ANEKDOTEN Beklimming van den Tangkoeban Prahoe der, maar we zijn toch geert lammetjes. We lijn blij, dat de bloemen nu niet zoo duur zijn, nu koopen we een mooi bou quet] e voor haar. „Ik vind dit een keurig opstel" zei de juffrouw. „Trees heeft echt de blijheid van de lente gevoeld, dat kun je merken als je het leest. Goed zoo, meisje. Trees kreeg een vuurroode kleur, toen de juffrouw met lezen klaar was. Niet uit verlegenheid hoor, maar half uit blijd schap en halfdoor een heel vreem den, blijden inval die ze opeens kreeg. Ja, dat zou ze doen! Als Jan nu maar wou meehelpen, dan kon moeder tóch nog een heel aardige verrassing krijgen op Moeder dag! „Jan", vroeg Trees om twaalf uur, zoo dra ze haar broer in de straat zag aan komen „Jan, wil je me helpen?" „Wat nou weer?" vroeg Jan, eerst niet zoo bar vriendelijk, maar toen hij Trees' plannetje hoorde, draaide hij al gauw bij en zeide, dat hij het een eenig idee vond. En dusliepen ze vlug samen naar een winkel, waai' ze een mooi vel stroef papier kochten. In het midden trok Trees voorzichtig kleine lijntjes en rondom werd een breede rand vrij gelaten en daar ging Jan van alles omheen teekenen: bloeiende struiken, een lammetje met zijn moeder, jonge poesjes, een heele rij kuikentjes, een huisje in de wei en veel losse bloemetjes ertusschen. Het werd een echt mooie, len- te-achtige teekening, vooral toen Jan ze met zijn nieuwe kleur-potlooden fijntjes gekleurd had. En toen zette Trees haar beste beentje voor en schreef het mooie lente-opstel keurig netjes in het midden. Tot slot werden de lijntjes voorzichtig ultgegomd. „Het lijkt wel een schilderij!" roep Trees verrukt. „Of een oorkonde", zei Jan, blij dat hy zoo'n moeilijk woord wist. Toen rolden ze het geschrift op en de den er een mooi roze lintje om. En toen kochten ze op Zaterdagavond voor de vijf tien cent. die ze samen nog hadden want Jan had het papier betaald een groote bos narcisjes. „We zetten ze morgenvroeg in moeders mooiste vaasje", zei Trees. „Best", zei Jan, „en de rol leggen we naast moeders bord. „Eróp", vond Trees, „en de bloemen er naast". „Ja goed, afgesproken O wat heerlijk gaan die twee kinderen vanavond slapen! Want morgen is het Moederdag en ze verlangen nu al naar het stralende gezicht van hun moedertje, ais ze die fijne verrassing ziet! R. DE RUYTER—V. d. FEER. Ingezonden door Leuntje Koekebakker. Goed bedoeld. .Kinderen wie van jullie kan me zeg gen. wat een fabel is?" „Ik meneer. Een fabel is, wanneer een ezel en een koe met elkaar praten, net als u en ik". Ingezonden door Leendert Ravensbergen. Gemak dient den mensch. „Waarom staat de tram hier stil, con ducteur?" „Er is een vat bier uit een goederenwagen gevallen". „Daarvoor is toch zeker geen kwartier oponthoud noodig! Rol het even terzijde". „Jawel, maar ze drinken het eerst leeg, dan rolt het gemakkelijker!" Ingezonden door Corrie Kuyt. Meester: „Jan. wat is het geheugen?" Jan: .Meneer, dat is.dat is dat ding. waarmee je alles vergeet". Ingezonden door Aukje van der Walle. Hij had gelijk. Fransje viel uit een boom en moeder kwam haastig toe geloopen. Zij was bang, dat haar jongen zijn beenen gebroken had. Fransje had zich gelukkig maar weinig bezeerd. Jïoe ben je toch gevallen?" vroeg moe medelijdend. En Fransje antwoordde leuk: .Naar be neden, Mtoe". 2 slot Eén steen zou het evenwicht kunnen verstoren! Nadat wë een paar minuten zwijgend in de diepte getuurd hadden, verbrak oom Kees de drukkende stilte. „Laten we nu eens van ons verheven standpunt uit een kijkje op het heerlijke Java hebben. Zijn ze niet prachtig, deze landouwen met hun vreedzame kampongs? Wat lijkt Bandoeng klein! Net een stad van kinderspeelgoed. Kijk, daar in het Noorden, de smalle streep, die in de zon zilverwit schittert en zich tot de kim uit strekt: dat is de Javazee, die de Noord kust van ons eiland bespoelt en als Jullie naar het Zuiden kijken, kun je duidelijk de golven van den Indischen Oceaan zien. Wat een vergezicht hè! De heele breedte van Java ligt voor ons open." „Ja oom, het is een schitterend ge zicht", beaamde de romantisch aangeleg de Henk. „En vertel eens, wat zijn dat voor bergen, die hier rechts en links als reuzen uit de vlakte oprijzen. Ik heb op school wel de namen van de groote vul kanen moeten leeren, maar als je er mid den tusschenin staat, ben je metéén de kluts kwijt". „Net als iemand, die op school prach tig Fransch of Duitsch geleerd heeft, en in het vreemde land gekomen, de men- schen niet verstaat", zei lk .Nou, huil niet, mijn jongen! Oom Kees zal je wel terecht helpen." En oom Kees deed het. „Kijk, de beide hooge bergen in het Noordwesten, die als broertje en zusje naast elkaar staan, zijn de Salak en de Gedèh. Ze zijn meer dan 3000 M. hoog. Toen je van Buitenzorg naar Bandoeng spoorde, ben je er tusschendoor geglipt. Draai je nu eens om. Wat zie je daar?" „Een heele keten van bergen, begin nende met een vulkaan in het Westen en ver in het Oosten verdwijnend, waar nog twee extra-hooge bergen met hun spitsen in den blauwen hemel priemen. Kijk, uit de ééne komt rook, die als een wolk boven den top hangt." „Dat zijn de Sindoro en de Soem- bing, niet ver van Magelang; die zijn nog ruim 150 M. hooger dan de Gedèh En die reus daar, iets dichter bij en ook dichter bi) de Noordkust, dat is de Slamat, de hoogste berg van West-Java (3400 M.). Het breede, dikke kereltje in het Westen, waar de keten begint, is de Patua, en onze naas te buren in het Oosten zijn de Tjerimai en de Goentoer, die door zijn uitbarstin gen nog al beducht is. De naam duidt dit reeds aan, want hij beteekent „donder". „Krijgt onze Tangkoeban Prahoe ook nog wel eens van die malle kuren?" vroeg ik belangstellend. ,J)e mogelijkheid is niet uitgesloten, ofschoon hij zich gedurende de laatste honderd jaren fatsoenlijk gedragen heeft. Maar dat wil niets zeggen. Denk maar aan den Vesuvius, die algemeen als een uitge doofde vulkaan beschouwd werd en toen Ineens in het jaar .79 de drie steden Pom- peji. Herculanum en Stablae onder asch en lava begroef. En de vreeselijke uitbarsting van de Krakatau. die op den 26en Augus tus 1883 de heele wereld in opschudding bracht en waarbij meer dan 40 000 men- schen het leven verloren, volgde eveneens op een lange rustperiode." „Zou het gevaarlijk zijn tot den bodem van dezen trechter af te dalen? Ik zou dolgraag die twee poelen en het donkere gat daar beneden eens wat nader bekij ken", zei Henk, die met zijn kijker naar beneden getuurd had. „Ik geloof niet, dat er gevaar aan verbonden is. maar het zal erg vermoeiend zijn, over het mulle stof omlaag te klim men en nog meer Inspanning kosten weer omhoog te komen." „Wat zou dat, oom! Wij hebben onze stokken en kunnen elkander zoo noodig een handje geven", opperde ik, want ik had evenveel zin in het avontuur als Henk. „Nou, vooruit dan", stemde de plan ter toe. De afdaling begon. Het ging nogal vlug, soms vlugger dan wij wilden, want op de gladde asch gleden wij soms een paar me ter omlaag, en zonder onze stokken zou het een mislukking geworden zijn. Daarbij werd de stemming meer en meer gedrukt, naarmate wij den bodem naderden. De doodsche natuur, die ons omgaf en een merkbare geur van brandende zwavel, die de borst beklemde, zouden wel de oorzaak zijn van den last, die op ons drukte. Nu stonden wij beneden op het kleine plateau en keken omhoog naar den kring, waarbinnen het vriendelijke blauw hemel zichtbaar was. Henk, de natj derzoeker, was al ln den Oostenlijken van de langwerpige ruimte bezig eet te onderzoeken, die met een stinkend, achtig vocht gevuld was. Voorzicht!; hij een vinger erin, trok hem echte'; weer terug. Het vocht was kokend h „Ja, mijn jongen, dit water het: temperatuur van circa 85 gr. C. Als' paar eieren meegebracht had, had hierin hard kunnen koken zonder \- maken", zei oom Kees. Vlak naast dezen natuurlijken kod bevond zich een holte, gevuld m« brei van asch die voortdurend ai borrelde. „Voel jij eens, Frits, of die pa zoo heet is als het water daar", rao Henk mij aan. „Doe het niet, Henk!" sprak Oom ernstig. „Ik zou je danken", antwoord lachend. „In de eerste plaats ben 3 nieuwsgierig, en in de tweede plaa; lk Jou de eer van de ontdekking nl< twisten." Na deze vriendelijke woordenwis begaven wij ons naar den linkerhoek, een rond gat met een middellijn van M. als een schoorsteen ultmonddi. was de opening waar de dunne zz damp uit opsteeg. Henk hield zijn zak voor den mond en staarde in de pel diepte, maar hij zag niets dan zwarte i ternis. Toen greep hij een klein stuk t steen en wierp het in de buis. Geen t van het neervallen, waaruit de diepte dezen loodrechten schacht berekend kunnen worden, werd gehoord. Allee: lichtgeel rookwolkje steeg omhoog en oorzaakte bij ons een lichte hoestbui pakte nu een grooten Steen op en i hem in den afgrond slingeren, mai planter hield hem tegen. „Doe het niet, Henk!" sprak hij stig. „Waarom niet, oom? De vulkai immers uitgedoofd". „Neen, Henk, de temperatuur vt water en de rook, die uit dien schoor opstijgt, bewijzen dat in den schoot aarde wel degelijk nog krachten werk zijn. De steen, dien je in je hand t) zou het evenwicht kunnen verstoren, zou er gebeuren, als jouw steen de d» nen van den afgrond ontketende en zï golf vergiftig gas uitspuwden? Kom, jongen, weetgierigheid mag niet onl den ln roekeloosheid!" De waarschuwende woorden riepen verantwoordelijkheidsbesef in Henk ker. Nog eens staarde hij een beetje -S in de diepte, toen draaide hij zich zei kalm: „U heeft gelijk, oom! Laten «i weer naar boven klimmen". De terugtocht werd zonder onget volbracht. Terdege vermoeid maar blij weer heelhuids uit de griezelige 1 ontsnapt te zijn, bereikten wij den i van den krater. Het was omstreeks n.m. Op steenen gezeten verorberden gretig wat uit den rugzak te voors kwam. Toen gingen wij op marsch i huis. Juist toen de zon in het Westen ter de boomen verdween, bereikten fl huis, waar tante v. d. Wetering ons een hartig maal opwachtte. R'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20