Het Javaansche Eekhoorntje hoor! Es hoop niet dat je er spijt van hebt". Job vloog nu met een heele troep spreeu. wen. luid sjiepend en kwetterend weer naar den boom terug. Wat een verrukkelijk ge voel was dat, een vogel te zijn. Nooit had hu zich zoo vrij en blij gevoeld! En bij de gedachte, dat hij zich nu nooit meer be hoefde te wassehen. kon hij het gewoon weg wel uitjubelen! Maarwat gingen de spreeuwen nu doen? Kijk. daar zat een stelletje luid babbelend bijeen en allemaal keken ze één kant uit. Ze keken naar een omgeploegden akker, waar een boer aan het zaaien was. Toen werd het opeens stil. „Piep-piep!" zei er een en rrrt! als bij afspraak was de heele schaar op het land neergestreken. Pik. pik sing het in de voren en ksst! ksst! riep de boer. woedend met zijn armen zwaaiend. Rrrt! daar vloog de heele schaar weer omhoog in den boom; vele van hen hadden één of twee zaad korreltjes te pak ken gekregen en daar zaten ze nu smake lijk op te kauwen ..Best zaad!" sjiepte er een. .Ja. de brutalen hebben de halve wereld!" kwetterde een tweede „Toe, laat me ook eens proeven" zei Job ,Bèn je! Ga het zelf halen!" zei de spreeuw naast hem niet heel vriendelijk. ..Ieder voor zich, hoor!" Nu. Job moest toegeven, dat dit niet meer dan eerlijk was. Den volgenden keer zou hij beslist beter oppassen! En ja hoor; vijf minuten later toen het sein van „piep-piep" weer klonk, was hij er ook bij. ..Pik. pik. daar had hij een korreltje mis! O. dair lag er één. nee. weer miseen ander pikte het net voor zijn snavel weg! En zoo ging het wel vijf of zes keer. Toen vogel-Job aan het eind ran den dag heel moe en hongerig weer in den boom zat. had hij nog geen korreltje ge had. En de andere vogels schenen heele- maal geen meelii met hem te hebben. Ze lachten hem in hun kwettertaaltje uit en pikten zelfs naar hem.toen hij zioh be klaagde. Job kon wel hullen Hij vond het heelemaa.l niet prettig meer. een vogel te zijn! Maardaar bedacht hij iets: hij zou zich bij den wijzen uil gaan beklagen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Heel spoedig was de kerktoren bereikt en vogel-Job vloog in zijn eentje naar binnen. „Wie is daar?" kraste een schorre stem, „wie stoort mij in mijn slaap?" „Ik ben het. vogel-Job Ik vind het echt gemeen van de spreeuwen, dat niemand me een zaadje wil geven". „Geven? géven? Heb je dan geen vleugels gekregen vogel-Job en geen sterken snavel? Heb ik dan niet een echte vogel van je gemaakt?" „Ja, dat hebt u ook. maar .Nou wat maat? Je hebt toch dezelfde kansen ais de anderen? Geef je hun dan ook wat? Vèchten moet je. vèchten voor je dagelüksch brood! Of is dat in de men- schenwereld soms anders?" Ik ik weet niet" zei vogel-Job en hij dacht aan zijn heerlijke boterhammen thuis, die iederen dag weer voor hem klaar stonden en aan de heelijke kroezen melk en het middageten. „Weet je dat niet?" kraste de uil en zijn stem klonk heel boos. „Nu dan weet ik het wel; jouw Vader werkt den heelen dag hard om geld te ver dienen voor ai die lekkere boterhammen en voor je kleeren en schoenen en kousen en je school en je moeder naait voor je tot laat op den avond om alles heel te houden en jU. wat doe jij? Je bent nog te lui om je te wassehen en om je schoenen te poet sen en om op tijd op school te zijn Bah! wat een luiaard! Wég met jou! weg. zeg ik ie!" En met deze woorden greep de uil hem in de veeren en schudde hem woest heen en weer.... en.... Job keek verdwaasd om zich heen, regelrecht ln het booze ge zicht van meneer, die hem bij zijn schou der had gepakt om hem wakker te schud den. Het duurde een poosje, vóór Job be greep. dat hit géén vogel was! En toen hij het begreep, was hit er maar wat blij omf Avonturen van een ouden zeeman en zijn kameraadje. „Toe, Oom, vertel!" bedelden de kinde ren. De oude zeeman met zijn sneeuwwit ringbaardje was eigenlijk heelemaal hun oom niet, maar hoe kun je zoo'n vrien delijken ouden baas, die altijd een zil veren doosje met dropjes in zijn zak heeft, die hij op straat uitdeelt en steeds vol grappige verhalen zit, nu anders noemen dan „oom"? „Ja" zei oom Koen, „het is een lief beest, wat?" En hij streelde liefkoozend met z'n groote behaarde hand, waarop een Dlauw anker prijkte, over het ruggetje van een slank Javaansch eekhoorntje. „Ik zal jullie zijn geschiedenis eens vertellen. Het is nu twee jaar geleden, dat ik hem kreeg. Meegenomen uit Indië. wc voeren in een vrachtboot van New York naar Hongkong en gingen even voor anker aan een landtong in het Noord-Westen van Java, waar een witte vuurtoren stond met een signaalmast. waaraan de Neder- landsche vlag wapperde. Het was een schaars bevolkt gebied, waar weinig Europeanen woonden. Toen we een boot hadden uitgezet en aan land geroeid, verzamelde zich een groepje in landers op de kust, klaarblijkelijk met het doel, zaken te doen. Ik had ergen trek in fruit en besloot dus, zooveel mogelijk binnen te halen. Vlug wipte Ik mijn kooi in en haalde een tamelijk oud hemd, wel met stukken en stoppen er in, maar toch schoongewas- schen en heel, te voorschijn en. tien minuten later had ik het ingeruild tegen een ontzaglijke bos bananen, bijna zoo hoog als ik zelf, zes ananassen en acht kokosnooten. En als toegift kreeg Ik een piepjong eekhoorntje. Jullie begrijpt, dat ik er blij mee was! Het beestje zat in een klein kooitje; een snoezig dier, niet veel grooter dan mijn oor. Zijn staart stond als een groote wui vende pluim recht omhoog en met zijn scherpe klauwen rukte het aan de bam boespijlen of knaagde er aan met zijn witte, spitse tandjes. Het was erg schuw en begon te beven bij den aanblik van al die nieuwsgierige gezichten om hem heen, want de heele bemanning kwam hem natuurlijk be kijken Ik kreeg medelijden met het diertje, Jam het uit de kooi en zette wat kokos noot en blikjes melk voor hem neer. Eerst stribbelde het met alle geweld tegen, piaste met beide voorpootjes in de melk, maar dan begon het wat kalmer te wor den, likte eens van de melk en dronk ze tenslotte heelemaal op. Ik ging aan het werk en toen ik een half uurtje later weer aan dek kwam, zag ik, dat hij zijn kooitje had stukgeknaagd er. nu rustig op den grond met zijn staart zat te spelen. Maar op het zelfde oogenblik schoot een groote, blauwzwarte roofvogel omlaag! Het eekhoorntje sprong op zij, maar de vogel hem na. Met lange sprongen vlucht te het diertje over het dek. verschrikt omhoog starend. Nergens 'n paal of hekje, waartegen het kon opklauteren.... was er aan geen redding meer? Het sprong tegen den witgeverfden scheepswand, stootte z'n kopje en viel duizelend terug. Dan vlucht te het weer bliksemsnel met den moed der wanhoop naar voren, met den zwarten vijand achter zich aan. Daar verdween het in het ankergat; het prachtigste schuilplaatsje dat je maar bedenken kon! Maar helaas! Het volgende oogenblik viel het door het gat heenhals over kop ln zee! Met kloppend hart had ik dit alles, dat in een oogwenk geschiedde, ge volgd. Nu greep ik de kooi, boog me zoover mogelijk over de verschansing en liet ze aan een touw zakken. Maar het eekhoorn tje had geen bezinning genoeg om te be grijpen, dat dit zijn redding was Het sloeg en krabbelde wanhopig met de fijne voor pootjes tegen den ijzeren scheepswand, totdat ze bloeddentevergeefs. Het worstelde om zijn leventje! In dat oogenblik kon Ik me heelemaal niet meer indenken, dat ik een paar uur geleden het eekhoorntje nog nooit gezien liad; het leek me net, of het een trouw kameraadje van me was, dat ik al jaren kende. En ik vond het zoo vreeselijk, dat het zou moeten verdrinken, dat ik er werkelijk over dacht, over boord te sprin gen. Maar juist den vorigen dag had is zes volwassen en vier jonge haaien in de na bijheid van het schip gezien. Ik wist, dat er groote kans bestond, dat die me met huid en haar zouden verslinden als ik mijn leven voor mijn beschermeling waag de. Intusschen was het éekhoorntje hee lemaal afgedreven tot aan het achter schip. Het begon te zinken en krabbj nog zwak met de voorpootjes om heen. Toen gooide ik met een droeg], zucht de kooi over boord en ging aan g werk. Mijn lief eekhoorntje was verlo: Tenminstezoo dacht ik, maar i kwam ander uit. Tegen den avond dn de de stroom en de wind ging liggen zee werd zoo glad als een spiegel, klonk plotseling een luid geschreeuw ten paar matrozen, die aan de stonden, Ik sprong op en keek zeel enwie schetst mijn verbazing, toen] opeens mijn eekhoorntje zag aankom Parmantig als een fijn beeldje zat het de kool, die uit zee kwam aandrijven. I likte kalm zijn voorpootjes schoon, wijl de roodc gloed der zon zijn dro worden velletje en zijn prachtigen plui staart als goud deed glanzen. Toen dacht ik me niet lang meer; in het i Het volgende oogenblik plonste ik over boord en zwom naar hem toe. gende oogenblik plonste ik over boord zwom naar hem toe. Toen ik een slag of twaalf gezwomm had, waagde het eekhoorntje een kotn sprong van de kooi op mijn hoofd. I sioeg zijn scherpe klauwtjes in mijn hl en dat deed wel pijn, maar ik voelde haast niet, zoo blij was ik, dat ik uil klein dapper kameraadje terug had! Van dat oogenblik af was het tam kon ik alles met hem doen wat ik wilt 'J£ Dien nacht sliep het naast mij op mi kussen, met z'n snuitje in zijn staart ve stopt, zóó dicht bij mijn oor, dat ik zi hartje kon hooren kloppen. Het Javaansche eekhoorntje werd lieveling van het heele schip en ik ik zou m'n vriendje niet graag meer wi len missen", besloot oom Koen. „Een praéhtig verhaal, oom", riepen kinderen. „Geen verhaal, maar een echt gebeui avontuur", besloot oom Koen. En b streelde het ruggetje van zijn cekhoon viiendje. ;h1 Ingezonden door Nettie Biermasz. Zoo'n slimmerd! Jantje moest van Vader een brief nai de post brengen. Hij kreeg 5 cent mee v<x een postzegel. Jantje kwam geheimzinnig lachend ten en zei tegen Vader: „Hier hebt U de 5 centen terug. Ik he gewacht, tot er niemand bij de bus was toen heb ik den brief stilletjes in de giet laten glijden". Ingezonden door Corrie de Pree. Letterlijk opgevat. De jongen van een kruidenier staat mi een mand vol boodschappen voor het hui van een klant en belt aan. De deur word (r opengetrokken, en de Juffrouw roept vaifloj boven: „Wie is daar?" „De kruidenier, Juffrouw". „Zijn je voeten schoon? Breng dan boodschappen maar even boven". Met zijn bemodderde schoenen klimt Jongen naar boven; op elke trede staat edfljie vuile voetstap. „Maar jongen!" roept de Juffrouw boo*;g „ik heb toch gezegd: als je voeten schooi zijn!" „Nou Juffrouw", antwoordt de jongen „mijn voeten zijn schoon; alleen mijn laar zen zijn maar vuil". at ,it ni :t d s ia

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20