niet verdwalen, hoor!" Na tien minuutjes waren ze al bij het gezellige huisje in het vroolijke bloemen tuintje. Piet riep „kra, kra" en toen ging de deur vanzelf open en baas Vroolijk kwam te voorschijn. „Goeden morgen", zei hij vriendelijk. „Heerlijk weertje, vindt u niet?" „Dat vind ik heelemaal niet" bromde de vrouw. „Het is vreeselijk winderig en buiïg. Echt verraderlijk weer. Wie weet of er straks niet opeens regen komt!" Ik heb me tenminste maar flink ingepakt, want als Ik eenmaal kou vat, dan is bet tienmaal zoo erg als bij een gewoon mensch". „Ja. ja" zei baas Vroolijk. „dat begrijp ik best. Komt u binnen". En hij bood het vrouwtje zijn arm aan en leidde haar naar zijn gemakkelijksten stoel, terwijl hij zei: „En vertel me nu eens precies, wat eraan scheelt". De vrouw zuchtte nu nog dieper. „Mijn lieve dokter Vroolijk" zei ze „je mag wel liever vragen wat er niet aan scheelt. Altijd heb ik kou en rheumatiek en kou. Dan weer op mijn oogen, dan weer op mijn borst of in mijn beenen. En nu zit ik nog wel den heelen dag in hols en als ik even een boodschap moet doen, pak ik me zoo reusachtig in!" „Maar mijn beste mensch, dat is glad verkeerd. Naar buiten moet je, in de zon! Zie je niet, wat een heerlijk verrukkelijk warm weer het vandaag is?" „Ik niet hoor! Ik vindt het echt buiïg, winderig, kil en „Stop!" zei toen baas Vroolijk opeens, „nu heb ik uw kwaal ontdekt. Uw kwaal heet zwartkijkerij en daar heb ik een prachtige bril voor. Een bril met gouden glazen Zet maar op en je bent genezen. En terwijl hij nog sprak nam hij 'n groote, mooien bril van den wand en zette dien het vrouwtje op. Nu. toen gebeurde er heusch een wonder: het vrouwtje riep eerst oooh! en toen aah!. daarna maakte ze eenlucht- sprongetje, gooide haar mantel uit en haar hoofddoek af en riep: „Nu zie ik pas, hoe heerlijk de zon schijnt en hoe mooi de we reld toch eigenlijk is! Dat heb ik nooit geweten! O! mijn lieve dokter, hoe kan ik u danken?" „Bedanken komt later" lachte baas Vroo lijk. „Draag den bril eerst maar eens een week en kom dan nogeens terug, dan zul len we verder zien. Wie volgt?'" Klop, klop op de deuren daar kwam Pietje alweer binnen met de vol gende patiënt O neen, het waren er twee: een moeder met haar zoontje. De jongen schreeuwde moord en brand en zat van het- hoofd tot de voeten vol builen en schrammen. Zijn knieën zagen bont en blauw en er liep een straaltje bloed langs zijn wang. „Wel, wel" zei baas Vroolijk. „tjonge jonge, wat heb jij je verschrikkelijk toege takeld!" „Hij is een lieve, beste jongen, dokter" zuchtte de moeder, „maar hij heeft één gebrek: hij is te wild! Nooit kijkt hij uit. Nu eens vliegt hij met zijn hoofd tegen den muur. dan weer ligt hij opeens onder een fiets. Ja het is eigenlijk een wonder, dat hij nog leeft!" Nu, ook voor die vreeselijke kwaal wist dokter Vroolijk raad. Ik zal wel een brilletje voor hem op zoeken" beloofde hij „maar eerst zal ik hem eens netjes verbinden". Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen het ge zicht van den wilden jongen gewasschen en al zijn wondjes en sohrammen verbon- Hij nam een grooten, mooien bril van den wand en zette dien het vrouw Dj e op.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 15