fep
JanDroomer en de Vuurmannetj
Dom Treesje
De spin en haar web
De dappere jongen hield
moedig vol.
■hen keek op naar het gezellige witte huls
met den wingerd tegen het balcon en riep:
.Heeft je Tante heelemaal wit haar,
Jaap?"
„Ja, hoe weet jij dat?"
,,0, dan staat je Tante op het balcon.
Kijk maar". En toen stapten ze allemaal
van de fiets en Jaap holde den tuin in en
liep: „O, Tante, hoe komt U hier?"
„Dat zal ik je vertellen, als je allemaal
eerst eens binnenkomt en- een heerlijk
glas limonade bij me drinkt", zei -Tante.
En toen de limonade op was, keek die
slimme oude Tante haar neefje eens goed
aan en zei: „Ik dacht zoo, dat jongetje is
een klein beetje al te keurig en al te wijs.
Die moet eens lekker ravotten en eens
flink vuile handen krijgen. En daarom..
„O Tante, dus U bent heelemaal niet op
reis geweest?"
„Welnee", zei Tante, „wat moet ik op
leis doen?"
„O, Tante, dan hebt U eigenlijk gejokt!"
„Een heel klein beetje, ja. Maar ik vond
het zoo fijn, dat mijn Jaapje nu eens een
kans kreeg om een echte jongen te wor
den. En daarom
„O. nu begrijp ik 't!" riep Jaap.
„Mooi", zei Tante. „En waar vind je 'tnu
fijner eerlijk zeggen bij je oude
Tante óf in 't kamp bij de welpen?"
„Nou... eigenlijk.als U niet boos
bent.stamelde Jaap.
„Heelemaal niet, Jaapje. Oud hoort bij
oud en jong bij jong. En als Vader en Moe
der 't goed vinden, dan mag jij ook een
echte welp worden. Hoe vind je dat?"
Nu, hoe Jaap 't vond was gemakkelijk
te zien. Want hij zei niets, maar vloog z'n
Tante om den hals en gaf haar drie dikke
zoenen!
R. DE RUYTERv. d. FEER.
Toen Treesje met vacantie was,
Bij Oma, met het spoor,
Toen at ze koekjes eiken dag.
Toen kreeg ze alles wat ze zag.
Dat was een pretje hoor!
Toen Treesje met vacantie was,
Bij Oma, heel ver weg,
Toen speelde ze met popjes fijn,
Een wieg en een serviesje klein
Of dat ook leuk was, zeg!
Toen Treesje met vacantie was,
Verlangde ze naar huis.
Naar Vader, Bob en Wim en Moes,
Naar Annetje, die lieve snoes!
Naar 't zolderhoekje thuis.
Toen Treesje thuisgekomen was,
Plaagden de jongens haar.
Toen vond z' alleen haar ouden beer,
Toen zuchtte Treesje keer op keer:
Was 'k nog bij Oma maar!
MARIE MICHON.
Ais je een spin in haar web zag zitten,
•heb je je stellig wel eens afgevraagd, hoe
het toch komt, dat ze er zelf niet met haar
fijne pootjes in verward raakt.
Dit komt door de buitengewoon groote
'kracht van de spin. Zij kan het web scheu
ren, zoodra ze voelt, dat ze gevaar loopt,
eraan te blijven haken.
De spin is een heel merkwaardig diertje,
maar allesbehalve dapper. Als een insect,
dat een ietsje te groot is naar haar zin,
in het web vliegt, dan blijft ze zelf dood
stil in een hoekje zitten, totdat het er weer
uitgevlogen is. En is dit niet het geval,
dan offert zij liever haar heele web op door
het op den grond te laten vallen, dan een
gevecht met den vreemden gast aan te
gaan. Dat de spin haar eigen web kan
verscheuren, lijkt doodgewoon, maar het
is heel merkwaardig, want een spinneweb
is naar verhouding van zijn gewicht het
allersterkste, taaiste ding, dat men kent.
Het U zelfs sterker dan ijzer en staal 1
Een heel oud sprookje, dctt
misschien wel echt gebeurd is.
Vele. vele eeuwen geleden zag de aarde
er heel anders uit dan tegenwoordig Er
woonden toen nog heel weinig menschen,
maar in bosschen en welden, op bergen en
in dalen krioelde het van kleine wezentjes,
feeën en kabouters.
De lichte, luchtige feetjes met haar
zachtgekleurde kleedjes dansten iederen
avond in de maneschijn over de vlakte. Ze
deden niemand kwaad, maar hielpen dik
wijls de arme menschen om hun werk af
te krijgen en beschermden de kinderen, als
ze langs gevaarlijke bergpaden dwaalden.
Verder waakten ze over de jonge vogeltjes,
als die hun eerste vliegoefenlngen deden en
ze naaiden keurig netjes met fijne spin
ragdraden de vleugels der vlindertjes als
die soms waren beschadigd, weer aan
elkander. Maar de kabouters woonden in
de rotsen, waar ze diepe lange gangen
groeven en onderaardsche woningen bouw
den. En o wee, als je zoo'n paar grappige
levendige kereltjes op je pad ontmoette: ze
trokken je aan je ooren, bliezen je de
muts van 't hoofd, probeerden je een ver
keerden weg te doen inslaan.... kortom,
plagen was hun lust en hun leven!
En nu ga ik je vertellen, wat die ka
bouters eigenlijk den heelen dag tn hun
onderaardsche gangen uitvoerden, 't Is
eeuwenlang een diep geheim geweest, maar
nu mogen jullie 't weten; ze vingen op de
bergtoppen alle zonnestralen en brachten
die naar beneden, waar zij ze in hun gan
gen en kamers opbergden. En iedere ka
bouter moest een heelen gang vol zon heb
ben, eerder mocht hij geen vacantie ne
men. Je begrijpt, dat dit 'n. vreeselijk werk
was en dat de kaboutertjes soms hard In
zichzelf liepen te mopperen, terwijl ze maar
steeds uit den treure de bergen op en af
zwoegden. En soms, als ze een geschikt
klein jongetje zagen, dat zoo in z'n eentje
huiten speelde, sleepten ze hem onverhoeds
mee en lieten hem in hun onderaardsche
gangen meehelpen. En nooit mocht die
stumperd dan weer naar zijn ouders terug,
zóó bang waren de kabouters, dat hij het
groote geheim van de zonnestralen aan de
mensehen zou vertellen.
In een van de geheimzinnige, dichte,
donkere bosschen van dien ouden tijd
woonde een kleine jongen, die niet zooals
zijn kameraadjes hield van spelen en ra
votten. 't Liefst 'lag hij maar urenlang op
z'n rug, te staren naar de witte wolken en
naar de heerlijke zon. Daarom noemden
de menschen hem Jan Droomer, en omdat
hij zoo zacht en stil was, hielden ze alle
maal veel van hem.
Eens op een dag. toen Jan Droomer
weer languit in het bosch lag, begon een
lange, felle zonnestraal, die door de takken
viel en juist voor zijn voeten terechtkwam,
opeens te leven; een lief blondlokkig feetje
stond voor hem.
„Jan Droomer!" riep het feetje zachtjes.
„Ja", zei Jan „die ben ik".
„Schrik niet", zei het feetje, „ik moet je
iets vragen".
„Waarom zou ik schrikken van 'n zonne
straal? De zon is mijn beste vriendin".
„Dat weet ik", zei het feetje. „Ik ken je
al heel lang, Jan Droomer. En daarom wil
ik je een moeilijke taak opdragen. Je moet
de duizenden en duizenden zonnestralen,
die in de aarde verborgen zijn er uit halen
en aan de menschen brengen, opdat die in
den winter geen kou meer behoeven te
lijden Wil je dat voor me doen?"
„Ik?" vroeg Jan Droomer. „Maar hoe
hoe zal ik dat ooit kunnen?"
„Dat zal ik je vertellen. Je moet boven
op de bergen gaan wandelen en dan zul
len de booze kabouters komen en je mee-
sleepen naar hun rotsholen en je daar
dwingen om zeven jaren lang voor hen te
werken. En als je deze taak trouw vol
brengt, zullen ze je het burgerrecht van
de kabouters aanbieden. Maar neem het
niet aan en eet ook niet van de spijzen en
dranken, die ze je voorzetten. Krijg je
honger of dorst, drink dan een paar drup
pels uit dit fleschje".
„Goed", zei Jan Droomer, „ik zal alles
doen, wat u mij zegt. En verder?"
„Na zeven jaren kun Je mij vind
deze zelfde plek in het bosch", z<
feetje. „Vaarwel, Jan, en goeden mo n
Jan Droomer bedacht zich niet lan
vond het heerlijk, dat de fee juist hei
uitgekozen voor die mooie taak; de 2
stralen, die de kabouters in de aarde
den verstopt, mocht hij aan de mer5
brengen
Alles ging precies zooals de fee
had. Toen Jan Droomer dien dag
eentje op een eenzaam bergpad wan
kwamen er twee sterke kabouters, dii
beetgrepen en meenamen naar hun r n
IE
•■Vv'-'W
fpfplp
Twee sterke kabouters grepen
hem beet
Zeven jaren lang werkte da dapper
gen toen met de kabouters mee en 1
z'n oogen duchtig den kost en leerc
plaatsen kennen, waar de zonnen
lagen opgehoopt. En langzamerhani
gen de kabouters van hem houden,
hij zoo gewillig zijn best deed en
zacht en vriendelijk was.
Eens op een dag, toen de zeven
bijna om waren, en Jan Droomer z
herhaaldelijk had afgevraagd, hoe I
toch zou moeten aanleggen, om
macht van de kabouters los te kom
in het bosch het lieve feetje te ontm
riep zijn meester, kabouter Langneuj
bij zich.
„Jan", zei deze, „voor mij is vanda
groote dag van mijn leven aangeb
Ik heb vijftig zomers en vijftig winter
gezwoegd om mijn gang vol zonnestra
krijgen. En ziedaar, gisteren heb ik 't
laatste zonnestraaltje erin gestopt: 0
niets meer bij. Nu mag ik eindelijk
rusten. Dek mij warmpjes toe, sluit
hol achter mij dicht en breng den
aan den koning met de boodschai
Langneus zijn taak heeft volbracht
rustig slapen wil."
Jan Droomer was blij, dat begrijp
Hij deed wat zijn meester gezegd Ifr
toen hij den sleutel had afgegeven,
de kabouterkoning hem zeer om zijn t
dienst gedurende zeven jaren. „Nu
zeker wel graag ook een echte kalS
worden, Jan Droomer?" vroeg de kor
Maar Jan had nog nooit spijs of
van de kabouters aangeraakt en du
hun betoovering geen vat op hem.
dankte beleefd, nam afscheid van
koning en wandelde het paleis uit,
heerlijke zonneschijn. Precies op den
sproken tijd was hij in het bosch. wa
het feetje voor 't eerst gezien had. Hi
op den grond zitten en wachtte tol
lange zonnestraal vlak voor zijn
neerviel.
„Jan Droomer", riep toen het feetj
„Hier ben ik", zei Jan. En het
sprong op zijn knie en kuste zijn
zijn handen en zijn buisje, alles te
omdat ze zóó blij was, hem terug te
De rest van de geschiedenis is gau?
teld. De fee en Jan Droomer gingen
naar het paleis van den koning van
land en vertelden hem, dat diep in
rotsigen bodem van zijn rijk duizend
duizenden zonnestralen lagen opgest
En de koning liet mijnwerkers uitzje
en de zonnestralen, die heelemaal
en steenhard waren geworden, uitgi 1
En sinds dien tijd gebruiken de men
's winters steenkool in hun kachels c
hoeven ze geen kou meer te lijden 1
zon maar zoo kort en flauwtjes schiji
als je eens naar de kolen in den 1
■kijkt, dan kun je de booze vuur ka b i
tusschen de zwarte stukjes anthracie
rondspringen. Ze zijn boos en steksi
long tegen je uit, omdat ze in hun
gestoord zijn!
MARIE MICI c