racantie aan strand en zee Zaterdag 31 Juli 1937 No. 30 ste Jaargang in een sterk kasteel en „goudbruine" dames at hadden ze een fijnen middag zon stond hoog aan den blauwen en straalde over 't witte zand en erlijke, bruisende water van de Noord- Wat is ons strand toch mooi op zoo'n jlgen zomerdag! Je kunt er haast niet eg van krijgen, te liggen kijken naar krullen en schuimen van de golven branding en naar de witte wolkge- ;n, die statig voorbij drijven, jongens, jongens!" zuchtte Moeder, it toch eens om je heen!" Moe", zei Jan, maar hij keek hee- 1 niet, of liever gezegd niet om zich wel op de dikke boterham, die in z'n hand hield en waar hij gretig ms een stuk af hapte, zaten met z'n vijven voor hun „eigen een mooie witte tent. waar een v vlaggetje met gele letters bovenuit jerde. Op dat vlaggetje stond: „Van n klaar". Dat had Greet bedacht en geborduurd (omdat ze met z'n zessen n, weet je!) 'aar is vader toch?" geloof zwemmen, moes", u, dan komt vader straks wel. Eten maar door", it behoefde moeder geen tweemaal te in. Gretig schoven Tom, Jan en Greet vouwstoeltje nog wat dichter bij het tje, waarop een reuzenstapel boter men en vijf glazen melk gereed ston- Moeder nam kleine Toos op schoot ïeed haar brood op een bordje, de an- mochten zoo uit 't vuistje eten. waren nu al een week aan 't kam- n en genoten reusachtig, bruin, dat ze werden! illie lijken wel koffieboonen", zei moe- achend. 't was ook geen wonder, als je om iur al zóó uit je bed in 't water dui- en dan den heelen langen morgen ns eruit en er weer in. Zwemmen, ebaden, krijgertje of handbal spelen. Pn maken! Jongens, jongens wat een tje! wat gaan jullie vanmiddag doen?" moeder. Ie groote jongens met elkaar een reu sing maken", zei Tom. ,,Ik heb de ig. omdat ik al elf ben. Er mogen meisjes meedoen." L van acht jaar gnuifde, maar Greet, ben, trok minachtend haar fijn neusje >Pff, we willen niet eens", zei ze. „ik jn met Nel verbranden". En Greet haar arm om moeder's hals en fluis- een heel lang verhaal in haar oor. goed hoor, dat mag", zei moeder, wat mag Greet dat wij niet mo- zeurde Jan. eisjes-geheimpjes". „Nou, goed hoor, dan hebben wij een jongensgeheim!" Tien minuten later was alles in rep en roer. Moeder zette vlug met behulp van Greet de melkbekers in elkaar en het een voudige twaalfuurtje was afgeloopen. De jongens holden weg, ieder gewapend met een groote schop. Daar heel ver weg, links aan het strand, klonk een waar In- dianengeschreeuw hun al tegemoet. „Tom en Jan! Tom en Ja-an!" Wel twaalf groote jongens, allemaal in hun badpak en zoo bruin als morlanen, waren bezig een machtig kasteel te bou wen. 't Volgende oogenblik waren de beide jongens ook al aan 't meehelpen. Gemak kelijk was het niet, want het moest groot en hoog worden. Eerst een reuzenberg zand, steeds hooger en hooger werd die. En toen werd de berg van boven afgeplat en verder rondom stijf aangeslagen. Daar na kwam er een wal bovenop en tenslotte nog een wal beneden eromheen, 't Werd prachtig, en zóó groot, dat er met een beetje goeden wil veertien jongens in kon den staan. Toqn gingen ze met z'n allen boven op de vesting zitten uitblazen. „Hè, hè!" zuchtte Tom, „is dat werken!" „Wat gaan we nu eens doen?" „We kunnen gerust nog een uurtje weg", vond een jongen uit een naburige tent, „als we straks maar allemaal present zijn als de vloed opkomt. Want dan moeten we ons kasteel verdedigen!" „Goed. En laten een paar lui dan de wacht houden". Twee jongens boden zich aan om het kasteel te bewaken, de rest stoof uiteen. Sommigen gingen wat ballen, anderen weer zee in. Jan slenterde een beetje rond. Wat zou hij eens gaan doen? 's Kijken, wat de meis jes uitvoerden! Wat was dat toch voor een geheim, dat hij niet weten mocht? Wacht, hij zou 'twel aan de weet komen. Speu rend en zoekend liep Jan tusschen de ten ten door en eindelijkha! daar had hij beet. Op een heerlijk zonnig plekje achter de tentenrij in de volle zon lagen Greet en Nel, haar boezemvriendin sinds acht dagen, languit op haar rug. Ze hadden gezicht, hals, armen en beenen ingesmeerd met zonnebrandolie en lagen doodstil. „Fijn Greet", zei Nel. „Eenig, nu worden wij echt mooi goud bruin", zei Greet. „Veel mooier dan de jon gens, die zoo maar gewoon verbranden", „Alle dames verbranden goudbruin", wist Nel, ..net als wij. Maar je mag niet teveel praten, want dan krijg je rimpels in je gezicht". „Hoe weet je dat?" „Kind, van m'n man. Je moet doodstil liggen, dan word je 't mooiste!" Een poosje was 't stil. En dan: „Nel!" „Ja?" „Word ik al goudbruin?" „Hè, stil nou eens even! Als ik telkens kijken moet, verbrand ik zelf zoo onregel matig", zuchtte Nel. Nu, dit wou Greet haar vriendin niet aandoen. Ze haalde dus maar een spiegeltje uit haar taschje en bekeek zichzelf kritisch. „Ai!" dacht Jan. oppassen, straks krijgt ze me in 't vizier". Hij holde weg en kwam even later terug met een strandemmertje van Toos je vol water. Stil naderbij geslopenéén twee.... pats! De beide goudbruine dames gilden en stoven dan woedend weg. En Jan bulderde van 't lachen, wel tien minuten lang. Hij kon haast niet tot bedaren komen. Daar stak Moeder het hoofd om 't hoekje van de tent. EMMI VAM LAER. Hij kwam even later terug met een strand-emmertje van Toosje vol water

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 15