Jan Willem in de groote stad Zaterdag 9 October 1937 No. 40 78ste Jaargang Eerst schepte hij er over op, maar later voelde hij zich diep ongelukkig Een klein ongelukje bracht uitkomst. Nu was 't eindelijk zoover: Jan Willem was met z'n ouders en met z'n beide zusjes Rcosje en Greetje naar de stad verhuisd! Wat was dat heerlijk.tenminste we ken van tevoren had het Jan Willem machtig heerlijk geleken. Op de dorps school had hij 't in geuren en kleuren verteld en hij had steeds een heel troepje jongens om zich heen, die met open mon den stonden te luisteren. „We komen in een echt modern huis", zei het kereltje eigenwijs. „Niet zoo'n oude kast als hier, kun je net denken! Ons nieuwe huis ligt in een stille straat en er vlakbij is een park, zoo groot, zóó groot als alle weilanden van hier tot de kerk toe, en dan nog grooter. Ja, ik zeg een stille straat, maar ik bedoel natuurlijk een heele drukke, vergeleken bij hier, want hier komt nu letterlijk geen kip voorbij! Nou> en daar toch nog wel honderd auto's per dag, o ja, minstens! Maar in de échte drukke straten, de verkeersstraten, nou, dat is gewoonweg verschrikkelijk. Daar komen per dag wel tienduizend auto's voorbij en duizend groote wagens met heele dikke paarden! Nou, en dan nog de menschen en de fiet sers en de kinderwagens en...." Zoo had Jan Willem staan opscheppen, tot alle boerenjongens en ook hun zusjes met d's blonde piekvlechtjes ervan duizelden. En toen was de verhuisdag gekomen. Heerlijk, heerlijk! Allemaal waren ze al om. zes uur opgestaan, want om zeven uur stond de groote verhuiswagen mét nog eèn aanhangwagen voor de deur en Jan Willem had dapper meegeholpen met het pakken van de laatste kisten. En toen had (ie verhuisbaas gezegd: „Als je je vader heel vriendelijk aankijkt, Jan Willem, dan mag je misschien meerijden met de auto". .En zoo was 't glorieuze feit geschied, dat Jan Willem, de held van den dag, in een heeljgrooten verhuiswagen langs de school reed, toen de kinderen juist naar bulten kwamen hollen. Je begrijpt, dat er een hoera'tje opging en dat er heel wat klom penvoeten achter den wagen aanklepperden. En alle vriendjes en vriendinnetjes van de dorpsschool riepen: „Dag Jan Willem, dag! daa!" En zebenijdden hem in hun hart. En nu woonde Jan Willem al veertien dagen in de groote stad. Hij zat voor het raam in z'n eigen leerkamer en keek sip. Want vóór hem op de tafel torende een groote stapel boeken en schriften: ge schiedenis, aardrijkskunde, Fransch, reke nen. Een atlas lag er ook bij: die had vader de vorige week voor hem gekocht en daar moest hij al die rivieren en spoor lijnen en plaatsen In opzoeken. Gek was dat en erg moeilijk, zoo'n gewirwar van Plaatsjes en namen door elkaar. En soms dacht je heusch, dat je ze kende, en als je dan voor de kaart stonde leek alles op eens heel anders en dan stond je met den mond vol tanden! 't Regende een beetje en Jan Willem keek eens naar buiten, 't Kleine tuintje voor het huis met het keyrig gemaaide grasveldje en de struiken er omheen zag er troosteloos uit. En daarachter lag de straat grijs en grauw te glimmen in het volle licht. Jan Willem dacht aan de heerlijke Woensdagmiddagen in 't dorp met z'n wijde heidevelden rondom. Daar gingen ze nu sluipen of als 'tdroog was vliegeren! Niemand had er huiswerk, want ze hoef den niet naar de H.B.S. zooals hier! Teun en Tijs van den melkboer en Jan van boer Hollema op de H3.S., verbeeld je! Wat zouiaen die uitgelachen worden als ze hem, Jan "Willem, al een „boertje" en een „heikneuter" vonden! Ja, dat hadden ze gezegd in dat groote, grijze gebouw met de honderden jongens!" „'n Dom boertje, hoor, een echte hei kneuter!" Maar Jan Willem zou ze! Ze zouden er lekker geen eer van hebben. Knap worden wilde hij, al die akelige plaatsjes in z'n hoofd stampen! Wacht maar! En hij boog zich weer met verwoeden ijver over z'n kaartje. Jan Willem vond het vreeselijk moeilijk om alles van die groote, ingewikkelde school uit elkaar te houden. Den eenen dag hadden ze na de lessen catechisatie en dan weer apart gym en dan weer tee kenen. Zoo kwam het, dat hij op een morgen z'n gymschoenen vergat en heel hard terug kwam hollen om ze te halen. Want als je geen schoenen had, mocht je niet mee doen, had meneer gezegd. Hij keek op een groote klok voor een winkel: 't was kwart, 't kan nog net! Vlug oversteken met de gymschoenen onder den arm, o, daar kwam een auto! Gauw terugpatsdaar was hij in volle vaart tegen een fiets arogeloopen! Een heele opschudding gaf dat in die drukke straat: een jongen aangereden en hij stond niet dadelijk op. Zou er iets ern stigs gebeurd zijn? Nee gelukkig, 't was niet ernstig. Vijf minuten later kwam Jan Willem strompe lend thuis, aan den arm van een agent. Maar z'n been zwol op en zag er zóó leelijk" uit, dat hij van den dokter een week thuis moest blijven. 's Avonds lag Jan Willem, in bed stille tjes te hullen. Beneden had hij zich dap per gehouden, maar o, wat voelde hij' zich akelig! Een heele week thuis en wat moest er dan van al die lessen en van die moei lijke kaartjes terecht komen! Toen hij daaraan dacht, begon hij nóg harder te snikken Nu, Jan Willem's kamer was heelemaal boven op de zolderverdieping en heel be neden in de huiskamer zat moeder. Maar 't lijkt wel of moeders nu letterlijk alles hooren, want de jongen had nog geen vijf minuten goed en wel gesnikt of moe der zat op den rand van z'n bed. „Ik ben tóch maar een bb boertje een hheiheihei kneuter!" huilde Jan Willem. „Ik kan.... kan tóch die akelige kaartjes niet leeren. Nooit, nooit!" Maar moeder drukte den wanhopig snikkenden jongen tegen zich aan en zei kalmpjes: „O, kind, wat komt dat dan prachtig uit, dat je een week thuis moet blijven. Dan gaan we samen de kaartjes leeren, en al dat andere, dat zoo erg moei lijk is". En zoo gebeurde 't ook. Den volgenden avond kende Jan Willem Friesland met al z'n meren, kanalen en plaatsen, want moe der had heel vlug met een stuk boterham papier een blind kaartje gemaakt. En weer een dag later kende hij Overijssel. En daar tusschendoor overhoorde moeder hem de Fransche woordjes net zoolang, dat Jan Willem een puike, echt Parijsche uit spraak had. En toen de week om was, was Jan Wil lem heelemaal „bij". Hij begon echt ple zier in de school te krijgen en niemand noemde hem meer „heikneuter". Dat kwam van die heerlijke week bij moeder thuis! R. DE RUYTERV. d. FEER. „Dan gaan we samen de kaartjes leeren".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 19