dumsa.MAWjg
Zaterdag 16 October 1937
No. 41
fwee kinderen in het herfstbosch
8ste Jaargang
Frits was een ruwe klant, maar Elsje een lief,
vriendelijk meisje
Van paddestoelen en
^khoornkindj es.
Frits slenterde landerig achter Elsje aan.
wat was het heerlijk kalm en stil in
herfstbosch, toen de boschwachters-
deren erdoor dwaalden! Je hoorde niets
't ruischen van de hooge boomen en
nu en dan een sjirpend vogelgeluidje,
zon schitterde mat en stil langs de
mmen en tooverde duizenden loovertjes
dc zachte moskussentjes.
Kabouterkussentjes", zei Elsje. „Daar
en ze nu, als ze hun vergaderingen
den. Zie je wel, Frits?"
Hmm.zei Frits.
kijk, kijk, een eekhoorntje!" En
wees naar den pluimstaart van het
gge diertje, dat juist achter een boom
dween, en babbelde: „Gek, dat je ze
nog ziet. Ik dacht, dat ze allemaal ge-
cht zouden zijn, toen de vorige week
rij boomen is omgehakt".
)ch", zei Frits, „ik weet niet".
Akelig voor al die diertjes, dat de boo-
o weg zijn. Zouden er nesten in gezeten
ben? Wat gek voor die vogels, als in-
js je huis omverploft! Wat zouden ze
gedacht hebben?"
Och, wat 'n onzin, dieren denken niet".
Frits.
0, ik weet zeker van wèl!" zei Elsje.
Sn kaboutertjes bestaan niet eens!"
Welwaar. Ze bestaan echt! Ik
u werd Frits boos. „Schei uit met je ge-
aei hij. „Die Elsje ook altijd met 'r
raat over kaboutertjes en schattige
eekhoorntjes. Vreeselijk kinderachtig! Daar
moest je nu echt een meisje voor zijn! En
nu moest hij samen met haar paddestoelen
zoeken voor moeder. Ook wat leuks; nu
kon hij niet eens spinnen vangen. Elsje
was dol op alle boschdieren: torretjes, ja
zelfs die dikke, griezelige kruisspinnen, die
op sommige plaatsen tusschen de struikei.
hun web haddén gemaakt, vond ze prach
tig met hun beeldig patroontje o~ ^en rug.
En Frits wist 't van tevoren! als hij
ze pakte en doodtrapte, begon ze te huilen
en vertelde ze 't aan moeder. En dan zou
er weer wat opzitten!
Frits was echt kwaad. Hij slenterde lan
derig achter Elsje aan en schopte de
dorre bladeren voor zich uit
Een zacht langgerekt fluiten ging door
het bosch: 't klonk net als 't fluisteren
van den wind in de allerhoogste toppen en
alleen een fijn oor kon het onderscheiden.
Maar de kabouters en de elfen, de torren,
de krekels en de eekhoorntjes, de vogels,
de sprinkhaantjes en de spinnen hébben
fijne oortjes! 't Floot in de toppen, het
daalde neer langs de stammen en 't fluis
terde door de kleurige blaadjes: daar ko
men Frits en Elsje.... Frits en Elsje. En
de wind herhaalde de woorden wel honderd
keer, zoodat opeens alle boschbewoners het
wisten.
De spinnen schrokken en bleven een
oogénblik als verlamd, met gestrekte poo-
ten, in haar web zitten; de eekhoorntjes
vluchtten weg en het hartje van den ouden
kabouter Zorgzaam klepte in zijn keel
„Frits en Elsje! Dat 't vandaag nu juist
zoo moest treffen! Die Frits met zijn ruwe
manieren, die alles in 't bosch vernielde en
vertrapte! En klein Elsjeoch, die was
lief en zacht genoeg, maar wat kón ze
tegen Frits beginnen?
Floep! vlug als een lichtstraal kroop de
kabouter, tusschen de stelen van 'n groepje
vliegenzwammen. Daar had hij zijn huis:
heerlijk beschut tegen den regen, nog be
dekt met wat dorre bladeren en draden
van herfstspinnetjes en daar. o kijk,
daar lagen in een holletje tusschen de
moskussentjes drie kleine, teere eekhoorn
kindjes. Sinds gisteren lagen ze hier: ka
bouter Zorgzaam, die altijd zoo goed voor
de boschbewoners zorgde, dat ze hem va
dertje Zorgzaam noemden, streelde ze om
ti'e beurt over hun gladde kopjes en pluim-
oortjes en dekte ze een beetje toe met mos.
Hij had ze gevonden in een van dé holle
boomen, die de vorige week geveld waren.
Maar hij wist er niet best raad mee. Melk
had hij niet voor ze en hun ouders waren
weg. Ja, 'twas erg lastig....
Tik, tik, tik! boven op 't vliegenzwam-
mendak..
„Ja?" riep vadertje Zorgzaam. En daar
klonk de angstige bromstem van een
dikken zwarten tor. „Mag ik hier even
schuilen! Frits komt eraan-en de vorige
week heeft hij m'n tante immers al haar
pooten uitgetrokken. Je weet toch wel, hè?"
„Ja, ja", zei vadertje Zorgzaam. „Kom er
maar in!" En toen kwamen ook een paar
krekels, een sprinkhaan en zelfs een dikke
pad. Ze rilden van angst en fluisterden:
„Je kunt nooit weten, wij schuil én maar
liever".
„Goed, goed", zei kabouter Zorgzaam en
hij sloot het deurtje.
Toen werd het een wonderlijk spelletje
ni 't bosch. 't Floot in de toppen, 't fluis
terde door de groene, gele, roodgouden
blaadjes; daar komen Frits en Elsje
Frits en Elsje. Ze gaan paddestoelen zoe
ken!
De zon nad het gehoord, want ze zond
haar speelsche straaltjes tusschen de tak
ken op den grond en verlichtte hier een
gele eierzwam en daar een hanekammetje.
En Elsje zocht.en zocht en binnen een
half uurtje, had ze haar mandje vol. Maar
overal, waar Frits liep, gleed 't zonlicht
weg: 'twerd koel en donker tusschen de
boomen en geen paddestoel was te zien,
behalve de felroode vliegenzwammen. En
overal fluisterde de wind: „Daar is Frits,
daar is Frits, daar is Frits! Berg je!" En
toen hij om zich heen keek, was er geen
enkel diertje meer te bekennen: geen spin
om te plagen, geen torretje om te trappen.
Alles was doodstil en leeg en eenzaam.
Toen kwamen Luks en Fluks, twee stoute
elf en jongetjes: die wilden Frits eens fijn
plagen! Ze gingen ieder op een schouder
van den jongen zitten en Luks zei: „Geen
paddestoel te zien, ook sneu!"
En Fluks: „Kom, ga nog maar eens kij
ken".
En dan Luks weer. „Die gele misschien,
of die?"
Frits plukte, 't Waren geen eierzwam-
men, maar toohze leken erop. Even
proevenEn toen fluisterde Fluks vlak
bij z'n oor: „O. o, Frits heeft een vergif
tigen paddestoel opgegeten! Hij gaat r