STADSNIEUWS
No. 23857
78sie Jaargang
DINSDAG 4 JANUARI 1938
Docenten Doceeren Docenten
HET VOORNAAMSTE NIEUWS
VAN HEDEN
De Bilt
Vacantiecursus voor leeraren in de biologie
Hoeveel studenten zijn
er in Leiden
Dit nummer bestaat uit DRIE bladen
EERSTE BLAD
verwacht
LEIDSCH
DAGBLAD
dSGBlad voor leiden en omstreken
PRIJS DER ADVERTENTIES:
3D ets." per regel voor advertenties uit Leiden en plaatsen waar
agentschappen van ons Blad gevestigd zijn Voor alle andere
advertenties 35 ets. per regel. Voor zakenadvertenties belangrijk
lager tariet. Kleine advertenties uitsluitend bij vooruitbetaling
Woensdags en Zaterdags 50 ets. bij maximum aantal woorden
•van 30. - Incasso volgens postrecht. Voor opzending van brieven
10, ets.» porto te betalen. - Verplicht bewijsnummer 5 ets.
Bureau Noordeindsplein Telefoonnummer* voor
Directie en Administratie 2500 Redactie 1507.
Postcheque» en Girodienst No. 57055 Postbus No. 54.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden en gemeenten, waar agentschappen gevestigd zijn:
per 3 maanden f.235
per week f. 0.13
Franco per post - f. 2:35 per 3 maanden *f- portokosten.'
(voor binnenland f. 0.89 per 3 tra1(L>
Gisteren begon hier ter stede een vacan-
tiecurkus voor leeraren in de biologie, ge
organiseerd door de VeLeBi, de vereeniging
van Leeraren in de Biologie.
Deze cursus is bedoeld als „opfrisschings.
cursus" voor de leeraren, die, nadat ze
eenmaal uit het centrum der wetenschap
zijp vertrokken, niet zoo gemakkelijk meer
van alle nieuwe richtingen op de hoogte
blijven.
De docenten in de plant- en dierkunde
te Leiden gaven achtereenvolgens een over
zicht van een onderdeel van hun vak.
De Biologische Leermiddelen Centrale
maakt van deze gelegenheid gebruik om
een tentoonstelling te organiseeren van
moderne hulpmiddelen bij het onderwijs in
de biologie.
De reeks voordrachten werd geopend
door den heer W. H. K. Karstens, die sprak
over „De in het celvocht opgeloste pig
menten."
Lezing W. H. K. Karstens.
Pigmenten noemt men die stoffen, die
door de configuratie van de atomen in het
molecuul het vermogen bezitten bepaalde
electromagnetische trillingen te absorbee-
ren, waardoor het menschelijk oog een be
paalde gewaarwording registreert en waar
toe 3 belangrijke factoren samenwerken,
n.i. de aard van die trillingen, de aard
van de stof zelf en het instrument dat de
doorgelaten of teruggekaatste trillingen
opvangt, het oog.
De begrensde mogelijkheden van het oog
(niet alle trillingen van het zonlicht kun
nen worden waargenomen) brengen een
beperking van het begrip pigment mee.
De voornaamste kleurstoffen in het cel-
vocht zijn: anthocyanen en flavonen,
roode, violette of blauwe en geel gekleurde
stoffen.
Spr. behandelt in het kort de structuur
van deze stoffen en geeft een overzicht
van den invloed van zuren op de kleuren.
Bij de hoogere planten komen in de
bloem soms kleurstofdeeltjes voor, die de
optische eigenschappen van het in het cel-
vocht opgeloste pigment veranderen. De
roode kleur van de roos wordt bijv. door
hetzelfde pigment veroorzaakt als het
blauw van de korenbloem.
De pigmenten komen in den regel voor
daar waar geen chloroplasten aanwezig
zijn (dus in de niet groene deeleni. Spr.
behandelt een en ander over het ontstaan
van de kleurstoffen (bijv. als afstervings-
verschijnsel: uit looistoffen).
De beteekenis van het pigment voor de
plant, afgezien van de biologische beteeke
nis (kleur van de bloem) is nog steeds hy
pothetisch.
Daarna sprak prof. dr. L. G. M. Baas
Becking over: „De oecologie van het chlo-
rophyl.
Voordracht Prof. Baas Becking.
Reeds in 1779 ontdekte Ingenhousz, dat
groene plantendeelen het koolzuur onder
Invloed van het licht opnamen en dat ze
zuurstof afscheidden. Spr. geeft een over
zicht van de historie van het chlorophyl-
onderzoek, dat ten gevolge had dat men
het chlorophyl in de plastlde leerde schei
den in a. en b. chlorophyl. Aan het chlo
rophyl ligt ten grondslag de porphine, die
ook in het dierenrijk (in de kleurstof van
het bloed bijv.) wordt aangetroffen en die
pyrrol-kernen bevat. Het chlorophyl ligt
in de plastide niet homogeen verdeeld, doch
komt voor in platte platen in den vorm
van granulen. Men krijgt od deze wijze een
plaatsing, die duidelijk wijst op de photi-
sche functie van het chlorophyl, die ook
in den geheelen bouw van het platte blad
en de uitspreiding der bladeren in een
richting loodrecht op de lichtstralen, tot
uiting komt.
Daarna behandelt spr. de absorptie van
het licht, de afscheiding van het koolzuur
en geeft ten slotte een overzichtsformule
van het chlorophyl a, zooals dit op het
obgenblik gedacht wordt.
Dr. H. P. Wolvekamp behandelde vervol
gens: ,.De functie van het haemoglobine".
Verhandeling Dr. H. P. Wolvekamp.
Spr. begint met een inleiding over de
structuur van het haemoglobine, dat door
zijn pyrrolkernen sterke verwantschap
toont met het chlorophyl, de groene kleur
stof der planten. De porphyrine metaal
verbindingen komen in de levende natuur
zeer algemeen voor, alleen de ijzerporphy-
rines, die haemines worden genoemd, ver
binden zich met organische stikstofverbin
dingen. Ze kunnen geoxydeerd worden,
maar niet door zuurstof, behalve het adem-
ferment van Warburg, waarvan de chemi
sche samenstelling niet nauwkeurig be
kend is en de bloedpigmenten haemoglo
bine en chlorocruorine.
Spr. behandelt daarna de beteekenis van
den vorm en de ligging van de dissocia-
tiekromme aan de hand van bepaalde
krommen.
Haemoglobine zit bij vertebraten steeds,
bij ongewervelde dieren soms in de bloed
cellen opgesloten. De dissociatiekromme
geeft een overzicht van de hoeveelheid
zuurstof in het milieu; dieren imet een
zuurstofarm milieu hebben een steile dis
sociatiekromme, zoodat toch veel zuurstof
bij de ademhaling kan worden opgenomen.
Die met een zeer intensieve stofwisseling
hebben een vlakke kromme, zoodat de
spanning in hun milieu zeer hoog moet
zijn.
Prof. Van der Klaauw sprak vervolgens
over: De differentiatie van de oecologie
binnen de zoölogie.
Voordracht Prof. van der Klaauw.
Haeckel gaf ln 1866 den naam oecologie
aan een deel der physiologie en wel aan
de betrekkingen van het organisme tot de
buitenwereld in den zin van het Actieve
huishouden der dieren, speciaal t.o. van
hun omgeving, in het bijzonder weer de
concurrenten, vijanden enz.
In de botanie werd de term overgenomen
en dan vaak letterlijk genomen als weten
schap van het huis, d.w.z. van het milieu.
In de zoölogie ontwikkelde deze tak van
wetenschap zich echter niet.
Toen nu later ook binnen de zoölogie
zich een onderwetenschap ging ontwikke
len, waarvan de inhoud met Haeckel's
oecologie overeenkwam, werden daaraan
verschillende namen gegeven, zooals Bio
logie ln engeren zin (Wasmann) en etho
logie (Wheeler in navolging van Geoffroy
St. Hilaire).
De botanicus Tschulok voerde een mo
derne theologie in in de natuurweten
schappen als de vraag van het passen bij,
van die van het levensbehoudende karak
ter van een inrichting of proces. Ook in
de zoölogie is een dergelijke vraagstelling
mogelijk, n.l. de betrekking van bepaalde
inrichtingen welke voor een bepaald pro
ces nuttig zijn; de vraag welke milieuom
standigheden voor een optimaal leven noo-
dig zijn; de betrekking van een Individu,
dat met zijn omgeving een „Ganzheit"
vormt, zooals bij symbiose; de mate van
aangepast of ingepast zijn aan de omge
ving e.d. Tot deze „autoecologle" behooren
o.a. de aanpassing van den vorm der die
ren aan hun levenswijze stroomlijntype
van visschen), en vooral het passen van
de functie bij het milieu.
Tot het milieu behooren ook andere or
ganismen. Naast de wetenschappen van de
individuen kan men ook een biologie van
de orêanismencomplexen onderscheiden,
die door Schröter. Gams en Du Rietz als
synoecologie werd afgescheiden. Men on
derscheidt er dezelfde onderwetenschappen
als in de biologie van het individu, zooals
systematiek, morphologie, physiologie enz.
Deze wetenschap is echter nög in haar
eerste ontwikkeling; we moeten den ver
deren loop ervan afwachten, kunnen ech
ter wel denkrichtingen aangeven, welke
dezelfde zijn als die, geldende in de biolo
gie van het individu.
Tot besluit van den eersten dag hield
dr. N. Tinbergen een lezing over: Analyse
van dierlijk gedrag.
Lezing Dr. N. Tinbergen.
Ket begrip gedrag is ongeveer te om
schrijven als de bewegingen van het dier,
uitgezonderd die van de inwendige orga
nen. Spr. geeft een overzicht van drie
punten, n.l. oorzaken van het gedrag;
functies van het gedrag en de betrekkin
gen tusschen dier en zijn omgeving, geba
seerd op gedrag.
Voor het onderzoek naar de oorzaken
van het gedrag is een beschouwing van
den vorm even noodzakelijk als die van
de bewegingen.
Na de kennis van de zintuigen komt de
vraag op welke wijze die zintuigen de be
wegingen van het dier regelen.
Welke zijn nu de op gedrag gebaseerde
betrekkingen tusschen het dier en de om
geving? Als voorbeelden worden gekozen:
betrekkingen binnen de familie en de be
trekking tusschen roofdier en prooidier.
Wat de familieverhoudingen aangaat,
zijn de vogels het best bekend. Ze zijn
gebaseerd op het feit, dat bepaalde han
delingen van de ouden bepaalde aangebo
ren reacties van de jongen veroorzaken.
Vb. geluiden, vorm en kleur. Bij het twee
de punt komt men vanzelf op de schrik-
kieuren, schutkleuren en mimicry. Proef
ondervindelijk zijn al deze verschijnselen
getoetst. Bekend zijn de proeven met vo
gels over het eten van op onaangenaam
smakende dieren gelijkende soorten of
kunstmatig aldus gekleurde.
Het aantal neemt nog
steeds toe.
Voor den cursus 19371938 zijn
tot aan het begin der Kerst-
vacantie de volgende aantallen
studenten ingeschreven, waarbij
de cijfers over dezelfde periode
in het studiejaar 19361937 tus
schen haakjes geplaatst zijn:
Godgeleerdheid 114 (133)
Rechtsgeleerdheid 394 (371)
Geneeskunde 778 (756)
Wis- en Natuurkunde 344 (377)
Letteren en Wijs
begeerte 222 (226)
Vereenigde faculteiten
der Rechtsgeleerd
heid en der Lett,
en Wijsbegeerte 188 (149)
Voor de eerste maal
ingeschreven 593 (529)
Vrouwelijke studenten 507 (498)
Totaal aant. ingesehr. 2040 2012)
De reeks voordrachterf werd hedenmor
gen voortgezet door prof. dr. C. J. J. van
der Klaauw.
Prof. v. d. Klaauw andermaal
aan het woord.
Ditmaal sprak hij over ..Biologische me
thoden ter bestrijding van insectenplagen
in den landbouw".
Methoden ter bestrijding van schadelijke
insecten of van nog niet schadelijke insec
ten, die tot een plaag zouden kunnen wor
den, kan men als volgt indeelen: a. minder
vatbaar maken (betere gezondheidstoe
stand, immunisatie, kweeken van resistente
rassen); b: dooden van de vjjanden; c. op
een afstand houden van de vijanden.
Technische middelen hiertoe zijn: vang-
apparaten, valkuilen, greppels, electriciteit,
lijmbanden enz. dus mechanische of physi-
sche middelen en chemische middelen:
contact-, maag-, darm-, ademhalingsvergif
ten of afstootende geuren.
Natuurlijke of biologische bestrijdings
middelen: cultuurmethoden, waardoor de
plant minder vatbaar is, immuum wordt
e.d.; biologische middelen i.e. zin door ge
bruik te maken van roofvijanden of para
sieten van de schadelijke dieren.
Het verschil tusschen technische en biolo
gische middelen kan men als volgt om
schrijven: de technische tasten het symp
toom aan, dooden alle individuen en-zijn
dus radicaal, doch moeten steeds weer wor
den herhaald, daar ze alles zonder aanzien
dooden, ook de nuttige dieren (parasieten).
De biologische werken minder snel, doch
vatten het kwaad bij den wortel aan. Een
herhaling is bij slagen niet noodig, de een
maal ingevoerde roofvijanden of parasieten
bestrijden de plaag steeds opnieuw. Alleen
moet men soms de parasiet helpen bij over
winteren enz.
Spr. geeft ten slotte een overzicht van de
voornaamste biologische bestrijdingsmidde
len in en buiten Nederland en Nederlandsch
Oost Indië.
Dr. P. H. van Thiel sprak hierna over:
„Biologische bestrijding van de malaria".
Voordracht dr. P. H. van Thiel.
De malaria wordt overgebracht door een
sleekmug (vertegenwoordigers van het
genus Anopheles), waarvan de larven in
stilstaande wateren leven. Ze zijn daar aan
bepaalde levensvoorwaarden gebonden. Het
is dan ook door beinvloeding van die
levensomstandigheden mogelijk, de uitbrei
ding der muggen tegen te gaan.
In Indië trad de malaria sterk op in ver
band met zoutwatervischvijvers. Door nu de
vijvers alle op een bepaalden tijd te laten
leegloopen, kon men de oppervlakkige
algenvegetatie doen sterven, hetgeen de
levensomstandigheden voor de Anopheles-
larven zeer veel ongunstiger maakte. De
betere groei der bodemvegetatie in derge
lijke vijvers maakte een sterkere ontwikke
ling van zijn natuurlijke vijanden mogelijk.
(Walch Reyntjes en Van Breemen).
Ook in zoetwatervijvers zijn dergelijke
methoden toegepast. In Noord-Holland be
strijdt men de malaria op soortgelijke wijze.
De onderzoekingen, verricht in samen
werking met Diemer en Reuter brachten
aan het licht, dat Anopheles uiteenvalt in
bepaalde rassen, waarvan sommige gaarne
bij de mensch, andere bij vee bloed zuigen.
Ook in deze richting is dus een en ander te
bereiken op het gebied van de malaria
bestrijding.
Prof. Dr. H. J. Lam behandelde vervolgens
„De verhouding van systematiek, phylogenle
en geografie der planten".
Lezing prof. dr. H. J. Lam.
Aan de hand van een aantal door spr.
ontworpen figuren en van concrete voor
beelden zet prof. Lam uiteen, waarom naai
zijn meening systematische en phylogeneti-
sche methoden en symbolen van elkaar
moeten verschillen De onderscheidende fac
tor is n.l. de factor Tijd. die tot nu toe zel
den of nooit bewust als „dimensie" in deze
materie is ingevoerd. Systematische verhou
dingen worden dan gesymboliseerd in een
plat vlak (het vlak van een tijd, zooals er
oneindig vele op elkaar volgen), waarin
twee eigenschappen der eenheden kunnen
worden uitgedrukt, n.l. de relatieve diversi
teit (door de oppervlakte die zij innemen)
en hun relatieve overeenkomst (door de
onderlinge afstanden tusschen de een
heden). Systematiek berust op kenmerken
van een oogenblik en is dus statisch, p'nylo-
genie op veranderingen van kenmerken en
is dus dynamisch. De Tijd-ordinaat moet
daarbij gedacht worden loodrecht op de
Tijd-vlakken.
Veranderingen in kenmerken kunnen
worden geconstateerd 1. met genetische me
thode, 2. aan de hand van fossielen, 3. door
de huidige verspreiding van opeenvolgende
phasen van eenzelfde tendens na te gaan.
Hier komt de biogeografie in het spel:
arealen met hun ontstaan, bloei en vergaan
en migratiebanen in overeenstemming met
de historische geologie. Arealen ontstaan
als een nieuwe soort ontstaat en zich hand
haaft. Als regel zullen zij met den tijd
groeien, terwijl de diversiteit ook zal toene
men, Misschien is de levensvatbaarheid van
een soort afhankelijk van het meegekregen
genenbezit; volgens spr.'s meening n.l.
ontstaat een soort als regel niet uit 2 indi
viduen, maar uit een groot complex van
potenties. Een areaal en daarmee de diver
siteit kan echter op 2 manieren afnemen,
n.l. 1. bij oude. langzaam evolueerende een
heden door verlies van potenties (Ginkgo
biloba e. v. a.l, en 2. doordat een eenheid
zich in andere splitst. Dit kan de reden zijn
dat het aantal neo-arealen grooter is dan
dat der relicten.
Behalve diversiteit en overeenkomst kun
nen in phylogenetische symbolen soms ook
nog arealen en hun veranderingen worden
weergegeven, n.l. bij natuurlijke eenheden
in wei-omschreven floristische gebieden,
waarbij evolutie en migratie ongeveer het
zelfde tempo vertoonen.
Prof. dr. H. Boschma sloot de rij der
sprekers met een voordracht over „Geo-
graphische Zoölogie".
Slotlezing prof. Boschma.
In de systematische dierkunde moet
men werken met groepen van individuen,
die men onderbrengt in categorieën. Voor
vele groepen is men hiermede geslaagd,
wanneer men de dieren tot de soort kan
brengen. Men kan voor de practijk vol
staan met de volgende definitie van het
begrip soort:
Een soort is de kleinste groep van die
ren. die bij elkaar hooren en die te on
derscheiden zijn van alle andere op grond
van morphologische kenmerken, welke
laatste vatbaar moeten zijn voor een scher
pe omschrijving. Wil men theoretisch al
les omvatten, wat onder het begrip soort
valt, dan benadert de volgende definitie
(van Döderiein en Plate) dit het beste:
Tot een soort behooren alle exemplaren,
die de in de beschrijving vastgestelde
kenmerken bezitten waarbij aan de
voorwaarde moet zijn voldaan, dat de die
ren niet leefden onder noemenswaard ver
schillende omstandigheden verder alle
daarvan afwijkende exemplaren, die met
deze door dikwijls voorkomende tusschen-
vormen zoo innig verbonden zijn, dat zij
zonder willekeur niet scherp er van te
scheiden zijn. tenslotte alle vormen, die
met de eerstgenoemde in aantoonbaar di-
recten genetischen samenhang staan of
zich in opeenvolgende generaties vrucht
baar met deze voortplanten.
In den modernen tijd (eigenlijk reeds
sinds 1792) komt men hoe langer hoe
meer tot de overtuiging, dat de meeste
„soorten" complexen zijn, onder te ver-
deelen in ondersoorten of geographische
rassen: Een geographisch ras is een com
plex van onder elkaar onbegrensd vrucht
bare en morphologisch gelijke individuen
(afgezien van individueel, oecologische en
seizoensvariablliteit)waarvan de karak
teristieke kenmerken erfelijk zijn en dat
leeft in een gebied, waarin geen enkel an
der ras van dezelfde rassenkring leeft. Een
geographisch ras gaat geleidelijk in de
naburige rassen over of het is van die na
burige rassen door zoo geringe morpholo
gische verschillen gescheiden, dat men een
onmiddellijk phylogenetlsch ontstaan van
de rassen uit elkaar kan aannemen. Deze
geographische rassen vormen dan onder
ling weer „rassenkringen", categorieën,
die in vele gevallen overeenkomen met
„soorten", in andere gevallen ruimer van
omvang zijn.
Een rassenkring is een complex van geo
graphische rassen, die zich direct uit el
kaar hebben ontwikkeld, die geographisch
voor elkaar in de plaats komen en waar
van telkens de naburige rassen onbe
grensd onderling vruchtbaar zijn. (Bij niet
continu verspreidingsgebied is deze onder
linge vruchtbaarheid moeilijk te bewijzen
omdat proeven vaak moeilijk te nemen
zijn).
Consequent is dit principe tot nu toe
slechts doorvoerbaar bij vrijlevende die
ren. Vastzittende dieren worden in zoo
sterke mate beïnvloed door oecologische
factoren, dat de gevolgen hiervan veel
duidelijker naar voren komen dan die ten
gevolge van verschillen ln geographische
verspreiding.
BINNENLAND.
Het commando van Hr. Ms. kruiser „Java"
overgedragen. (Binnenland, 3e Blad).
De opdrachten voor den bouw van het
nieuwe materiaal voor de zeemacht.
(Binnenland, 3e Blad).
BUITENLAND.
Roosevelt's boodschap aan het Congres,
(3e Blad en Buitenland, le Blad).
Opmerkelijk interview met een Japansch
minister. (3e Blad).
Uitspraak in de processen van De la Roc-
que. (Buitenland, le Blad).
Rumoer in Egypte. (Buitenland, le Blad).
ZIE VOORTS LAATSTE BERICHTEN
EERSTE BLAD.
MEN ZIE VOOR ONS KORT VERHAAL
PANG 4 VAN HET DERDE BLAD.
Hier te lande zal de wind weer
naar Noordoost draaien, waardoor
bij opklaring weer lichte vorst
waarschijnlijk is.
De Remmen- en Lichtweek
1938 voor wielrijders.
Van 1215 Januari.
Zooals wij kort geleden reeds meldden,
zal hier ter stede van 1215 Januari a.s.
op initiatief van de afdeeling Leiden der
Ver. vcor Veilig Verkeer wederom een rem
men- en lichtweek worden gehouden, ge
durende welke periode de verkeerspolitie
speciale aandacht zal schenken aan de
deugdelijkheid der remmen en aan de ver
lichting van rijwielen.
Als gevolg van het tot stand gekomen
contact met de burgemeesters en andere
politie-autoriteiten van verschillende om
liggende gemeenten, zal deze actie zich ook
uitstrekken tot Oegstgeest, Voorschoten,
Leiderdorp en Zoeterwoude.
Voorzitter van de daarvoor in het leven
geroepen commissie is de burgemeester van
Voorschoten, de heer M. P. Berkhout, die
zich heeft doen kennen als een warm voor
stander der Veilig-Verkeersgedachte, ter
wijl daarin voorts hebben zitting genomen
de heeren D. W. van der Wal. inspecteur
van politie alhier, H. van Siooten Jr.. oud
directeur der Gem. Kweekschool voor On
derwijzers en Onderwijzeressen te dezer
stede, majoor G. Bron, commandant van
de brigade Leiden der rijksveldwacht. K.
Brug, burgemeester van Leiderdorp. J. C.
Krijger, chef-veldwachter te Oegstgeest, H.
W. Bors, opperwachtmeester der mare
chaussee te Voorschoten. Broxterman,
chef-veldwachter van Zoeterwoude en J.
Brouwer, secretaris.
De controle zal zich uit den aard der zaak
ook uitstrekken tot de achterlichten, waar
van het voeren sinds 1 Januari jl. ver
plichtend is gesteld.
In het belang van een veiliger ver
keer, dat het belang is van iederen
weggebruiker, doet de commissie een
dringend beroep op de medewerking
van het wielrijdend publiek door tc
zorgen, dat remmen en verlichting vol
doen aan de daaraan door de wet ge
stelde eischen.
LEIDSCHE BELASTING OPHAALDIENST.
Genoemde dienst heeft in de maand
December 1937 f. 11.779.47 aan de Rijks
ontvangers afgedragen, benevens f. 1186.59
aan den Gemeente-ontvanger.
In 1937 is m totaal aan de Rijksontvan
gers f. 136.333.85 afgedragen, en aan den
Gemeente-ontvanger f. 13.382.51.