Juliana van Stolberg
Het leven van een Moeder
de Slotvrouwe van Dillenburg
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 21 December 1937
Vierde Blad
No. 23847
t/Treed in niets dat tegen God en de Zaligheid
van Uw ziel is. Het is beter het tijdelijke
te verliezen dan het eeuwige"
Haar reis IVCIS Zivaar, Oranje-Nederland
haar loon was groot SIn alle tiiden va,n onzekerheid
en verwarring heeft ons volk
zich dicht bij Oranje gevoeld.
De herleving van de liefde 1
voor ons Vorstenhuis, zooals I
de laatste jaren die te zien j
geven, is een herhaling van
hetgeen ook in vroegere be- j
narde dagen placht te ge-
schieden. Om den lezer de on-
beteekenis van
den met edel- Oranje voor ons volk dieper
joScers PaSen I te doen beseffen hebben wij j
schildknapen, den schrijver Johan v. Hulzen
gevraagd, een zestal karakte-
ristieken uit de geschiedenis
van Oranje in verhaaltrant te
willen schrijven. Hier is zijn j
eerste opstel: het geeft den
In haar geloovig hart was de
vrijheid des gewetens veran
kerd, die de Oranjes ons heb
ben verzekerd.
AT een ge-
zellige drukte
was dat op de qphatbarp
burcht! Paar- scnaioare
edelvrouwen ln
draagkoetsen reden af en aan. Uit het s
knusse stadje beneden kwamen langs het s
breede bergpad voerlieden met hun bela-
den ezels naar boven; slotklnderen, knech-
ten en melden liepen hen tegemoet, om
bij het afladen te helpen. Manden vol
visch, gevogelte, vrachten vleesch en spek,
zakken meel werden naar de keukens ge- lezer een verwarmende schets
sjouwd, of opgeborgen in de kelders en
provisiekamers. v b
Was het slot dan een hotel? Het leek
er veel op, het was nooit zonder gasten.
En de eerste dagen vah Mei 1533 was het 51||||||||||||||||||||i!ui|||||||||||Hii||||||||ii|l||l|||||llli|||||||ll||l|ll||llllllllllr
uit het leven van Juliana van
Stolberg.
er zoo vol, dat er voor verschillende gasten
geen plaats meer was. Ze moesten dan
maar in het stadje beneden logeeren. De
zeventig kamers van het slot konden alle
gasten niet bergen. Zevenhonderd paarden
moesten gestald worden. Neen, zoo druk
vas het er nog nooit geweest, en het klein
ste kind ln Nassau wist te vertellen, wat
er daarboven aan de hand was: 's Graven
eerste zoon, de stamhouder, zou in de slot
kapel gedoopt worden!
Nu was Juliana, de slotVTOuwe, reeds
moeder van zeven kinderen; vijf kinderen
bad zij uit haar eerste huwelijk met den
graaf van Hanau, Twee Jaar na den dood
van haar eersten man was ze hertrouwd
met graaf Willem van Nassau, die ook
reeds een dochtertje had uit een voorhu
welijk.
Nu had Juliana hem weer een zoon
geschonken die hem eenmaal in zijn
graafschap zou opvolgen, zoo het God
beliefde.
Maar behalve die eigen kinderen, waren
er altijd op Dillenburg ook knapen en
meisjes van Nassau's groote familie uit de
omgeving bij graaf Willem en Juliana in
den kost. Ja, het slot was eigenlijk een
hofschool voor Jonge edelen. Die leerden
daar ridderspelen en kregen onderwijs in
lezen, schrijven, rekenen en vreemde talen.
Kapelaans uit Wittenberg waren er on
derwijzer. Dat was wel iets bijzonders in
dien tijd. Want de meeste jonkers en edel
vrouwen vonden het niet noodig schrijven
te leeren, daar had je immers klerken
voor!
Maar Juliana zelf had wèl onderwijs ge
had, en goed ook. En zij zorgde er voor,
dat haar kinderen en die aan haar waren
toevertrouwd allesbehalve nletsnutters wer
den, die alleen maar voor hun plezier leef
den. Er werd gewerkt en er was orde. In
de eetzaal hing het reglement, ieder wist
zijn tijd en plaats. Een tafel voor het gra
felijk gezin, een tafel voor de hovelingen
en een derde tafel voor den hofmeester en
het dienstpersoneel. Sloeg de klok. dan
ging de graaf voor ln het gebed en begon
de gemeenschappelijke maaltijd. Tusschen
twee uur en half drie de middagdronk. Wie
later kwam kreeg niets. Om acht uur
's avonds de avonddronk. Dan ging de
klopper, de dag werd uitgeklopt,
poorten dicht en op den donkeren heuvel
lag het slot ln diepen rust.
Ja, de slotvrouwe wist wel, wat zij doen
moest. 1 -mov a*.
Zorgen genoeg, -naltijd werk. Voor
het groote huishouden;-moest alles van be
neden aangevoerd worden, op het plateau
waren alleen waterputten. En er was heel
wat noodig alleen voor de eterlj. Bekijk de
rekening van één week maar eens: 9 run
deren, 15 kalveren, 300 pond spek, 100
kippen, 100 pond stokvlsch, 3 zalmen, 10
manden andere visch, 200 pond boter, 150
pond kaas, 8 mud rogge, mud tarwe
voor brood, vaten bier en wijn, vruchten
en versnaperingen. Je zou zeggen: waar
laten ze het? Maar het slot Dillenburg was
ook de zoete inval, het had een gastvrij
dak, leder was welkom. Het lag ook Juist
aan den grooten verkeersweg van Bruns
wijk naar Frankfort en was aus een pleis
terplaats voor alle voorname reisgezel
schappen. Bovendien zat de graaf er goed
bij. Hij beheerde zijn goederen uitstekend,
het uitgestrekte heuvelterrein met vrucht
bare akkers en rijke wijngaarden gaf ge
regeld en gul zijn baten en vorige geslach
ten hadden hem veel nagelaten. In het
slot waren pronkkamers vol kostbaarhe
den, kasten met zilverwerk, gedreven be
kers en bokalen, sierkannen en serviezen,
de graaf heette niet voor niemendal
Willem de Rijke.
En het geslacht zou nog rijker wor
den. Want in 1544 kwam er bericht, dat
heer René, prins van Oranje, bij een bele
gering in Frankrijk, gewond en gestorven
was en zijn goederen
ln Frankrijk en de Ne
derlanden aan zijn
oudsten neef, den elf-
Jarigen Willem van
Nassau, vermaakt had.
Het Brusselsche hof gaf
zijn goedkeuring aan
de erfenis, maar de
kleine Willem moest
dan naar Brussel om
aan 's keizers hof opge
voed te worden voor de
taak, die hem wacht
te: hofjonker van den
keizer, Karei V, keizer
van Duitschland, ko
ning van Spanje, heer
der Nederlanden. Het
was wel een groote
eer, maar Juliana liet
hem niet zonder be
zorgdheid gaan. Elf
jaar had zij hem bij
zich gehad, met zorg
omringd, hem geleerd
door woord en voor
beeld God te vreezen
en lief te hebben en
het eeuwig goed meer
te achten dan het tij
delijke. Zij was Lu-
thersch, Juliana, even
als haai' man, en
maakte daar geen ge
heim van. Dat Willem
nu in Brussel een
Roomsche opvoeding
zou krijgen, sprak van
zelf en was ook niet
zoo'n groot bezwaar.
Want. men dacht op
Dillenburg niet aan
een scheuring en breuk
met de kerk, maar aan
haar reiniging van
dwalingen. Van de
E.MMI VAM LAER, harde wetten tegen de
hervormden moest men
dikwijls vond Juliana hem alleen in de kapel, ln Nassau niets hebben
en graaf Willem wei-
geknield voor het kruisgerde beslist hande
laars in aflaten in zijn gebied toe te
laten. Verder wachtten zij geloovig af, wat
de tijd voor de kerk brengen zou. Prins
Willem zou nu in geheel-roomsche omge
ving komen. Wat zou er van hem worden?
Het Brusselsche hof stond bekend als zeer
lichtzinnig.
„Mijn God, behoed dit pand, neem
het in Uw eigen hoede."
En de jaren gingen. Het gezin op Dil
lenburg werd steeds grooter. Na Willem
werden er nog vier zonen, Jan, Lodewijk,
Hendrik en Adolf, en zeven dochters ge
boren. Ze was een flinke, sterke vrouw.
Juliana, helder was haar oogopslag, rustig
en recht haar houding. Rustig en recht
bleef ook haar ziel in de zorglijke tijden,
die kwamen. Het werd moeilijk voor den
graaf en de gravin, eerlijk te blijven tus
schen de twee partijen: den keizer en de
zaak der Lutherschen. De graaf ontving
telkens verzoeken voor hooge ambten in
keizerlijken dienst, zelfs werd hem aan
geboden ridder te worden van het Gulden
Vlies. Steeds moest hij weigeren. Want elk
ambt bracht een verplichting mee om de
„Ketterij" te bestrijden. En dat kón en
wilde hij niet. HIJ wilde vrij blijven, vrij
ook om de nieuwe leer in Nassau toe te
laten. Als Willem, ouder geworden, uit
Brussel thuiskwam, spraken zij er dikwijls
over. „Zoo lang ik leef geen inquisitie
in mijn graafschap", zei de oude Willem.
Juliana knikte, keek haar zonen aan en
voegde er aan toe: „En onderneem voor
aardsch gewin nimmer iets tegen het vrije
geweten."
Het was een levensles, die prins Willem
nog niet begreep. Hij zou ze later verstaan.
Want donkere tijden braken aan. Ook voor
de slotvrouwe. In hetzelfde jaar, dat zij
haar man verloor, kwam haar oudste zoon,
die stadhouder van Holland, Zeeland en
Utrecht en lid van den Raad van State
was geworden, in groote moeite met zijn
vorst, Filips II van Spanje. Spanning
kwam er in het leven harer kinderen, dat
zag Juliana wel. Gevaren voor hun toe
komst, hun eer, hun geloof. Brieven gin
gen over en weer. Onweer dreigde er in
de Nederlanden. Levensgevaar voor haar
kinderen. Zij ging in 1564 zelf naar Breda,
om prins Willem op te zoeken. Kort na
dit bezoek sprak hij in den Raad van
State te Brussel die stalen taal:
„Ik kan niet goedkeuren, dat de vorsten
„over het geweten hunner onderdanen
"willen heerschen en hun de vrijheid van
„geloof en godsdienst ontnemen!"
Juliana hoorde het en sprak: „Zoo is het
goed." Haar anderen zoon, den vurigen
Lodewijk. vermaande ze, niet zoo onbe-
heerscht te handelen. Hij was één der voor
mannen van het verbond der opstandige
edelen, hij had ook meegedaan aan het
opstellen van het smeekschrift, Vergeefs.
De spanning steeg. Het., gistte in alle ste
den De beeldenstorm! De landvoogdes
smeekte Oranje te helpen. Willem onder
drukte de stedelijke oproeren,
herstelde de orde. Al va kwam
met een doodvonnis voor
hoven af voor steun
voor leeningen. De
drieste Lodewijk had
in het Zuiden weer
een slag verloren,
hij lag nu doodelijk
ziek in Keulen. En
Willem trok naar
zijn laatste bolwerk,
Holland en Zeeland.
Litusschen zat Ju
liana in de grootste
geldelijke moeilijk
heden. Ze schreef
in die bange dagen
van 1572 aan haar
broer: „Ik kruip als
een worm over
den bevroren grond,
waaruit geen voed
sel te trekken valt.
Hoe lang zal het nog
duren? Ik kan U
geen enkele goede
tijding melden." En
toch bleef ze vanuit
haar slot haar groo
ten zoon bemoedi
gen, Juist in dagen
en tijden, als de
zaak hopeloos stond.
In de dagen der be
proeving van Haar
lem's beleg schreef
zij: „De goede God
moge ons Zijn hei
ligen geest meedee-
len, opdat wij hét
begrijpen, op hoe
verschillende wijzen
Hij ons Zijn al
macht betoont,Hem
altijd daarvoor dan
ken en al onze
troost en hoop al
leen op hem zetten.
Want al moge het
schijnen, dat Hij ons vergeet, zoo zal toch
te rechter tijd Zijn hulp nabij zijn. Want
wie op Hem vertrouwen, zal Hij in eeuwig
heid niet verlaten. Moge Hij die goede lie
den ln Haarlem
ook nabij zijn en
ze bevrijden van
al hun vijanden en
Eriri! VAM LAER.
Aan den grooten heirweg van Brunswijk naar
Frankfort lag Dillenburg, het slot waar Juliana
van Stolberg leefde en stierf.
Oranje in den zak.
Willem wist het.
En ging. „Omland
om luid gebracht."
Waar anders zou
hij heengaan dan
naar zijn moeder?
Hoe kwam hij?
Berooid, al zijn bezittingen verbeurd ver
klaard, al zijn ambten weg! alles ver
speeld. Van zijn moeder geen woord
van verwijt. Integendeel „Ik keur uw be
sluit goed", zei ze. Onder haar dak kwamen
dc Hollandsche deputaties Willem om hulp
smeeken. „We hebben U noodig, help ons
toch." Er werd familieraad met moeder
gehouden. Toen gingen de kasten en kis
ten open. Huissieraden, kostbaarheden, erf
stukken, baar geld. alles werd ter beschik
king gesteld voor een huurleger. Jan van
Nassau verpandde oe helft van zijn bezit
tingen. Zijn zuster Catharina gaf al haar
juweelen En Juliana nam afscheid van
vier zonen, die naar het slagveld gingen.
Na maanden keerden er drie terug. Haar
jongste, graaf Adolf was niet meer.
„Graaf Adolf is gebleven in Friesland, in
den slag," De drie anderen verslagen.
Willem had niet eens gevochten, Alvawas
hem slim ontweken, hij wist, dat Willem
geen geld had voor een langen krijgs
tocht. Geen stad in Holland kwam hem te
hulp. En daarvoor had hij zich geruïneerd!
Holland had hem bedrogen, hem trouwe
loos ln den steek gelaten. Maanden bracht
hij weer bij zijn moeder door. Dikwijls
vond Juliana hem alleen in de kapel, ge
knield voor het kruis. Zij begreep, welk
een zlelestrijd haar zoon zoo diep buigen
deed.
Weer kwamen er nieuwe deputaties uit j
Holland, als verstrooide schapen, zoekend j
naar hun herder En Juliana hield haar
zonen niet terug van de gevaarlijkste on- j
dernemingen. Jan reisde de Duitsche
een verhaal, hij was bang, dat de gra
vin door de waarheid verpletterd zou wor
den.
„Ja, hij is slechts gewond."
„Zwaar? Waar is hij gewond?"
„Hij kreeg een schot in den arm, in
den rechter. Hier heel boven."
„Is hij geholpen? Was het ernstig?"
„Ja dat wel. De dokter heeft - hij
„Maar spréék dan toch. goede man!"
„Hij heeft een been uit den schouder
genomen. Maar hij leeft nog, graaf Lode
wijk. Hij kon zijn arm nog bewegen."
„Dus je hebt hem gezien? Herkend?"
„Niet aan zijn gezicht. U begrijpt
edele vrouwe, zijn gezicht was bedekt met
stof en vuil."
„Maar waaraan heb je hem dan her
kend?"
„Aan aan zijn spraak, aan zijn
handen ook, ik ken zijn handen, zijn
ring."
De bode hoestte en veegde het zweet van
zijn voorhoofd.
„En graaf Hendrik?"
„Van graaf Hendrik neen, daar hoor
de ik niets van."
De bode ging en vroeg God vergiffenis
voor zijn leugens. Dagenlang
zat Juliana in bange onzeker
heid. Toen schreef zij haar
zoon Willem:
„Ik begrijp wel, dat mijn
heer" zoo was de schrijf
vorm in hooge kringen, ook
van moeder tot zoon „niets
van Lodewijk en Hendrik weet.
Dat maakt mij zeer bekommerd. Waarlijk,
ik ben wel een ongelukkige, oude vrouw,
die niet van haar droefheid kan worden
verlost, eer God mij in Zijn genade uit dit
jammerdal tot Zich neemt, wat ik van
harte begeer, Hem biddende, dat Hij het
spoedig doen moge. Mijn heer schrijft mij,
dat zonder Gods wil niets geschieden kan.
Maar spreek aan toch, dat Wij dus geduldig moeten dragen, wat
goede man
U de genade en de middelen geven, om ze
te hulp te komen en de zaken zoo te stu
ren, dat ze "medewerken tot uitbreiding
van Zijn Woord en tot zaligheld van Uw
ziel."
Hoe leefde zij mee met Haarlem, toen
het verloren was. Aan Lodewijk schreef zij
toen: „Als de tijding van het verlies van
Haarlem juist is. wat mij van harte leed
zou doen, vrees ik, dat het den prins niet
goed zal gaan. En hoe beklaag ik al die
arme luiden in de stad, die zoo ellendig
vermoord worden. Moge de barmhartige
God Zijn toorn van ons afwenden en ons
Zijn genade schenken."
Wat gebeurde er op de heide van Mook
in 1574? Ze wist het niet. De moeder moest
wachten, wachten op tijding. Er kwam
geen tijding. Waar waren Lodewijk en
Hendrik? Ze wist, dat ze met een huur
leger naar Holland waren getrokken, om
den vijand van Leiden weg te krijgen. Ze
werd gepijnigd door onzekerheid. Eindelijk
een bode!
Toen de man de spanning op het gelaat
der slotvrouwe zag. durfde hij haar de
waarheid niet zeggen. Hij zei wel, dat het
leger geslagen en gevlucht was.
„En mijn zonen? Ach. ik zie het aan
u, ze zijn niet meer. O Heer, wat beproeft
Gij mij zwaar." Ze werd vaal-bleek en
zakte in een stoel.
„Neen. edele vrouwe, graaf Lodewijk
heb ik gezien."
„Leeft hij dus?"
Met wat gehakkelde woorden verzon hij
de Heer ons oplegt. Dat weet ik wel. Maar
menschen blijven menschen en zonder den
bijstand van Gods genade kunnen wij dat
niet doen. Moge Hij ons niet verlaten en
ons Zijn heiligen geest schenken, om ons
te leeren, al Zijn beproevingen te dragen
en ons te troosten in Zijn barmhartigheid."
Dan schreef zij, wat de bode haar verteld
had, en vervolgde: „Zoo heb ik nu nog
eenige hoop, die mij staande houdt. Maar
i och ook grooten angst, dat hij een verkeer
de voor mijn zoon heeft aangezien. Van
mijn lieven Hendrik wist hij niets. Nu
het zij daarmede, zooals het den Heer be
haagt." (Hoort de berusting kwam in
die teedere Godsziel). „Ik kan den Almach
tige slechts bidden om geduld en dat Hij
in Zijn goddelijke genade alles zoo wil lei
den, dat mijn heer en wij allen in eeuwig
heid niet' van Hem gescheiden worden."
Brief op brief volgde. Wat zou zij anders
doen dan schrijven! En zorgen, gelijk
alleen een moeder kan? Voor kleeren, voor
honderd kleine dingen. Met geen woord
repte ze van terugkeeren, van opgeven.
Ook niet. toen ze hoorde, dat haar zoon.
die godsdienstvrijheid voor allen wilde, niet
begrepen maar gewantrouwd werd. Hij
stond alleen, zonder hulp van buiten, te
gen een overmachtigen vijand en lastige,
onverdraagzame vrienden. Hij klaagde zijn
nood aan zijn moeder, de zeventigjarige.
Wat zou zij antwoorden? Zou zij hem bij
zich roepen, naar het veilige Dillenburg?
Neen. Hij had iets anders noodig. En zij
schreef: „Uit mijns heeren brief heb ik be
grepen, dat de vijand mijn heer en de zij
nen sterk bespringt, twee kleine steden
heeft genomen en ook ln Zeeland groote