Met August aan den wandel Moeders zonnetje 1 f Heb je den koekoek al eens gezien? Toen ik nog in de laagste klas van de H. B. S. zat, hadden wij jongens van de wan delclub, behalve onzen gewonen leeraar in de dier- en plantkunde, nog een particu lieren onderwijzer in deze vakken, van wien wij meer practische kennis opdeden dan gedurende de schoollessen. Hij was een arme boerenjongen, 16 jaar oud en een echte zwerver. Mijn vader had hem eens gesnapt toen hij 's avonds appelen uit on zen tuin wilde stelen, en omdat hij hem geen pak slaag en hem ook niet aan den veldwachter uitgeleverd had, voelde de jon gen zich verplicht, ons voortaan bij het tuinwerk te helpen en boodschapen te doen Maar het liefst toonde hij zijn dankbaar- neid door mij op de vrije middagen en cok 's Zondagmorgens op een zwerftocht door bosch en heide mee te nemen en zijn kennis der natuur in mij over te hevelen. En die kennis was niet gering. Hij leerde mij de stemmen der vogels kennen, toon de mij den vos en zijn sluipwegen, den oom marter en het wezeltje, allemaal die ren, die ik tevoren nooit in vrijen staat ge zien had. Natuurlijk sloten zich weldra r enige kameraden van de wandelclub bij deze excursies aan. Op een mooien Zondagmorgen in April stonden wij weer eens gereed om uit te rukken, toen August zoo heette onze mentor verscheen en uitriep: .Jongens hebben jullie den koekoek al eens gezien?" ..Wel ja! Ik heb hem al vaak zien vlie gen." „Ja. vliegen, maar niet zitten en niet van dichtbij. Nou dan zullen jullie hem vandaag zien. Het is de hoogste tijd en zoodra de hooge boom en in blad staan, houdt hij zich schuil en je krijgt hem niet meer in het vizier". Hij vermaande ons uitdrukkelijk, stil te zijn en niet hardop te praten, omdat de koekoek zeer schuw is, en ging met ons naar het bosch. Als Indianen slopen wij achter hem aan. Reeds hoorden wij in de crte den lokkenden roep. „Als ik nu geld bij mij had, zou ik er toen keek hij eens naar het hoopje modder, vermengd met waterplanten, dat op den oever lag. Twee kleine, ronde balletjes glansden zacht tusschen de stengels. Risi nam ze en bekeek ze. „Mooie kraaltjes voor m'n zusje Nami" zei hij en hij bracht de parels naar huis en gaf ze aan zijn zusje, die er draadjes door reeg en ze voor de grap in haar ooren hing. Maar toen ze zich zelf voor den spiegel bekeek, riep haar moeder boos: „Stout, ongevoelig kind! Straks moeten we van honger sterven en jij staat voor den spiegel te pronken met twee onnoozele kraaltjes". „Ik rad ze zoo mooi!" riep Nami. „Het lijken wel echte parels! O. moeder, als het eens echte parels waren!" „Wie praat hier van echte parels?" klonk een stem buiten. Het was oom Mahdi, die veel verstand van juweelen had. Hij kwam binnen en keek naar de oortjes van Nami, en keek.en keek.en toen haalde hij een vergrootglas uit zijn zak en keek nog- eens. „W.waar heb je die vandaan?" stotterde hij. „O, Risi haalde ze uit de sloot". En oom keek nogeens en nogeensen zei dan met plechtige stem: „Ze zijn echt". En moeder begon te huilen van vreugde en riep maar aldoor:: ..Het wonder, het wonder!" Nu, je be grijpt allemaal wel, wat er toen gebeurde. ..Niemand iets vertellen, hoor!" zei oom Mahdi en hij deed voor de zekerheid alle gordijnen potdicht en spoedde zich toen naar de stad om de parels te verkoopen. En voor een klein gedeelte van het geld kocht Joessoef het vijvertje en toen gingen ze aan het pompen, tot al het water er uit was. Zestig paarlen werden teruggevonden en Joessoef was met één slag een rijk man. Wat dat geen echt wonder, dat er dien dag gebeurde? Of nee, ik moet het anders zeggen: het wonder was al heel lang gele den gebeurd in het hart van den gierigen Ali Effendi, maar er moesten twintig jaar over verloopen, vóór iemand hét merkte. Nu, ik geloof vast, dat er nog wel meer wonderen gebeuren, maar wij menschen en kinderen zijn meestal zóó dom. dat we het niet eens zien. Net als de kleine Suleika, die met een allerkostbaarst parelsnoer speelde, en dacht, dat het kraaltjes waren! R. DE RUYTERv. d. FEER. Mijn moedertje noemt me haar zonnetje-thuis! Ik vind dat natuurlijk wel fijn. Maar weet Je. 'k berrijp er mijn moedar niet goed: Hoe kan ik een zonnetje ziin? Het zonnetje staat toch heel hoog in de lucht! Het kan toch niet praten en loopen? Het kan toch niet zingen en dansen van pret. Het kan toch geen grapjes veflkoopen? „Weineen" zegt mijn moes, „maar de zon maakt ons blij! En kindlief, al ben je nog klein Zou lij. die zoo'n vreugd' brengt in moedertjes huis. Zou jij dan geen zonnetje zijn?" R. W. mee rammelen", fluisterde Frits, mijn ka meraad, mij in het oor. Het is namelijk een oeroud bijgeloof, dat het geld, waarmee men rammelt wanneer de koekoek roept, In den loop van de week verdubbeld wordt. Eindelijk hadden wij een goede schuil plaats in dicht struikgewas ln de nabij heid van een hoogen eik bereikt. „Hij komt zeker in dezen boom, als wij maar geduldig wachten en geen lawaai maken", verzekerde August. En werkelijk, na een kwartier klonk plot seling vlak boven ons: Koekoek! Koekoek! Op den kalen tak van den ouden eik zat de geheimzinnige vogel, draaide den hals naar rechts en naar links en spreidde de staartveeren uit als een pauw, dan trip pelde hij heen en weer. maakte diepe bui gingen en liet voortdurend zijn eentonlgen roep hooren. Wij hadden het wonderlijke gedrag van den vogel een poosje met ver bazing gadegeslagen, toen kon ik mij niet langer inhouden. Lachend riep ik: „Pas op, koekoek, anders val je er af!" Weg was de vogel. Verwijtend keek August mij aan en sprak slechts één woord: „Uilskuiken!" Door deze vriendelijke vermaning was de ban gebroken. We gingen in een krin getje zitten, om onze indrukken onderling te bespreken. Frlts, mijn kameraad, een autoriteit op het gebied van sprookjes, opende het debat met de vraag: „Zeg eens, August, is het waar dat de koekoek 's winters in een sperwer veran dert?" „Onzin", antwoordde onze leermeester, „dat is een sprookje." „Maar hoe is dit praatje dan in de we reld gekomen?" „Kijk, Frits, den heelen zomer door hoo ren we het geroep van den koekoek, maar tegen September houdt het op. Dan trek ken de vogels naar warmer streken, ik ge loof naar Afrika en Kiein-Azië, om daal den winter door te brengen. Tegen April komen ze weer terug, en de sperwer heeft hier juist zijn winterverblijf, en hoewel een aantal ook 's zomers hier blijft nestelen, trekken toch de meesten naar het hooge Noorden en Oosten, als de koekoek hier terug komt. En daar beide vogels wel iets op elkaar gelijken door hun mooi grijs wit gestreepte borst en staart bijv. kan men zich gemakkelijk voorstellen, hoe deze legende is ontstaan." „Is het ook een sprookje, dat het koe koekswijfje haar eieren niet zelf bebroedt, maar die legt in nesten van andere vo gels?" „Neen, dat is geen praatje, maar de zui vere waarheid. Het liefst legt ze haar eie ren in nesten van kleine zangvogels, zoo als rietzanger, vink of kwikstaartje, maar steeds van vogels, die hun jongen met dierlijk voedsel groot .brengen, dus met in secten ot wonnen. Voordat het ei gelegd wordt, vliegt het koekoekswijfje uit, om een geschikt nest te zoeken. Is dat gevon den, dan verschijnt ook het mannetji nu alle moeite doet om den broedt vogel kwaad te maken. Lukt hem dit dat de kleine zangvogel hem achter dan maakt het koekoekswijfje van di legenheid gebruik, om haar ei in hel te deponeeren. Gewoonlijk heeft ze 1 reeds tevoren op den grond geleg brengt ze het nu in den snavel na gewenschte plaats". „Stop even. August", riep ik, wa schoot mij iets te binnen. „Ik heb e in een boek gelezen, dat een onden in Zwitserland. Ramseyer, gezien 1 hoe een koekoekswijfje ach tereen vo de nesten van een winterkoninkje, zwartkopje, een roodborstje en een lijster afzocht, om tenslotte haar el veel moeite in het nest van een kwiks tje te stoppen. Toen hij even later kijken, bleek dat het bijgelegde ei p: geleek op de kwikstaarteieren." „Best mogelijk", vervolgde August. meestal lijken de koekoekseieren er h maal niet op. Het schijnt echter, di zangvogeltjes die bedriegerij heelemaa erg vinden, want ze gooien het vreem niet uit het nest, maar broeden het de eigen eieren uit. En wat ik julll vertel lijkt wel een mirakel: de ko schijnt namelijk te weten, wanneer de ren van de aanstaande pleegouders zijn jong zullen uitkomen, want s weet hij het zoo in te richten, dat het koeksei even vóór of zeer kort na de dere uitkomt. Is dat gebeurd/ dan i vreemde vondeling een groote last zijn pleegouders. Zoodra hij zich 1 ecnigszins roeren kan. werpt hij zijn 6 broertjes of -zusjes of de nog niet u komen eieren één voor één uit het Is de jonge koekoek iets minder wree duldt hij de andere huisgenooten, hebben die weinig plezier in hun best want ze moeten van honger omkoi omdat de koekoek hun al het eten den neus wegkaapt. Ook dit vindei pleegouders goed; ze vliegen maar al af en aan met insecten en wormpjes, de veelvraat heeft altijd honger en k nooit genoeg. Hij groeit dan ook vluj Hij wordt spoedig grooter dan zijn zorgers wordt spoedig grooter dan zijn verzorg En zelfs wanneer hij reeds kan rondt gen, laat hij zich door zijn pleegouders voeren. Jullie moesten eens kunnen hoe de afgetobde pleegoudertjes, maar andere vogels uit de buurt helpen, om grooten, rooden, steeds wijd geopenden van den jongen nimmerzat vol te propp „Nou. dat zou ik zeker graag eens i len zien!" riep de geestdriftige Frlts „Maar één ding begrijp ik niet. waai legt de koekoek haar eieren ln de nes van andere vogels en broedt zij ze niet uit?" „Tja, waarom? Dat is een vraag, en weet er wel een antwoord op, maar of juist is. kijk, dat is een andere vraai „Zeg het maar August, al weet je 1 niet zeker". „Welnu, kijk, jongens, ik heb jullie t leid, dat het koekoeksjong een geweld slokop is, maar de oude koekoek heeft i een goeden eetlust. Hij verslindt onti lend veel behaarde rupsen, die andere gels niet lusten. Het gevolg er van is i de plek, waar hij zich ophoudt, well schoon leeggegeten is. Hij moet dus ga verhuizen, maar kan daarbij zijn huisln den niet telkens meenemen. Hij moet i de zorg voor zijn kinderen wel aan vree: den overlaten. Maar komaan, jongens, klok slaat direct twaalf, dus opgerukt naar huis." „Waarom?" ..Omdat je anders den hond in den P vindt!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 20