De boterhammen met
tevredenheid
9ste Jaargang Vrijdag 25 Maart 1938 No. 4
Geweldig avontuur van het ,,schoensmeerprinsesje"
Mat de moeder van Kitty en
Katy haar leerde.
Q
„Nee, nee, nee, zeg ik Je!"
„Och toe lieve Dolly, wees nu eens lief".
„Nee ik ben lekker stout! Ik wil niet op-
taan en ik doe het niet!''
Mèt een zucht schoof de kinderjuffrouw
ie zware roze zijden gordijnen weer om het
.c^uden bedje en liep op de teenen de kamer
Het was een heel groote, prachtig mooie
amer; de vloer was van glimmend satijn-
lout en overal lagen dikke tapijten van
oze met wit. De vaste waschtafel was van
ood marmer en het ledikantje van zuiver
;oud, evenals de stoelen. En in een hoek,
usschen varens en bloeiende planten, stond
en groot aquarium, waarin de prachtigste
'isschen zwommen.
Het was dan ook de mooiste en kost
baarste kinderkamer van heel Amerika; er
iadden zelfs plaatjes van in de krant ge
staan en daar stond onder: „De kamer van
3olly Philips, het eenige dochtertje van
ien „schoensmeerkoning".
Gekke naam zul je zeggen. Maar het was
eigenlijk heelemaal niet gek; vooral in
Amerika was zooiets heel gewoon. Het be-
teekende, dat Dolly's vader schat- en schat
rijk was geworden door het maken van
schoensmeer. Hij bezat zooveel schoen-
smeerfabrieken over het heele land, dat hij
zelf al jaren geleden den tel was kwijt
geraakt.
Het was heel gemakkelijk gegaan! Dolly's
vader was het zoontje van heel arme ouders
en om iets te verdienen was hij kranten
gaan verkoopen op straat. Nu en toen was
hij begonnen met sparen; eerst een cent,
toen tien cent, toen langzamerhand een
dollar. En toen bleek opeens, dat hij geen
gewone jongen was, want hij had den dol
lar niet versnoept, of er iets moois voor
gekocht, dat hij graag wilde hebben, maar
hij was er onmiddellijk mee gaan handelen,
eerst in oude kranten, toen in afgebrande
lucifers, daarna in knoopen, nog later in
oud-roest, auto-onderdeelen, scheermesjes,
spijkers, garen en band en vliegmachines.
En eindelijk had hij een klein schoensmeer-
fabriekje opgericht, daarna twee en toen
drie enzooals ik je al vertelde, was hij
nu den tel al heelemaal kwijt. Dus als jullie
ook eens een paar dubbeltjes over hebt,
dan weet je nu precies wat je doen moet om
schatrijk te worden! Als je daar tenminste
iets voor voelt!
Meneer Philips had er eerst veel voor
gevoeld, dat begrijp je, anders zou hij het
niet hebben gedaan. Maar langzamerhand
was de aardigheid van het rijk zijn er hee
lemaal bij hem afgegaan.
Nu veel plezie.r in zijn leven had hij ook
niet. Want mevrouw Philips, de „schoen
smeerkoningin'' was altijd ziek, alleen om
dat ze het zoo leuk vond om dokters en ver
pleegsters den heelen dag om zich heen te
zien draven en om zooveel poeders en pil
letjes te kunnen koopen, als ze maar wilde
en Dolly.... nu, dat was het kribbigste,
zeurigste, meest verwende kind van het
heelc land!
Haar grootste vreugde scheen het wel
te zijn, al haar dienstmeisjes, juffrouwen
en lakeien, haar gouvernantes, professoren,
chauffeurs en gymnastiekonderwijzers (sa
men waren het er vijftig!) het leven zuur
te maken.
„Bah, wat een akelig kind is die Dolly
toch!" zei de opperklnderjuffrouw tegen de
anderen en de kamermeisjes zeiden het
tegen de kameniers en die weer tegen de
keukenmeisjes. De hondjes blaften het
tegen de mooie witte poesjes, waarvan
Dolly er twaalf bezat en de vogeltjes in de
boomen van het groote park van den
schoensmeerkoning zongen het elkaar toe.
„Bah! wat een akelig kind!"
Toen Dolly dien morgen zeven keer tegen
de verschillende kinderjuffrouwen ge
schreeuwd had, dat ze toch lekker beslist
niet uit haar bed wilde komen, begon het
spelletje haar te vervelen.
Ze sloeg opeens woest de gordijnen open,
zoodat de prachtige roze zij scheurde en
danste zoo wild in haar pyama over den
„Ik wil niet dat jullie me uitlacht!
glimmenden vloer, dat ze vast en zeker een
been gebroken zou hebben, als drie kinder
juffrouwen haar niet hadden gegrepen!
En toenaangekleed worden wilde
Dolly niet; den kam sloeg ze de kapster uit
de hand en een fijn goudleeren schoentje,
dat ze haar wilden aantrekken, smeet ze
door de ruiten. Er was vandaag niets, maar
dan ook letterlijk niets, met het schoen-
smeerprinsesje te beginnen!
Een uurtje later reed een heel lange, heel
prachtig glimmende groen met gouden
auto door de straten en langs de wegen.
Voorin zaten twee chauffeurs en achterin,
met een wit bontjasje aan en een wit
mutsje op, zat Dolly, het schoensmeer-
prinses j e.
„Rijden wil ik", had ze gezegd.
„Waar naar toe, Dolly? Je moet toch lee-
ren?'' zei de gouvernante.
„Nee, nee, nee, zeg ik je! Ik wil rijden!
Heel ver weg; laat onmiddellijk één van
mijn wagens voorkomen. De roze, nee de
groene maar! En ik kom den heelen dag
niet thuis", zei Dolly.
„Dan moet het lieve kind toch iets mee
nemen om te eten", zei de gouvernante. En
ze dacht bij zichzelf: gelukkig, dan ben
ik vandaag eens van je af".
Nu en toen kwamen drie lakeien aandra
ven en die sjouwden van alles in- de auto,
vruchten en pasteitjes, broodjes met kaas
en allerlei fijne blikjes en fleschjes melk.
En de auto suisde voort.bosschen, wei
landen, rivieren vlogen voorbij
„Harder! Nog veel harder!" riep Dolly,
maar toen riep ze opeens: „stop!"
Wat had ze daar gezien? Een klein huisje
met een rood dakje aan den rand van een
groot bosch. Ze zag het maar in een flits,
maar het leek haar opeens geweldig leuk
om dat eens beter te bekijken. Want voor
de deur van het huisje op een houten
bankje had ze twee meisjes zien zitten, die
ergens mee bezig waren en nu wilde ze met
alle geweld weten, wat die toch deden.
Hou dadelijk op, zeg ik je!"