Zaterdag 5 Februari 1938
No. 5
LEIDSCH DAGBLAD
[et sprookje van den goedigen
Schaapherder
1EUQ1
Hoe hij de taal der dieren
perde en tenslotte zijn booze
vrouw de baas werd.
^andaag ga ik jullie eens een aardig
ookje vertellen uit Servië, n.l. de ge-
tüedenis van een heel vriendelijken, goe-
Igen schaapherder, die de taal der dieren
(rstond. Luister maar:
Er was eens een rijke boer, die een her-
|r in zijn dienst had en deze man was
i goedig en vriendelijk, dat hij letterlijk
(en vliegje kwaad zou doen! lederen mor-
i trok hij trouw met de kudde op pad.
:gde voor de schapen van zijn heer alsof
jet zijn eigen kinderen waren en keerde
Vt laat in den avond huiswaarts. Dit
ad hij al vele, vele jaren gedaan, toen
li eens op een dag met zijn kudde voorbij
|n bosch kwam, waaruit een ritselend
pid opsteeg. Hij keek en keek en ten-
lotte merkte hij, dat het bosch van bin-
fn brandde en dat het gesis werd uitge
goten door een slang, die precies in den
"Welsten boom van het bosch hing en
aan alle kanten door vlammen was
jnringd.
|„Ssss, ssss! riep de slang maar aldoor, en
beteekende: „Help, help, ik zal nog
[eelemaal verbranden!" En toen ze den
fcrder zag, begonnen haar oogen te schit-
Frcn en het was net, of ze zeggen wilde:
Bij bent zoo'n goed mensch, je zult me
Iker willen helpen". Nu, dat wilde de her-
Ier wel. Hij dacht er geen oogenblik aan,
jat de slang hem wel eens zou kunnen bij -
n. maar stak haar zijn staf toe en de
kronkelde zich snel hieromheen,
kn om den arm van den herder en ver-
plgens om zijn hals. Nu, toen schrok die
peierd toch wel eventjes! Hij greep naar
par, maar de slang fluisterde hem in het
[or: „stil maar, stil maar; je hoeft niet
png te zijn, ik zal je heusch geen kwaad
loen. Maar breng mij vlug eventjes bij
fijn vader, den koning der slangen".
1 Nu, dat wilde de herder wel doen en
»or lichte bewegingen van de slang geleid,
lep hij verder het bosch in net zoolang.
|t hij kwam aan een grot, waarvan de
ngang versperd was door een heele massa
(angenlichamen. die door en over elkaar
fonkelden. Op het gezicht van hun mees-
ires, die nog altijd om den hals van den
jerder zat, weken de slangen echter direct
pet beleefde buigingen terzijde en de twee
Tonden zonder eenigen hinder het paleis
pn den slangenkoning binnentreden. Daar
pt in een groote zaal. een reusachtige
Ptte slang op den troon en toen hij zijn
fochter zag, was hij dolgelukkig, dat hij
Jaar levend terug had, want hij was al
|kn tijd vreeselijk ongerust geweest.
J De slangenkoning bedankte dan ook den
loeaigeii herder vriendelijk, dat hij zijn
penter het leven gered had en zei hem,
at hij mocht wenschen, wat hij wilde. De
order aarzelde eventjes want eigenlijk was
best tevreden met zijn leventje bij de
hapen en vond hij, dat hem niet zoo
veel meer te wenschen overbleef.
Maar opeens bedacht hij, dat hij zijn
werk voortaan veel beter zou kunnen doen,
als hij de taal der dieren verstond en
daarom zei hij dapper: „Ik wenschik
wensch dat ik voortaan zal kunnen ver
staan, wat alle dieren met elkaar spre
ken". Maar de slangenkoning scheen daar
niets voor te voelen. „Ben je mal!" zei hij.
„je zou het grootste gevaar loopen! Want
natuurlijk zou je het geheim direct weer
aan een ander oververtellen en zoodra je
dit deed zou je moeten sterven. Neen,
wensch maar gauw iets anders!"
Maar de herder was vastbesloten. „Deze
wensch of heelemaal geen wensch!" zei
hij. En toen de koning zag dat hij het
niet opgaf, zei hij eindelijk: „Nu. vooruit
dan maar, je moet het zelf weten" en hij
blies eventjes in den open mond van den
man en van dit oogenblik af verstond deze
de taal van alle dieren, die op de wereld
leven
Dat was nog eens een fijn leventje voor
den herder. Den heelen dag liep hij te
luisteren naar de lange gesprekken van
de vogels, de hazen, de torretjes en an
dere insecten en hij lachte zich soms
krom als hij hoorde wat de jonge konijn
tjes onder het spelen met elkaar babbel
den.
En het was ook fijn dat hij zijn schapen
zoo goed begreep. Want als er nu eens
eentje een beetje ziek was of zich bezeerd
had, dan kon die hem precies vertellen,
waar de pijn zat en of het al wat over
ging. En eens op een dag hoorde hij zelfs
een geheim, waardoor er eén heele omme
keer in zijn leven kwam. Toen hij nj. eens
onder een boom zat uit te rusten, zaten
daar boven zijn hoofd twee raven druk te
redeneeren. En de eene zei:
„Verbeeld je eens dat de herder hier
wist, wat er op die plek, waar dat zwarte
schaap ligt, verborgen is! Verbeeld je dat
eens!"
Nu, je begrijpt, dat de herder brandde
van nieuwsgierigheid! Hij stond onmiddel
lijk op, stak een stok op de plek, waar
liet schaap lag en begon nog dienzelfden
dag te graven. En wat vond hij? Diep ver
borgen in de aarde lag een groote hoop
goud en zilver! De herder was den koning
te rijk en hij dacht:
„Nu zal ik mijn baas toch eens iets kun
nen vergelden voor al zijn goedheid tegen
over mij".
Maar de baas was al even goed en vrien
delijk als de herder zelf. Hij zei: „Neen
hoor, ik zal geen cent van den heelen schat
aanraken. Jij hebt hem gevonden en hij is
dus van jou. En als ik je een goeden raad
mag geven, trouw dan en begin zelf een
boerderij".
Nu, de herder deed wat zijn baas hem
had aangeraden en langzamerhand ver
dubbelde zijn rijkdom en werd hij de
machtigste man van den heelen omtrek.
Maar. ja, jullie dachten zeker, dat
alles in dit verhaal maar zoo van een leien
dakje ging! Neen hoor, nu komt er iemand,
die niet zoo lief en goedig was als de her
der en zijn baas. En dat was de vrouw van
den herder. Dat was nu toch zoo'n lastig,
kribbig en eigenwijs schepsel, dat ik me
nog niet begrijpen kan, waarom de herder
juist haar had uitgezocht om mee te trou
wen. Maar met zijn gewone goedigheid
schikte hij zich in zijn lot en trok zich
niet veel aan van al haar gekijf.
Totdat.... ze eens op een dag samen
op reis gingen, ieder op een paard. Toen
ze een eindje gereden hadden, bleef het
paard van de vrouw achter en de man
hoorde hoe zijn eigen paard zei'
„Je bent zeker moe, dat je zoo langzaam
begint te loopen".
„Natuurlijk, ik ben doodmoe. Het is ook
Toen de slangenkoning: zijn doch
ENMl VAN UAEfc.
ter terugzag, was hij dolgelukkig.