De smid van Constanz Eendjes voeren En dus stond de groote groen met gou den auto opeens stil en rende een klein meisje in een wit bontjasje op het huisje toe. En de twee meisjes van zes en acht jaar ongeveer, stevige dikkerdjes met blonde vlechtjes en roode wangen, keken haar met open mond aan. ..Dag!" zei Dolly, ,,hoe heeten jullie en wat doen jullie daar?" Geen antwoord. I „Zeg, vertel eens, wat jullie doe-oen!" „Breien" zei het oudste meisje verlegen, hiaar het kleinste legde opeens haar werkje in den schoot, begon hard te lachen en zei, op Dolly wijzend: ..O, kijk ze heeft een vel aan!" En dat vond het oudste meisje zeker weer zoo gek, dat ze ook lachte, dat ze schater de. ..Haha! een vel! een vel van een beest! Wat gek!" „Heelemaal niet gek", zei Dolly, herme lijn is het en vreeselijk duur. En ik wil niet dat jullie me uitlacht! Hou daoelijk op, zeg ik je!" Maar de beide dikke kleine meisjes wa ren niet zoo bang uitgevallen als Dolly's vijftig kinderjuffrouwen. lakeien, profes soren en wat ik allemaal nog meer heb op genoemd. ..Voor jou zeker!" zei de oudste en toen begonnen ze weer opnieuw te schateren. „Maar weet je dan niet, wie ik ben? Dolly Philips, de schoensmeerprinses!" riep het meisje met haar scherp stemmetje. En toen kwam de pret eerst recht los. „Schoen smeerprinses!" nee maar wat gek! Dat was gewoon om je dood te lachen! En ze kne pen elkaar in de armen van pret en lach ten net zoolang, tot de deur van het huisje openging en moeder naar buiten kwam. En moeder begreeo wèl. wie dat sierlijke da metje was. Maar kindje", zei ze, „hoe kom jij hier?" „O, met de auto. En ik blijf den heelen dag tenminste als u het goed vindt." Nu. dat vond de moeder van Kitty en Katy best, tenminste, als haar ouders niet ongerust werden en als Dolly het eenvou dige voor lief wilde nemen". „O, mijn vader en moeder?" zei Dolly, .die zijn nooit ongerust hoor! Papa werkt maar en werkt maar en mama is geloof ik Weer ziek". „Arm kindje" zei de moeder van Kitty eu Katy. „Arm? Ik arm? Weet u wel. dat lk het rijkste meisje van Amerika ben en dat ik alles maè koopen, wat ik maar hebben wil?" „Ja, Dolly, dat weet ik wel. En toch. ik geloof, dat mijn beide meisje rijker zijn dan jij". Rijker dan ik? Dat kan niet, mevrouw, lreusch niet! Wat bedoelt u toch?" „Wel", zei de moeder, „dat zal ik je zeg gen. Heb je weieens.een boterham met tevredenheid gegeten?" „Nee" zei Dolly, „wèl een boterham hem ham en met kaas. met sardientjes, met leverpastei, met tong. met pindakaas en nog wel honderd dingen meer (maar bah, wat ls daar nou aan!) maar een boterham met tevredenheid. nee, nog nooit!" „Nu", zei de moeder van Kitty en Katy. Luister goed. Je mag hier bij de meisjes blijven en dan zal Kitty je netjes leeren breien. En dan krijg je van mij een kous net als zij en ik geef je een taak op. En als je die taak keurig af hfbt, nou. dan maak ik voor jou drie dikke boterhammen met tevredenheid!" Kitty en Katy lachten een beetje, maar Dolly klapte in de handen en riep: „O, wat lief van u! Krijg ik de kans nu da delijk?" En den heelen morgen zat Dolly toen gezellig tusschen de meisjes in op de bank en Kitty leerde haar van „insteken, draad je omslaan", doorkruipen, af laten gaan", want dat had ze nooit willen leeren. Het was zóó moeilijk, dat Dolly een kleur van inspanning kreeg, maar toch kon ze pre cies om twaalf uur al heel aardig breien en was de taak vier pennen juist af. En de taak van Kitty en Katy ook. „Ziezoo", zei toen de moeder, „kom bin nen, meisjes! De boterhammen met tevre denheid zijn klaar!" Nu, Dolly was benieuwd! Maar het fijn ste vond ze, dat ze die boterhammen nu zélf verdiend had door zoo netjes te leeren breien. Wat gezellig was het in het huisje met het roode dakje! De koffie geurde, de poes spon en er stond een heelen stapel bruine boterhammen, flink geboterd, maar met niets erop. Zijn dat de boterhammen met tevreden heid?" Dolly popelde. Ze kon haast niet wachten tot de schaal rondging. „Ja. Proef maar eens hoe heerlijk!" „Mag ik zoomaar afhappen?" ,,Ja, dat mag!" „O, wat leuk!" En Dolly hapte in een dikke boterham en riep: „O, verrukkelijk gewoon! Zooiets heer lijks heb ik nog nooit geproefd!" Maar.... weel u, wat ik zoo gek vind?" „Nu, wat dan?" „Dat je de tevredenheid niet zien kunt! Het lijkt haast net, of er maar gewoon boter opzit en anders niet!" Toen keek de moeder van Kitty en Katy het schoensmeerprlnsesje heel vriendelijk cn ernstig aan en zei: „Nee, de tevreden heid kun je niet zien. maar wél voelen. Die zit in je hartje, omdat je zoo goed je best hebt gedaan en die maakt, dat je boter ham zoo heerlijk smaakt!" „O", zei Dolly, „dat wist ik niet. Zou.... zou het brood thuis dan ook heerlijk kun nen smaken?" „Vast en zeker. Als je maar je best doet. Dan smaakt alles heerlijk: de boterham men met kaas en met sardientjes en met honing, maar ook de boterhammen met gewoon maar een beetje boter". En toen zei Dolly, het schoensmeerprin- sesje: „Dat ga ik morgen direct probeeren. Vast en zeker". Ze zei het net zoo stellig als haar vader, toen hij nog een arme krantenjongen was, gezegd had: „Ik ga al mijn centjes goed besteden en er geen enkele van versnoe pen!" En omdat ze een kind van haar vader was. deed ze het ook. En na een paar maanden zongen de vo geltjes in het park van den schoensmeer- koning elkaar toe: „Wat een flink, lief meisje is die Dolly toch geworden!" „Zou je dat een poosje terug gedacht hebben?" „Ik niet hoor, ik niet!" „Ik ook niet. wiet, -wiet, wiet!" R DE RUYTERv. d. FEER. Guitenstreken van den Zwitserschen Uilenspiegel. In Constanz woonde eens heel lang ge leden. een hoefsmid. van wien allerlei grap pen verteld worden. Hij moet wel haast net zoo onuitputtelijk geweest zijn in het be denken en uitvoeren van schelmenstreken als de beroemde Tijl Uilenspiegel. Zoo wordt bv. van hem verteld, hoe hij eens op een kouden winteravond twee nachtwakers een poets bakte De smid kwam uit een koffiehuis waar hij met een paar vrienden een glas bier had gedronken en zag opeens, hoe op den hoek van een straat twee nachtwakers, die het stadhuis moesten bewaken, rustig zaten te slapen. Op een hoeik van een straat zaten twee nachtwakers rustig te slapen terwijl naast hen hun vervaarlijke spiez«i tegen elkander stonden geleund Dat bracht den smid op een idee: vlug nam hij de wapens mee naar huis, smeedde ze aan elkander vast en zette ze stilletjes weer bij de nachtwakers neer. Nu. je begrijpt zeker wel. wel wat er gebeurde, toen de nachtwakers wakker werden. Ze meenden eerst dat de spiezen door de koude aan elkaar gevroren waren en gingen aan het rukken en trekken tot ze er warm en boos van waren geworden! Eerst toen ze in het wachthuisje kwamen, begrepen ze. dat de smid hun die poets moest hebben ge bakken. In Constanz woonde een juffrouw, diie overdreven dol op haar poes was. Eens op Als de zon schijnt in 't plantsoen Koestert op mijn rugje. Mag 'k met Moeder naar den vijver Er: het witte brugje, O, wat fijn, een zakje klein. Met wa'. brood voor d'eendjes! Zachtjes, zachtjes kom ik aan, Sluipend op mijn teentjes Eendjes wit en grijs en bont. Kom eens aangevaren! Zeg, had jullie dat gedacht, Dat w' alwéér hier waren? Eendjes, heb je honger zeg? Wil je broodje eten? Alles is voor jullie, hoor, Niemand zal 'k vergeten! MARIE MICHON den tuin en hield het een paar dagen bij zich thuis gevangen. En weet je wat tlij toen deed? Hii nam een oud vossevel, dat hii bezat en trok dat de poes aan. En een paar dagen later werden in bet stadje allerlei fantastische verhalen verteld over een vreemde spookvos, die 's nacf|lB in de straten ronddoolde, alles wegstal wat los en vast was en zelfs over de daken wandelde De politie werd erbij gehaald en een groote troep mannen gewapend met speren en stokken trok er nacht op nacht op uit om de spookachtige verschijning te vangen, evenwel tevergeefs. Toen het den smid lang genoeg geduurd had, lokte hii het dier weer In zijn huis en liet hem middeu ln den nacht door een van zijn kameraden ln de keuken van de juffrouw brengen. Je begrijpt, dat het goede mensch schrok, toen ze opeens de „spookvos" in levenden lijve voor zich zag en nog meer toen het griezelige beest een klagelijk gemiauiw aanhief. Doodstil en trillend als een espenblad bleef ze den hee len nacht op een stoel zitten, terwijl de oogen van den spookvos haar in het don ker tegenschitterden. Eerst 's morgens, toen ze het diertje nauwkeuriger bekeek, zag ze dat het haar eigen verloren lieveling was! Eens op ©en dag was de smid op den zolder van een groot heerenhuis aan het werk En kennis van hem, die toevallig voorbijkwam, wilde er hem eens tusschen nemen en r'ep naar boven: „Koms eens hier. ik heb Je iets belangrijks te veP- tellen De smid daalde de trappen af en toen hij heelemaal beneden was, vroeg de ander met een vriendelijk glimlachje: „O. ik had1 je alleen even willen vragen hoe laat het is". De smid was nJ. een van de weinige menschen in de stad, die een horloge bezat. Hij liet zijn verontwaardiging echter niet blijken, maar zei: „O. ails het anders niet is. kam dan maar eventjes mee. want mijn horloge ligt boven". En toen de ander mopperend alle trappen was opgeklommen, zei de smid: „O ja. dat is waar ook, rnijn horloge Staat al acht dagen stil".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20