De begrooting van Justitie Ons Kort Verhaal Krachtige handhaving d Zondagsrust LEIDSCH DAGBLAD - Zesde Blad Zaterdag 13 November 19 Episode Algemeene opmerkingen over het beleid Bescherming van de geneeskunde De begrooting van Binnenlandsche Zaken Zaakwaarnemnig. In de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer inzake de begrooting van Justitie lezen wij o.m.: Persoon en beleid minister. Voor de betuiging van vertrouwen in zijn pefsoon en in zijn werkzaamheid, zobals de minister die In den aanhef van het voor loopig verslag van vele leden mocht ont vangen, is hij zeer erkentelijk. In het algemeen en tegenover de leden, die aldus bij voorbaat hun vertrouwen heb ben uitgesproken, in het bijzonder, stelt de minister er prijs op. dat omtrent de ver wachtingen ten aanzien van zijn beleid geenerlei misverstand ontstaat. Uitsluitend door die overweging geleid, veroorlooft hij zteh er op te wijzen, dat in de aangehaalde zinsnede in de Troonrede het karakter van •het regeeringsbeleid in het algemeen ge- teekend wordt, wanneer als uitingen wor den genoemd: zorg voor een gezonde ont plooiing van het huwelijks- en gezinsleven, bescherming van de publieke eerbaarheid en krachtige handhaving van het gezag. De minister is ten volle doordrongen van de belangrijke taak die hij op elk dezer ter reinen te vervullen heeft. HIJ zou echter niet gaarne ruimte laten voor de opvatting dat deze terreinen min of meer zijn gere serveerd voor werkzaamheid zijnerzijds. In tegendeel, in het bijzonder wat de zorg voor het gezin betreft, hangt veel af van liet scheppen en bevorderen van zoodanige voorwaarden en omstandigheden, dat voor een gezonde ontplooiing van het huwelijks- en gezinsleven een vruchtbare bodem wordt bereid. Voor zoover de overheid in dit opzicht met vrucht een taak kan ver vullen, behoort die zeker niet minder tot het ambtsgebied van de ministers van eco nomische zaken en van sociale zaken. En ook de bescherming van de publieke eer baarheid en de handhaving van het gezag zullen slechts door een nauwe samenwer king tusschen den minister van binnen- landsche zaken en den minister van jus titie voldoende tot haar recht kunnen ko men. Dat verscheidene andere leden bij het uitspreken van hun verwachtingen eenig voorbehoud hebben gemaakt, aoht de mi nister alleszins begrijpelijk. Dit voorbehoud heeft zijn juiste begrenzing gevonden in de vrees. dat de minister bij zijn voorstellen en maatregelen een richting zal inslaan, waarin deze leden hem niet zouden kunnen volgen. De minis ter vertrouwt, dat deze leden die vrees niet bij voorbaat als leidsvrouwe zullen willen nemen. Voor zoover echter verschil van oordeel over bepaalde maatregelen berust op wezenlijk verschil van inzicht in fun- damenteele levensvragen, zal overtuiging tegenover overtuiging moeten worden ge steld. De Pachtwet. De voorbereiding van de invoering van de Pachtwet wordt met kracht bevorderd. Een definitieve toezegging omtrent het tijdstip der inwerkingtre ding kan evenwel nog niet worden ge daan. Inning onbetwiste vorderingen. In dit verbaind deelt de minister mede, dat hij van het aanhangige wetsontwerp niet de beoogde gunstige werking verwacht. De minister is van meening dat het zwaartepunt in het kostenvraagstuk ligt. Hiervoor is slecht® een behoorlijke op lossing te vinden, wanneer de staat een deel van de inkomsten uit zegel-, registra tie- en griffierechten prijs zou geven. Bin nen het raam van de begrooting voor 1938 is hiervoor geen ruimte te vinden. De minister erkent echter, dat de staat geen inkomsten uit vorenbedoelde hoofde kan blijven trekken, wanneer dienten gevolge een in breederen kring als nood zakelijk gevoelde voorziening in een be hoorlijke rechtsbedeeling zou worden tegengehouden. Hij is daarom bereid een voorziening in vorer.bedoelden zin in na dere studie te nemen. Huwelijksvermogensrecht. Totstandkoming van een wet op dezen grondslag zal de minister bevorderen, hoe wel hij dit niet rekent tot de meest drin gende werkzaamheden waartoe hij geroe pen is. Hij meent echter goed te doen reeds thans te verklaren, dat hij zioh alleen dan verantwoord zou achten tot dit resultaat mede te werken, wanneer de grondslagen van het ontwerp, met name op het «tuk van de rechten en verplichtingen der echtgenooten en de positie van den man als hoofd der echt- vereeniging, ongerept worden gehand haafd. Het arbeidsrecht. De door vele leden bepleite herziening van het arbeidsrecht wordt ook van re- geeringszijde gewenscht geacht. Overleg is aanhangig gemaakt met <ie betreffende commissie. Hierbij zal tevens ter sprake bomen de vraag, in hoeverre uitbreiding op den grondslag van aanvulling van de regelen nopens indiividueele arbeidsovereenkomsten behoort te geschieden, dan wel, of het niet de voorkeur verdient het arbeidsrecht zich in zekere opzichten te laten ontwikkelen langs den weg der corporatieve rechts vorming. Spoed.ge indiening van een wetsontwerp is niet te verwachten. Wijziging van de faiilissementswet? De minister is voornemens aan de staats commissie-Limburg de vraag voor te leg gen of het gewenscht is de Faiilissements wet te wijzigen in dien zin, dat een polis van levensverzekering tot een bescheiden, door de wet te bepalen bedrag bulten het faillisement zou blijven. Er schijnt, aldus de minister, geen ge noegzame reden te zijn ogi het vraagstuk van het misbruik maken van crediet reeds thans aan de orde te stellen. Medewerking tot verruiming der mo gelijkheid tot echtscheiding is van den minister niet te verwachten. Handhaving van het gezag. De inwerkingtreding van de wet op de weerkorpsen is afhankelijk van de totstandbrenging van een algemeenen maatregel van bestuur, behelzende de noodige uitvoeringsbepalingen. Een concept, waarover overleg noodzakelijk was tusschen de departementen van binnenlandsche zaken, van defensie en van justitie, is gereed. Het laat zich aanzien, dat bedoelde voorschriften eerlang zullen kunnen worden vastge steld. Criminaliteit. Met een groot aantal cijfers toont de minister aan. dat het algemeene beeld der criminaliteit nog steeds gunstig is. De minister is geen principieel voorstan der van de doodstraf, doch hij acht de invoering van een dergelijke straf niet noodzakelijk. Ook de regeering is van oordeel, dat in beginsel ons beperkt territoir voor de eigen bevolking moet blijven gereserveerd. Dit wil in tusschen geenszins zeggen, dat zij, daarvan af gezien, bezwaar zou gevoelen tegen elke opneming van goede elementen uit het buitenland. Onbevoegd uitoefenen geneeskunde. De minister heeft zich over het onbe voegd uitoefenen van de geneeskunde en de tandheelkunde inet zijn ambtgenoot van Sociale Zaken verstaan. Deze is van oor deel, dat er inderdaad aanleiding bestaat om de toeneming van het aantal van hen, die onbevoegd buiten noodzaak de genees kunde als beroep uitoefenen, met eenige verontrusting te constateeren. De minister is bereid om in overleg met zijn ambtgenoot van Sociale Zaken na te gaan, of artikel 436 W. v. Str. verscherping behoeft door verzwaring van de strafmaat. Bij dit overleg zal tevens de vraag betreffende het z.g. artsen-monopolie ter sprake worden gebracht in verband met de wetsvoor stellen der bedoelde staatscommissie, een vraag waarvan de beoordeeling in de eerste plaats tot de competentie van den minister van Sociale Zaken be hoort. Zastkwaarnemerij. De vraag, of van overheidswege te gen uitbreiding van zaakwaarnemer!) moet worden opgetreden, is niet ge makkelijk te beantwoorden. De regee ring heeft zich omtrent deze materie nog geen oordeel gevormd, wordt een voorziening voorbereid in dien geest, dat in meerdere mate dan thans de bijstand van een notaris verplicht zal zijn. dan zullen tevens de notarieele tarieven opnieuw wettelijk dienen te worden geregeld; voorts zullen dan waarborgen moeten worden gescha pen, dat de honoraria der notarissen geheel overeenkomstig dit tarief wor den berekend. De regeering ziet voorloopig nog geen aanleiding om in te grijpen in het geschil ontstaan tusschen de B.U.M.A. en de Ra- dio-omroepvereenigingen, inzake muziek- auteursrechten. Wat betreft de zaak tegen den vroegeren Haagschen hoofdcommissaris van politie, deelde de minister mede, dat hij hierom trent geen inlichting mag en kan ver strekken. Betreffende de Haagsche zedenzaak deelde de minister mede. dat reeds op het oogenbiik in algemeenen zin kan worden medegedeeld, dat de in deze aangevoerde beschuldigingen naar het oordeel van den procureur-generaal door de resultaten van het onderzoek niet alleen niet gegrond zijn bevonden, maar voor het grootste gedeelte op overtuigende wijze zijn weerlegd. -O- door J. P. BAIJË. Zoo, met z'n hoed diep in de oogen ge trokken en de kraag van z'n regenjas hoog op. kon hij er wel tegen, vond Ben de Wilde, terwijl hij dapper den Boulevard op stapte. Den heelen morgen had het ge stormd, en nu het na de lunch wat min der woei, en de stortregen veranderd was Sn een miezerig motregentje, waagde hij het er maar op. Eigenlijk een stom idee van hem, dacht hij, terwijl hij tegen den toch nog altijd krachtigen wind, die in hem een nieuwe prooi ontdekt had, optornde, om zoo laat met vacantie te gaan. Maar ja, hij had een afkeer gehad van die badplaatsen vol met kinderen en vacantiegangers, en daar hij per sé naar zee wilde, was hij maar wat later gegaan. In zooverre had hij nu z'n zin, dat er nog maar enkele badgasten waren, maar het weer was er dan ook naar Op den Boulevard was zoo goed als nie mand te zien. In het bad ontdekte hij een eenzamen zwemmer, die den guren wind en de onaangename temperatuur trotseer de Dat was natuurlijk die zonderling, die iederen dag steevast z'n bad nam, en naar men zei, dat tot laat in den herfst vol hield. Ben rilde even bij de gedachte, zich nu in die onstuimige, ijskoude golven te storten, hu, het was eerder weer om bij de kachel te zitten, 't Woei toch nog meer, dan hij gedacht had, z'n regenjas flapper de wild om z'n beenen en den rand van z'n hoed moest hij blijven vasthouden, wil de hij het ding niet kwijt raken. Misschien was het maar beter, den Boulevard te ver laten, en even een rondje in de stad te maken. Toen hij langs het kleine visschersha- ventje kwam, zag hij Willy staan. Ze keek naar de nietige schuitjes, die telkens tot dicht tegen de kademuur werden gewor pen. Nat lagen de netten op het dek en nat was het want, waardoor de wind floot. Het maakte een mistroostigen indruk. Maar Willy zelf zag er allerliefst uit, vond Ben. Zooals ze daar stond, kittig figuurtje in haar zwart-gllmmenden regenmantel, het coquette zuid-westertje als omlijsting voor haar frisch, rond gezichtje, voelde hij plotseling weer dat warme gevoel voor haar. dat hij de laatste dagen meer en meer bij zichzelf bemerkt had. Ze was in hetzelfde hotel als hij, waar ze met el kaar hadden kennis gemaakt, en al was ze dan een tikje provinciaal, al kwam ze uit een klein stadje ln den Achterhoek, haar primitieve ongekunsteldheid stak gunstig af bij de gemaaktheid van de grootestads- kennisjes, die Ben langzamerhand niet meer kon uitstaan. Vijf en dertig was hij al en nog niet getrouwd. Z'n voorzichtige aard had hem van een overhaaste stap teruggehouden, en hij was er blij om. De meisjes van tegenwoordig, nee.... ze wa ren hem te bewust, te hypermodern, te mannelijk.... Willy was een uitzondering. Hu stapte op haar toe, en haar blij lachje deed z'n hart een tikje sneller kloppen. Bijna veer tien dagen kende hij haar nu, en hij was er bijna zeker van, dat hij van haar hield. Sa,men stapten ze nu door de stad, weinig pratend, want de wind sneed hun woorden telkens aan flarden. Dicht liepen ze tegen elkaar aan in de stille straten van het kleine badplaatsje, waar enkel een paar schoolkinderen in hun druipende regen jassen zich voorthaastten naar de school, die het nieuwe jaar alweer had ingezet. Zoo bereikten ze weer hun hotel. Ben voelde zich een beetje opgewonden. Mor gen reeds zou hij vertrekken, terug naar huis, en misschien zou hij haar nooit, weer terug zien. In de hal, toen hij z'n regenjas en hoed had opgehangen, hield hij haar neg even terug. „Kom je nog wat in de serre zitten?" vroeg hij. „op onze kamers is het nu al leen te ongezellig". Ze knikte met een lachje. Haar oogen waren goed, vond Ben, als ze lachte wa ren ze zoo zaoht als van een kind. Trou wens, eigenlijk was ze nog niet veel meer dan een kind, misschien twintig, één-en- twlntig jaar. Hij zette zich in een gemakkelijken stoel in de geheel verlaten serre, bestelde thee, en juist toen die gebracht werd, kwam ze aan. „Zoo wordt het tóch nog gezellig", zei ze met een blijden klank in haar stem, „on danks het slechte weer". Fel joeg de regen nu weer tegen de rui ten, maakte plassen op den Boulevard, en de wind scheen zich met verdubbelde woede op de zee te werpen, wilde, witte schuimkoppen opwerpend, die met bulde rend geweld het vlakke, natte strand op rolden, dat leege. naargeestige strand, waar enkele weken vroeger nog vroolijke kinderstemmen hadden opgeklonken, waar fleurige tolletjes waren gedemonstreerd, waar geflirt was en de zon de witte stads- lichamen bruin geblakerd had. Nu scheen de zee een symphonie van leed te verklan ken, en het strakke gelaat van het strand had zich aan de droeve omstandigheden volkomen aangepast. ,De twee in de serre zagen niets van dit definitieve afscheid van den zomer en de komst van den herfst wet z'n woeste stor men. Er hing een kfêef van innigheid in de serre, een sfeer van verwachting, van iets, dat geluk zou kunnen worden. „Morgen ga ik naar huis", zei hij, nadat er een heelen tijd niet gesproken was. Er kwam een klein rimpeltje tusschen haar oogen, die peinzend keken. „Ja. mor genzuchtte ze, en ze keek zonder te zien naar de regendroppels, die traag langs de ruiten omlaag gleden. Weer was er een pauze. Diep dacht hij na. Hield hij werkelijk van dit kleine meis je, genoeg, om met haar te trouwen? Hij keek haar van opzij aan, zooals ze met haifafgewend gezicht, een beetje droevig naar buiten zat te kijken, en een machtig gevoel verwarmde plots z'n hart. Dit kleine meisje in z'n armen te nemen, dat droeve mondje te kussen, te vergeten z'n bezwa ren tegen het huwelijk, z'n angst, een mis greep te doen; flink en open het leven tegemoet te zien met haar, hij zou het nü durven wagen. „Willyl" zei hij in een opwelling, „zou je met mij...." Er was zoo'n warme klank in z'n stem, dat ze hem met stra lende oogen en een vuurrood gezichtje recht in de oogen keek. Toen was er opeens, of er iets brak in hem. Haar iets te gretige gewilligheid. of was het misschien toch z'n eeuwige aarzeling! weerhield hem, den zin uit te spreken. Voor den vorm stak hij een sigaret aan. Het was tóch te overijld, zei een stem binnen ln hem, tenslotte kende •hij haar nog geen twee weken, en dan was ze wellicht niet juist iets te provin ciaal om haar in z'n kennissenkring te kunnen brengen, zou haar natuurlijke eenvoud, die ln deze omgeving volkomen paste, misschien in de groote stad niet als boerscheld aandoen? t Was of alle plezier in één slag van hem afviel, 't Ging niet, hij voelde het, nooit, nooit zou hij z'n zoo dierbaar ge koesterde vrijheid durven prijsgeven. „Watwatwilde je zeggen, Ben?" hoorde hij haar stem, en toen hij opkeek zag hij haar angstig-verwachtende oogen. „Ach nee, niets, 't Was maar zoo'n dwaze inval", deed hij luchtig, maar z'n woorden klonken moe, en uit z'n oogen was de glans van zooeven verdwenen. In de serre was het kil, en nu pas merk ten ze het beiden. Willy rilde even, en ze huiverde nog meer, toen ze naar de woeste, donkergrauwe zee keek met de witte storm- koppen. terwijl daarboven de modderige wolkenbanken hingen als; een dreiging. Langs de ramen rolden gestadig regen droppels, groot en helder als parels, en het scheen Willy een symbool toe. Tranen waren het, tranen bij dit afscheid van den zomer, afscheid van een gelukkige episode.. Nadruk verboden. Auteursrecht voorbehouden. Ingrijpen bij ontoelaatbare salarisregelingen. Dat de Zondagswet niet meer voor dezen tijd past, meent minister Van Boeijen in zijn Memorie van Antwoord op de begrooting van Binnenlandsche Zaken te moeten bestrijden. Hij meent, dat de Zondagsrust zoo krachtig moge lijk, ook door de overheid, moet wor den bevorderd en dat er aanleiding is rustig de toepassing en naleving van de wet af te dwingen. Uiteraard zal bij deze poging niet voorbij gezien kunnen worden, dat wat krom gegToeid is, niet met een ruk is recht te buigen, terwijl hij zicb ook zeer wel bewust is van de waarschijn lijkheid, dat de pogingen, de Zondags wet tot levend recht te verheffen, kun nen leeren, dat wellicht op meer dan één punt wijziging of aanvulling der wet noodig is. De minister stelt er prijs op, dat het nog steeds aanhangige wetsontwerp tot wijzi ging van de Begrafeniswet, nadat door de regeering zal zijn nagegaan of ten aan zien van een of ander punt nog wijzigingen of aanvullingen moeten worden voorge steld, verder zal worden behandeld, opdat de incongruentie tusschen wetgeving en practijk (lijkverbranding) kan worden op geheven. De heer Van Boeijen vertrouwt, dat het wetsontwerp om de Pensioenwet te wijzi gen in dien zin, dat de weduwen- en wee- zenpensioenen (geztnspensioenen) voor ambtenaren, wier traktement hooger is dan f.3000, worden verhoogd, binnen afzien- taren tijd aan de Tweede Kamer ter over weging zal kunnen worden aangeboden. Den aandrang van een lid, om den zomertijd in verband met de bezwaren ten platteiande, speciaal voor zoover dit in de nabijheid van de steden ligt. af te schaf fen, kan de minister niet volgen. 's Ministers ambtsvoorganger heeft in 1933 de gemeentebesturen opgewekt tot, «aar noodig, krachtiger bestrijding van de zedenverwildering en in 1936 ln aansluiting daaraan een enquête Ingesteld, ten elr.de zich een indruk te kunnen vormen, ln hoeverre nog nadere maatregelen van noo- de waren. Het resultaat van deze enquête mag gunstig worden genoemd. Gebleken is, dat ln het algemeen door de gemeente besturen de noodige voorschriften zijn uit gevaardigd en worden gehandhaafd, zij het ook, dat er nog onvervulde wenschen zijn overgebleven. Een ter zake geopend overleg met den toenmallgen minister van justitie bracht belde bewindslieden tot de conclusie, dat hier voor den rijkswetgever vooralsnog geen taak te vervullen is. De autonomie der gemeenten. De minister gevoelt geen behoefte aan het instellen van een Staatscommissie, die, gelijk eenige leden wenschten, een gron dig onderzoek zou moeten Instellen inzake de autonomie der gemeente en middelen beramen om haar handhaving zoo goed mogelijk te verzekeren, ook onder afdoende controle van de zijde der regeering op de daden van de gemeentebesturen. Voorzoover het enkele crisisbemoeiingen betreft, welke geleidelijk zijn toegepast op gemeenten, die financieel vrij waren en de geldelijk afhankelijke gemeenten, zal door den minister nog eens extra worden bezien, of er misschien ln de sinds kort eenlgs- zins gewijzigde omstandigheden aanleiding kan zijn de bemoeiing op iets ruimeren leest te schoeien. Men beschouwe dit niet als bindende toezegging, doch als aandui ding, in welk licht de minister het pro bleem der gemeentelijk autonomie meent te moeten zien. Hoewel de minister de regeling der fi- nancleele verhouding, daaronder begrepen het werkloosheidssubsidiefonds, geenszins Ideaal wil noemen, meent hij toch. dat de bezwaren er tegen niet van dien aard zijn, dat zi) op het oogenbiik dringend om her ziening zou vragen. Dit neemt niet weg, dat hij voor de bezwaren een open oog heeft en ook daarom zijn bijzondere aan dacht zal blijven schenken aan dit vraag stuk. Zoolang de salarieering van het rijkspersoneel op het huidige peil ge handhaafd moet blijven, sal tegen het ongedaan maken door de lagere orga nen van plaats gehad hebbende sa larisverlagingen in het algemeen be swaar moeten worden gemaakt. In antwoord op de vraag, of de re geering bereid is, om ook bij onvol doende en daarom ontoelaatbare sala risregelingen in te grijpen, moge onder de aandacht worden gebracht, dat een dusdanig ingrijpen in tal van gevallen reeds heeft plaats gevonden en vooral ook In den laatsten tijd geregeld plaats vindt. Reeds bü herhaling ls gebleken, dat miet betrekking tot de wenseheüjkheid van afschaffing van den opkomstpllcht voor de contravers bestaat. verkiezingen ln de Staten-Generaal een Het Is den minister niet bekend, dat het thans gevolgde systeem van zetelverdeeling tot resultaten zou hebben geleid, welke de wenschelijkheld van wijziging van dat sys'eem zouden hebben aangetoond Het systeem dei g.ootste gemiddelden heeft het voordeel, dat het rekening houdt met :het aantal stemmen, dat uiteindelijk per zetel wordt geleverd. Burgerwachten zijn De regeerine zou ernstig in zijn tekort geschoten, indien zij een niet onaanzienlijk bedrag burgerwachten bleef voteeren. Er ij reden, aan de Daraatheld der buig;; ten te twijfelen, ook al moge een dier organisaties zich niet op he ten van activiteit bevinden. De door het Rijk uit te geven b' voor luchtbescherming konden, in ve met den toestand der geldmiddelen, i een uiterst minimum .vormen; het gen van de Dlaatselilke overheden dragen van meer lasten is in st~' het. beginsel van de kostenverdeeling, gelegd ln de wet en geeft slechts ee schui'Vlng. De minister is het eens met enkele die in het voorloopig verslag be dat de salarieering. verbonden aan het van Commissaris der Koningin doende ls. In verband echter met bezwaren, indertijd zijn gerezen tegen voorsten dezen, door zijn ambtsvoorganger g- meent de minister zich te dien aanz voorstellen thans te moeten onthoud Ten aanzien van samenvoeging va meenten geldt voor den minister de regel, steunend op eerbied voor he historisch is gegroeid, dat alleen zelfstandigheid van een gemeenscha worden opgeofferd. Indien daardoor lijk aanwijsbare belangen zouden behartigd. De minister meent, dat eenige zich noodeloos bezorgd maken ov standpunt der regeertag ten aanzi- burgemeestersbenoemlngen. Algemeene en voornaamste maat de geschiktheid van den candldaat het ambt Daarnaast dient uiteraard aandac worden geschonken aan de godsdienst' politieke opvatting, opdat een void waarborg aanwezig zij. dat er een ju grip van de geestesgesteldheid, welke gemeente overheerscht, tusschen meester en bevolking zal bestaan, brengt mede, dat de minister zich consequenties van benoemingen ln voordrachten geenszins eebonden ach gemeenten, hetzti van vroeger, hete. heden en met name erkent hij niet recht, dat zou kunnen worden gelden maakt door een bepaalde groep, noeming van een geestverwant op van de uitkomst van stemcljferreken Hiermede ls tevens beantwoord de hoe dit Kabinet staat ten aanzien benoeming van leden der S.D.A.P. tot gemeester. Eenig recht op herben mag niet worden erkend. Dat de combinatie van het burgem* schap met het ambt van Rijksin- van de werkverschaffing altijd gel moet worden genoemd, wil de minis beweren Dit vraagstuk heeft ree aandacht en hij zal, mochten hem wenschte gevolgen van de combinatie ken. niet nalaten, zoo noodig. te bevo. dat deze combinatie wordt opgeheven De minister is voornemens over de nisatie der gemeentepolitie nader o te openen met zijn ambtgenoot Justitie. Naar aanleiding van hetgeen omtr bevoegdheden van de gemeentelijke heid ten opzichte van ventvergunnin opgemerkt, kan de minister meded dat bij den minister van Economisch ken een wetsontwerp ln voorbereidi met betrekking tot de regeling va markt- en straathandel Een wetsontwerp, beoogende te komen aan de bezwaren, door so categorieën der bevolking ondervond' gevolg van de omstandigheid, dat zij tlsch geen vaste woonplaats bezitten, keert in een gevorderd stadium van bereiding. Ook bij den minister bestaat fa- tegen heffingen, welke een onrede druk leggen op de blnnenschipperij. Met betrekking tot het denkbeel alle kade-, Hg-, los- en laadgelden te vangen door één heffing, moet de mi zijn meening thans voorbehouden, in de commissie van advies en bij voor het Verkeersfonds de heffln scheepvaartrechten hier te lande een van onderzoek uitmaakt. Aan het verlangen, om in ieder verlaging van de scheepvaartreeh' willen bevorderen, kan de minister n dien algemeenen zin voldoen, dat o aanstonds een verlaging zal w geëischt. Minister Van Boeyen deelt de me van den vorlgen minister van Binne sche Zaken om mede te werken tot Invoering van een afzonderlijke RU drage aan de gemeenten ln de kosts krankzinnigenverpleging. Ondersteuning behoevende schipper keeren vaak in een moeilijke positie. In tusschen is een wettelijke rege' voorbereiding, welke beoogt, mede a punt tegemoet te komen. Op de vraag in hoeverre nleuwbou terwege moet blijven, indien een aantal woningen leegstaat, is geeo leder geval passend antwoord te., Uiteraard erkent de minister, dat b verleenen van medewerking aan bouw, aan het verschijnsel van de staande woningen niet zonder meer worden voorbijgegaan. Indien vaststaat, dat de leegstaan" nlngen de behoefte aan volkswonlnge len en kunnen bevredigen, zal voorï ln die behoefte krachtens de Won opgeschort dienen te worden. Met betrekking tot de door versch leden uitgesproken vraag naar de p' der regeering in zake huurverlaging opgemerkt, dat die plannen ten deel verijdeld door de verwerping van ontwerp ln zake de vaste lasten. Zl' palende tot de huurverlaglng van d rijkssteun gebouwde woningen mee minister niet voetstoots te moeten_ vaarden, dat een naar verhouding r' huurpell nog bijna ergens is bereikt. De z.g. objectieve huurwaarde der ningen mag niet uit het oog worden loren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 18