De strijd om een Oranje-Kind ORANJE AAN HET ROER door den wil des volks LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 4 Januari 1938 Derde Blad No. 23857 78sfe Jaargang Het rampjaar 1672 hergaf ons een nationalen leider Willem III, iviens sombere jeugd slechts door de liefde des volks verhelderd werd, bleek een der trou w ste vertegenwoordigers van Oranje's groote tradities VEERTIEN November 1650. Som ber, zeer somber was het ln de kraamkamer, «waar het kind pas ter wereld was gekomen. Het jongske lag ln een wieg met zwarte zijde omhangen. Het was een teer wicht, schraaltjes en bleek, wie het zagen, fluisterden: „God moge het genadig zijn, maar we vreezen, dat het niet bij één doode zol blijven." De dames en heeren der hofhouding waren ln de rouw, de kamer was met zwart floers behangen, geen streepje daglicht kon hier binnenvallen. Uitgeput, vreugdeloos lag de jonge moe der ln haar ledikant. Negentien jaar was ze pas, Mary Stuart, ach, wat was er in die weinige Jaren onnoemlijk veel gebeurd. Zij, de prlncesse royale, dochter van den Engelschen koning, was op haar tiende jaar uitgehuwelijkt aan prins Willem, den zoon van stadhouder Frederik Hendrik. Op haar twaalfde Jaar was zij met haar moe der naar Holland, naar haar echtgenoot gekomen, omdat Engeland niet meer veilig was: de revolutie naderde het paleis van haar vader. En hier, in het vreemde Hol land had het kind zich nooit thuis ge voeld; ze was de trotsche en hooghar tige Stuart gebleven, weigerde de taal van dit land te leeren en wenschte slechts En- gelsche hofdames ln haar omgeving te zien. En haar schoonmoeder, de prinses weduwe Amalia van Solms, wenschte zij niet anders dan met het Engelsche hof ceremonieel te ontvangen. Amalia was im mers niet te vergelijken met haar, een princesse royale. Nimmer kon ze vergeten, dat haar schoonmoeder een ex-hofdame was. Neen. Amalia beleefde niet veel ple zier van dat huwelijk tusschen haar zoon Willem en deze Mary, ze had er zich heel wat anders van voorgesteld. En nu, hoe was alles veranderd in deze enkele weken. Acht dagen geleden, acht dagen vóór de geboorte van het teere Jongske in de zwarte wieg, was stadhou der Willem overleden, nog stond zijn lichaam boven aarde. Vier en twintig jaar was hij pas, de wreede pokziekte had een snel einde aan al zijn eerzuchtige plannen gemaakt. y Nu was Holland zonder stadhouder, Amalia zonder zoon, en Mary reeds we duwe. En nu toch moeder van dit kind, te midden van rouw geboren. Rouw, rouw, was het ooit anders ge weest de laatste jaren? Eerst haar schoon vader, Frederik Hendrik. Och, dit was nog een schoone dood geweest. Maar verleden jaar haar eigen vader, de Engelsche koning. Die was door zijn volk als een misdadiger naar het schavot gebracht en onthoofd. En nu haar man, de eenige van wien zij verwachtte de geschonden eer der Stuarts te wreken. Wien had zij nu nog? Alleen dit kind. Zou dat misschien éénmaal iets voor haar Huis kunnen zijn? Straatrumoer, gejubel en gezang drong nauwelijks tot de kraamkamer door. Ze hoorde noch verstond het nieuwste liedje van het Haagsche straatvolk. Wie kon ver tellen, hoe die deun plotseling uit de No- vemberlucht was komen vallen? De heeren regenten ergerden zich blauw, maar daarom juist des te harder zong het volk, al hossend door de modderige straten: „Al ls er ons prinsje nog zoo klein, hoezee! al evenwel zal hij stadhouder zijn. hoezee! Al buigt de stam, al kraakt het riet, al evenwel treurt Oranje niet. Vivat Oranje, hoezee! Vivat Oranje, hoezee! „Is het „grauw" nu dol geworden?" vroe gen de heeren-op-het-kussen. Het kind van enkele dagen was bijkans een afgod. Omdat het toevallig een Oranje-kind was. Maar met Oranje hadden de heeren im mers niets meer van doen? Dat was een afgedane zaak. Verleden week was de laatste stadhouder gestorven. Dit kind was, nu ja, rondweg gezegd, een kind zonder toekomst. -En toch was dit kind in de zwarte wieg een voorwerp van partij keuze. Terwijl het nog geen naam had. De naam. Ja, hoe zou het heeten? „Na tuurlijk Karei," besliste Mary, „naar mijn onvergetelljken, vermoorden vader zal hij heeten. En God geve, dat hij dien naam waardig zal dragen." Snel ging die naam van het eene ver trek naar het andere. Karei, Karei! als een vreemde gast, die plotseling ver scheen en schrik bracht, zoo kwam die naam tot Amalia, de grootmoeder. Ze was ontzet en vroeg met het opperste ongeloof: „Karei? Karei van Oranje? Neen, neen, dat is niet mogelijk. Neen, neen bij de ziel van mijn man en mijn zoon! dat sta ik nooit toe. Hij zal Willem heeten. Ik kom voor mijn zoon en zijn roemrijk ge slacht op". Karei van Oranje? Dat klonk bijna als een vloek. Scherp en hevig waren de disputen tusschen moeder en grootmoeder en niet minder tus schen de Engelsche en Hollandsche dames en heeren van het hof. Maar Amalia hield verbeten vast en daar was zelfs de koppige Mary niet te gen op gewassen .Geen Karei Willem, maar Willem Hendrik, naar zijn vader en grootvader zou hij heeten. De eerste strijd om het kind in de rouwwieg was door Amalia gewon nen. Het was slechts een voorge vecht, een kleine schermutseling in vergelijking met wat er volgen zou. De tweede schermutseling had op den dag van zijn doop plaats. De groote kerk in Den Haag was met rouwlaken gedrapeerd. De predikant kón tijdens zijn lange preek maar geen stilte in de kerk krijgen. Steeds schoven nieuwe massa's volk de propvolle ruimte binnen, er heerschte hinderlijk rumoer, de do minee klopte telkens op de kansel en vroeg verstoord om stilte. Nog on- stichtelijker ging het op dat oogen- blik in de kamers op het Binnenhof toe. Daar konden de Engelsche en Hollandsche edellieden en dames het niet eens worden. Wie moest het kind de kerk binnendragen? Wie zou het ten doop houden? Wie de slippen van het doopkleed vasthouden? De één wilde niet achter den ander loopen, ieder eisch- te volgens zijn rang de plaats in te ne men, die hem of haar toekwam. Weer stonden Mary en Amalia tegenover el kaar en het ging alles om dat jongske daar, het ziekelijke kind, voor welks leven men vreesde. Tot men het eenS werd, om dat het moest, wijl het de hoogste tijd was voor den optocht naar de kerk. Zie dat volk nu reikhalzend staan, om een tip van het doopkleed te zien! Er vonkte ieta in het hart van de opgepropte massa. Ze kón niet eerbiedig en stil zijn. Toen de plechtigheid was afgeloopen, werden de vreugdevuren ontstoken en verdrong het volk zich om de open tafels in de Haagsche straten, om te eten, te drinken en vroolijk te zijn tusschende versierde huizen vol fladderende oranje doeken. Maar de heeren regenten schud den geërgerd het hoofd, en zeiden: „Wee het rijk, welks koning een kind is, zegt de Schrift. Nog veel dwazer is een repu bliek, die een kind tot stadhouder kiest." Neen, met den dood van Willem II had Oranje bij de heeren Staten afgedaan. Vader Cats zei het precies toen hij de Groote Vergadering in Den Haag presi deerde: „Israël koos in tijd van nood zijn richters. Zoo ook de republiek, Die tijd is nu voorbij. De republiek heeft geen Oranje als stadhouder meer noodig." De regenten waren mans genoeg 's lands za ken alleen te beheeren. Hadden zij geen bekwamen leider in hun raadspensionaris Johan de Witt? Van de vaandels der schutterij werden de Oranjewapens weggenomen, het wapen van het gewest Holland was voldoende. En de tijd, de tijd zou het overige doen, het kind zou vergeten worden. De be schermsters van het kind, de vorstelijke vrouwen, waren immers zelf verdeeld. De moeder, Mary, dacht en werkte alleen voor het herstel van de Stuarts op den Engel schen troon en gebruikte daarvoor het vermogen van het kind. Ja, als zij het alléén voor het zeggen gehad had, zou den alle bezittingen van het Oranjege slacht voor de Stuarts gebruikt zijn. Ja, als! Maar Amalia was er ook nog. En zij had weten te bewerken, dat de prin cesse royale niet alle macht over het kind kreeg. Ook zij, Amalia was tot voogdes over den kleinen Willem benoemd. Zij zou op de bres voor hem, voor zijn rechten en bezittingen staan. Zij zou geduld hebben. Zij kon wachten. De tijd was ook haar bondgenoot. Het kind groeide op. Het was met de vorstelijke vrouwen nu eens in Breda, dan weer in Den Haag en begreep niets van het kabaal, dat om hem werd gemaakt. In kermisdagen, op zijn verjaardag, of ook als hij een poos in Breda geweest was en in de residentie terugkwam, was het knaapje de aanleiding tot tumult en rust verstoringen. En wat de schouten ook deden, om op bevel van de heeren Sta ten alle Oranjedemonstra ties te vermijden. het hleln niet. Het was. of ENNI VAN LAEP>. het kind in aantocht was. Om volksoploo- pen te voorkomen, hield men de hofkoetsen op weg naar Den Haag tot den avond bui ten de poorten. Wat baatte het? 'sMor gens dromde het volk met de schutters op het Binnenhof samen en ging niet heen, vóór het bleeke knaapje aan een venster verschenen was. om te laten zien, dat het er nog was. Zie nu, wat die baldadige schutters deden! Ze vuurden hun vreug desalvo's af en schoten opzettelijk door hun eigen vaandels heen, omdat het oranjewapen er door de heeren regenten afgenomen was. De stadspolitie probeerde elke organisatie van optochten te verhin deren. ja, ze sloeg eens een kinderoptocht uit elkaar, de oranjemutsjes en vlaggetjes hadden de uitwerking van roode lappen op een stier. Mannen en vrouwen uit het volk v/erden gearresteerd en als volksopruiers voor den rechter gebracht, gegeeseld met de roede en gebrandmerkt met gloeiende ijzers, naar de gewoonte van die dagen. Vooral, als het in oorlogstijden tegenliep, stak het rumoer om - het Oranjekind het hoofd op, in bijna alle steden van Holland en Zeeland, in Zeeland vooral. Wat wilde men toch van dit kind? Dat het een vloot zou aanvoeren? Dat het op den stadhouderszetel zou plaats nemen? Dat het inplaats van Johan de Witt on derhandelingen met de vorsten van Europa zou leiden? Dat het een verloren oorlog zou winnen, het land van alle ellende zou beenrijden? Dat jongetje van drie jaar, daar voor het raam? Ach, het volk vroeg en redeneerde niet, maar het wist zich als bij instinct aan dit kind verbonden. het lot van het land was daar. bij dat kind, veilig. Niet dan met de grootste moeite wist Johan de Witt den storm te bezweren en het regentenregiem veilig te stellen door een eind aan den ongelukkigen Engelschen oorlog te maken. Maar zelfs dit kon hij niet zonder het kind. De Engelsche re publiek eischte van Holllnd de verzeke ring, dat de jonge prins van Oranje nim mer stadhouder zou worden En omdat men het volksgevoelen vreesde, namen de Sta ten in het geheim dat onteerende besluit: het kind was de prijs voor den vrede ge weest. En het bleef niet bij die eene acte. Wat dufchtten de heeren op het kussen toch? Zt zaten er steviger dan ooit, ze benoem den elkander en hun vrinden en familie op alle regéeringsposten, van de laagste tot de hoogste colleges, ja, ze zaten er voor hun gansche leven. Dat kind op het Bin nenhof? Het had geen enkel beschreven recht, op geen enkel staatsambt. Het stad houderschap was immers afgeschaft. Een kapitein-generaal had men niet noodig. Het kind ging naar Leiden voor de studie, gelijk zooveel andere knapen van zijn leef tijd, Als hij braaf leerde en zijn best deed. mocht hij als belooning eens naar Den Haag, en anders niet. Neen, veel genoe gen had hij niet in zijn jeugd. Hij had veel last van hoofdpijnen en zelden was hij zijn hoest kwijt. Hij was geen vroolijke, levenslustige jongen, altijd tusschen de kibbelende partijen van moeder en groot moeder te zitten was ook geen pretje. Moeder was meestal in Breda „Alleen de vloot was goed. Wie zou in deze wanhopige omstandigheden de verdedi ging des lands op zich durven nemen? Er was maar één man die nog het volksver- trouwen had: de een-en-twin- tig-jarige Prins Willem". Karei had kans weer op dan Engelschen troon te komen. Ja, hij wist wel, wat er gaande was. Moeder had maar aandacht voor een ding: het herstel der Stuarts. In 1660 kreeg Mary haar zin: haar broer wérd koning van Engeland. En nu kon zij het ook niet langer in Holland uithouden. Ze liet haar kind hier. Hij bracht haar weg tot Den Briel en nam afscheid. Maar van haar schoonmoeder Amalia nam Mary géén afscheid. In September ging ze, reeds op Kerstavond van hetzelfde jaar stierf ze aan de pokken. Toen was het kind een wees. Nu had het alleen nog maar zijn grootmoeder. En het volk. Ja, dit móést hij zich in den loop der jaren wel' bewust worden. Hij zag het in hun oogen, hij hoorde het aan hun spon taan gejubel en gezang, als hij zich maar even vertoondede schippers zwaaiden met de oude prinsenvlaggen, als hij langs kwam; op de oorlogsvloot eischten de ma trozen het oranjedoek haast de Staten- vlag; en geen predikant vergat hem één Zondag in het gebed te gedenken. Hij leer de zijn plaats zien, tusschen de regenten en het volk. Ja, hij werd Kind van Staat en mijnheer de Witt gaf hem les. Maar hoe ouder hij werd, hoe beter hij begreep, dat De Witt en zijn aanhang zijn natuur lijke vijanden waren, die tusschen hem en het volk stonden, en dat het volk hem lief had. De heeren mochten hun acten van uitsluiting opstellen, hun „eeuwige edic ten", gelijk in 1667 bezweren, ze mochten zich kronkelen en draaien en el kaar beloven, dat ze nooit meer een stad houder zouden aanstellen, geen Oranje en ook geen ander; nimmer zouden ze hem van zijn volk kunnen scheiden. Hij kon wachten en geduld oefenen. Hij wist, wat hij waard was. Dat liet hij eens merken op zijn dertien de jaar. Het was kermis en ontzaglijk vol in Den Haag. Zijn rijtuig ontmoette de karos met den Franschen gezant d'Estra- des. De koetsiers hadden geen van beiden tijdig willen uitwijken en stonden nu te genover elkaar. Beiden hadden schuld. D'Estrades, die zich als gezant van den Zonnekoning in Den Haag een god waan de. stak zijn pruik buiten het portier en eischte, dat het ambtelooze kind. al was het dan prins van Oranje, zou „uithalen", om hém D'Estrades, behoorlijk ruimte te gever,. Dat slikte prins Willem niet, en gaf last, dat de Franschman maar ruimte moest maken voor hem. Het werd een com pleet relletje en, zooals dat ging in kermis- Den-Haag, het straatvolk begon er zich mee te bemoeien en partij te kiezen. Het was licht te raden voor wien. „Timmer dien snufneus op zijn bakhuis, de prins is in zijn recht, hij gaat vóór dien pron- keprik! Pak-an, jongens!" schreeuwde het volk. Tumult, gedrang om de karossen, gescheld! Een lange heer met grooten neus, drong zich door „Ze vuurden hun vreugdesalvo's af en schoten opzettelijk door hun eigen vaandels heen, omdat het Oranjewapen er door de heeren regenten afgenomen was". het volk heen. En ieder riep zijn naam: „Lange Jan, op zij, daar is lange Jan!" Het was Johan de Witt, die toevallig langs kwam en direct begreep, dat dit geen eenvoudig incident was. Hier was meer dan Salomo's wijsheid noodig, om geen onge lukken te maken. En wat deed de gewiek ste diplomaat? Hij verzocht even de prin ses-weduwe, grootmoeder Amalia, te roe pen. Snel ging de boodschap en haastig kwam Amalia naar de plaats van dm volksoploop. Mijnheer De Witt legde h ar beleefd uit wat hier naar zijn meening e- beuren moest. Ze was het er mee eens. En ze knikte, ging naar het rijtuig, waarin nog steeds de jonge prins met z'n Nassauszhe koppigheid wachtte op het uitwijken van den Franschman, en verzocht hem vrien delijk met haar te voet verder te gaan, Willem ergerde zich over deze rechtspraak van „Mijnheer den raadspensionaris", maar niettemin gehoorzaamde hij zijn groot moeder. Toen kon 's prinsen ledige koets uitwijken, wat volgens de etiquette geen vernedering was. D'Estrades passeerde, evenmin voldaan. En het volk was het ook niet met de beslissing eens: een leege Oranjekoets was nóg meer waard, dan een karos vol Fransche gezanten. En het ge bruikte de gelegenheid om zijn liefde te manifesteeren voor het ontrechte kind. Maar het kind-van-Staat blééf geen kind. De knaap werd jongeling, meerder jarig en nog steeds hielden de regenten hem opzettelijk buiten elk ambt. Tot het rampjaar 1672. Er was storm op til. De Zonnekoning. Lodewijk XIV, had in bondgenootschap met Engeland besloten de republiek Holland te verdelgen. Ja, hij snoefde, dat. zijn zon de Hollandsche moe rassen wel zou uitdrogen. De vereenigde Fransche en Engelsche vloten zouden ter zee de Hollandsche vloot vernietigen, de kust blokkeeren en te land zou het schit terendste leger van Europa onder bevel van de ervaren veldheeren Condé, Turenne en Luxembourg een makkelijke wandeling naar Den Haag en Amsterdam maken. Bo vendien zouden de Duitsche grensrijken Munster en Keulen, ook al bondgenooten van Frankrijk, de Unie in het oosten bin nenvallen. Ons lot scheen bezegeld. Wat konden wij tegenover de bedreiging uit het zuiden en oosten uitrichten? Holland had niet meer dan een handvol ongeregelde, ongeoefende troepen met slechte officieren, de forten waren verwaarloosd, hier en daar zelfs ver„ puind en verbrokkeld, met dichtgegroeide grachten. De magazijnen ledig of zeer slecht voorzien. Alleen de vloot was goed. Wie zou in deze wanhopige omstandighe den de verdediging te land op zich durven nc-men? De regeering was radeloos, het volk redeloos, het land reddeloos. Er was nog niet eens een kapitein-generaal, een leider van het leger. Er was maar één man, die nog het volksvertrouwen had. De een en twintigjarige prins Willem. Nóg verzette De Witt zich. maar hij kon niet beletten, dat de Staten hem althans voor een veld tocht benoemden. Wat zou prins Willem doen? Zou hij zeggen: „Gij, heeren, hebt het leger ver waarloosd, voert het nu zelf maar aan. Of zal hij eischen: „Herstel mij eerst in de réchten en ambten mijner vaderen, voor gij mij plichten oplegt!" Begon hij een volksbeweging voor zich zelf? Neen, hy diende. Maar intusschen wist hij wel, no. laat het was. Het land kwam in groote be roering. De Franschen trokken den Rijn over, de Munster- schen en Keulschen bezetten Overijsel, Drente. Groningen, Lodewijk XIV viel Utrecht reeds bin nen. De prins orga niseerde met de ge brekkigste middelen de verdediging van het gewest Holland door de dijken tus schen Lek en Zui derzee door te ste ken, en overal de strategisch belang rijke punten te ver- terken. En intus- •chen had achter iet front de volks beweging plaats van lingers, werkloozen en gevluchte boe ren. Het begon in Zeeland met de kre ten: „Leve de prins van Oranje! Stad houder moet hij wordenEn het EHHI y.UAER

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1938 | | pagina 9