]l,it Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
Eere-doctoraten bij de Vondel-herdenking te Amsterdam - Nettenboetsters
FEUILLETON
De dochter van
rentmeester
den
EERE-DOCTORATEN DER UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM - naar aanleiding van de herdenking van
Vondel's 350sten geboortedag. Prof. dr. J. H. Scholte spreekt het doctor honorus causa" uit. Links, zonder baret,
nieuwe eere-doctoren, v.l.n.r. :prof. dr. Vermeylen, prof. Molkenboer, O.P., C. R. de Klerk, Prof. Sir Herbert
Grierson, prof. Th. Frings, dr. G. Duhamel.
DWARS DOOR EEN GEMEENTE-WEIDE TE RIJSSEN slingert een breed© beek. In het water
van deze beek wordt iederen Maandag het waschgoed van alle, ongeveer 3000 Rijssenaren gewasschen.
Deze „Gemeentelijke waschgelegenheid", die uniek is op de geheele wereld, kost de Rijssensche
huisvrouw 1 per jaar.
Naar het Engelsch.
on"?' ni4ets!" antwoordde het jonge meisje
'een toon, of ze eigenlijk zelf niet wist
ze zei.
vah.ar v. moeder trad naar haar toe en
Tras r hand, die ijskoud was. Ethel
vittJ!311 het voeteneinde van het bed gaan
maar zei nog niets,
et'wmj wat hen Je kouci! Maar wat is
wude je mij wat zeggen of vragen?"
i, ik geloof van welIk weet
1 meer.ik geloof, dat ik u kwam
Wen-nacht zeggen."
vrees, dat je kou gevat hebt."
"ts net zal een koude zijn."
tü'vi ülaar ilc hoop toch, dat je niet juist
eek zult worden! Dat komt er van, om
w "pen portierraampjes te reizen! En
tam?4* het too zacht in de luchtWat
E'n ik voor je doen?"
hsuf', stond op en liep een paar maal
staan op en neer' totdat ze bleef stil-
leiir met de hand °P den kn°P van de
wSLhwn eigenlijk, om te vragen, of lk
bij u slapen mocht, Moeder!"
^«niurlljk, kindje, kun je bij mij sla-
"e opwinding is te veel voor je ge
weest! Toe, huil nu niet, liefste, dat maakt
je weer zoo van streek!"
Ethel sloeg den arm om den hals van
haar moeder en snikte, dat ze trilde van
het hoofd tot de voeten. Maar onmiddellijk
herstelde zij zich, stond op en liep naar een
stoel, waarin ze uitgeput neerzonk met de
handen op de fluweelen armleuningen.
Mrs. Devon liet haar ruiken aan een
flacon vlugzout en hield Ethel's ijskoude
hand in de hare gesloten. Zoo bleef zij wel
tien minuten staan, terwijl er doodsche
stilte in het vertrek heerschte. De nabij
heid en de liefderijke aanraking van haar
moeder schenen het jonge meisje goed te
doen en met een diepen zucht rees ze ten
slotte op.
„Wat een vreemde flauwte!" sprak ze
kalm. „Ik denk. dat het van oververmoeid
heid kwam! Is u erg geschrokken. Moeder?
Neen, lk zal niet ziek worden. En ik geloof,
dat het toch maar beter zal zijn, als ik
vannacht niet bij u slaap. Ik moet nog een
paar dingen hl orde brengen. Goeden-
naeht, liefste!"
„Maar, Ethel!"
„Als u er nog niet gerust op is, komt u
dan eens over een half uur bij mij kijken.
U zult mij in bed vinden en waarschijnlijk
slapende.... Het zal mij benieuwen, of ik
u ooit nog wel eens goeden-nacht wensch,
Moeder! Wat hebben wij beiden maar wei
nig aan eikaars gezelschap gehad!"
Mrs. Devon achtte het 't beste, om maar
precies te doen, zooals haar dochter het
haar vroeg. Ze liet haar dus gaan. keek
haar na, totdat ze in haar eigen kamer
verdween en alles was wederom doodstil in
het oude slot.
Lord Eynesford, die aan het venster het
door de maan verlichte landschap gade
sloeg, leek het, of deze avond eindeloos
lang was.
Op den namiddag van den dag, dat Ethel
Devon in St. Etienne was aangekomen, liep
er een jonge, eenvoudig gekleede man vlug
door een van de afgelegen achterstraten
van Parijs. Blijkbaar- was hij in het geheel
niet bekend met de buurt, waar hij door
heen ging, want al meer dan eens had hij
naar den weg gevraagd.
Eindelijk hield hij stil voor een groot
blok zooveelsterangs-pensions en belde aan
ëen van die huizen aan.
Een onzindelijke vrouw deed hem open
en nam hem van het hoofd tot de voe
ten op.
„Ik heb geen geschikte kamer voor mon
sieur," zei ze op vrij norschen toon.
„Ik heb er ook geen noodig. Woont hier
misschien een monsieur Lacour? Ik ben
zijn zoon."
„De oude Lacour? Ja, die is hier. Komt
monsieur hem opzoeken? Zijn zoon?.
Nu, ik zweer u, monsieur, dat ik altijd alles
doe, om het uw vader aangenaam te ma
ken. Hij is de eenige, die geregeld zijn huur
betaalt."
„Is hij nu thuis?"
„O, ja, hij gaat zelden uit. Hij wordt wat
gebrekkig en het is een heele klim naar
zijn kamers!"
Zij nam een sleutel van een rek, dat in
de gang hing en wees den jongen man den
weg naar boven, die hem eerst een lange,
donkere, steile trap opvoerde.
Toen hij op het portaal was, ontsloot hij
een deur, die leidde naar de paar ineen-
loopende kamers, welke zijn vader be
woonde.
Op zijn kloppen werd een somber: „Bin
nen!" geroepen.
Een oude. vermagerde, lneengeschrom
pelde man zat bij een kachel en roerde in
een pannetje. Hij was netjes gekleed, maar
had zich zeker in een tijd niet geschoren;
zijn gelaat was vaal en gerimpeld, maar
zijn oogen schitterden van haast jeugdig
vuur.
Hij wendde zich om, toen de bezoeker
binnentrad en staarde hem aan met onte
vreden, teleurgestelden blik.
„O, ben jij daar dwaas, die je bent!"
Zonder veel notitie te nemen van deze
min-vriendelijke begroeting, schoof zijn
zoon een stoel aan dicht bij den ouden
heer en ging zitten.
„Hoe voelt u zich, Vader?"
„Als altijd; een totaal overbodig en nut
teloos lid van de maatschappij! En jij?"
„Is u niet blij mij te zien. Vader?"
„Och, zij, die in hun plicht te kort schie
ten, worden nooit met gejuich ontvangen."
Misschien dacht de jonge man. dat, waar
hij zijn ouden heer geheel onderhield, deze
beschuldiging eenigszins misplaatst was;
maar hij bleel, met de kin op de hand ge
leund, in het vuur staren.
„En wat doe je in Parijs, Théophile?"
„Ik ben meegekomen met mijn mees
teres. Mrs. en Miss Beaufort zijn in Parijs."
„Blijven ze er lang?"
„Dat weet ik niet."
De oude heer wierp hem een vurigen blik
toe uit zijn schitterend-zwarte oogen en zei
min-vleiend
„Je ziet er ouder en zeker niet knapper
uit, dan toen ik je den vorigen keer zag."
„Het is vijf jaar geleden, sinds we elkaar
voor het laatst zagen."
„En al die vijf jaren heb je geen berouw
gehad over je dwaasheid?"
„Ik kan uw haatdragendheid niet begrij
pen. Ik ben geen moordenaar, om bloed
wraak te nemen voor een veete, die mijn
vader tegen iemand heeft Dat is veel van
mij gevergd!"
„Ja, dat weet ik ook wel," klonk het op
een toon van de diepste verachting. „Je
bent geen zoon van de Lacours; je bent de
zoon van je burgerlijke moeder. Laat ik
maar geen woord meer van je hooren,
jij uil!"
„Zoo praat u tegen mij, omdat lk weiger,
den zoon te vermoorden van den man,
dien u meent, dat u beleedigd heeft!" riep
Théophile verontwaardigd. „Wat verlangt u
toch van mij, Vader? U heeft Glanvil
neergeschoten; zijn vader is een half-jaar
later overleden aan een gebroken hart-. Wat
moet er nu nog meer gebeuren eer u ge
noegdoening heeft?"
„Graaf Eynesford blijft nog altijd over,
want ik heb gezworen, dat geen War-
ristoun ooit dien titel meer dragen zou!
Maar jij, je bent geen ware Lacour! Je
voelt niet de beleediging, die mij werd aan
gedaan door een Engelschman. Och, hoe
zou je die ook begrijpen? Hij bemachtigde
met geweld het jonge meisje, dat ik lief
had! Hij trouwde haar in het geheim, deed
haar die beleediging aan. omdat hij niet de
koude blikken van zijn Engelsche '.Tienden
zou kunnen verdragen. Hij nam haar mee
naar kasteel St. Etienne, het slot van mijn
voorouders! Ik had mijn handen bezoedeld
door zijn geld aan te nemen, om mijn eenig
erfdeel te verkoopen en dit had hij mij nu
aangedaan!
.(Nadruk verboden). .(Wordt vervolgd).
NETTENBOETSTERS TE SCHEVENINGEN AAN DEN ARBEID.
Zorgvuldig worden alle netten nagezien en waar noodig hersteld. Dit geschiedt thans in de nabijheid der
opslagplaatsen aan de Scheveningsche haven.
HET CII1N EESC11 VENETIE GEHOMBARDEEBD. De stad Soetsjau,
welke bet „Venetië van China" genoemd wordt, was het doel van een
bommenaaoval der Japanners. De „brug der zuchten" van Soetsjau.
BIGGEN IN VOGELVLUCHT.
„NovemberSlachtmaand". De Alkmaarsche November spekmarkt van uit
de hoogte gezien.