in zes meisjes en een moddersloot Zaterdag 5 Juni 1937 No. 22 parasols, maar geen jongedames ondagmiddag-avontuur ien krans: vijfenwintig jaar geleden. ag ga ik jullie eens iets ven-tellen n eigen jeugd. t érg lang geleden is? Nu zoo héél niet, maar toch wel zóó lang, dat ie jaren heel wat ln ons wereldje rd Is. Vliegmachines waren er nog s je erge behoefte had om naar den te staren, dan moest je maar een oplaten of anders geduld hebben, >p i een of andere feest, b.v. op innedag, eens een ballonvaarder in •t kwam. nderij? Niemand had er ooit van Schoolclub]es, jeugdverenigingen, ampen? Allemaal onbekende dingen tijd! zul je vragen, wat deden dan toch ens en meisjes met hun vrijen tijd? ie hadden ze toch ook vroeger wel? ïrlijk, en als je nu denken mocht, geen pret hadden of een saai leven- dan heb je 't mis. We hadden altijd dat kwam door onzen krans, een ran zes meisjes. indagen met den krans waren heer- Morgens was je naar de Zondags- ;eweest of met Moeder naar de kerk zat je na de koffie al te popelen 't spionnetje te kijken, of de krans niet aankwam. »r, daar kwamen ze; vijf keurige mes, om door een ringetje te halen, jes gekleed! In den zomer droegen maal witte of roze of lichtblauwe met breede zijden sjerpen en.... ■asol! die wel voor diende? Nou, natuur- die nette jongedames, die zoo sta- een- rijtje liepen te wandelen, tegen te beschutten, opdat ze geen sproe- haar neusjes kregen? er mis! je vertellen, wat we eens op een middag ln Juni uitvoerden. ilingelingellng! ting! ting! deed de oot gelach en gebabbel op de stoep, tas de krans! De trok aan het touw deur open te doen en 't volgende lik bolderden tóen vlugge voeten de mee ging? Natuurlijk, onmiddellijk, eerst een koekje, dat was zoo de middagtractatie. ke, mag ik ook m'n parasol mee? iwe gele?" iocht, maar ik kreeg er nog een heel pak goeden raad bij op den koop toe. Voorzichtig open doen, niet er mee rond slingeren, geen vlekken er op maken, ner gens laten staan! ,,Best Moeke. Dag Moeke!" „Dog Riekie. Dag Annie, dag Hannie, dag Pietje, dag Zus, dag Nel!" ,Dag mevrouw. We zullen allemaal op letten, dat er niets aan de nieuwe parasol komt. Vertrouwt u maar op ons!" En vijf tellen later stonden we weer op straat. „Wat nu?" zei Pietje. .Blauw vrij", vond Zus. „Te wild voor de parasols!" zuchtte Annie. „Och, geeft niks, die zetten we zoolang bij Haakman op de stoep". „Goed dan. Vooruit maar". Blauw vrfj was een wild spel. Je moest elkaar zien te pakken en als je op een blauwen steen stond - op 'n stoep of een trottoirband dan was je buiten schot. We holden al spelend de eene straat uit en de andere in. A1 heel gauw hingen de sjerpen los en de hoeden op één oor, hoe wel dit toen nog geen mode was! Maar 't was toch fijn! Na een half uurtje waren we moe en gingen op een hooge stoep zit ten uitblazen. „Nu eventjes onze parasols halen", vond Nel. Gelukkig, ze stonden nog netjes in 't gelid bij Haakman op de stoep. De familie Haakman had nJ. een stoep met een hekje er om, dat was veilig vonden we. „Wat nu?" zei Hannie. „Slootje springen", stelde Nel voor, „Bén je, met m'n Zondagsche Jurk?" Moeke zou woedend zijn". „Ma ook", zei Nel. „Moe ook vast", zei Pietje. .Moesje ook", overlegde Annie. .Binderachtig om Moesje te zeggen", vond Zus voor de zooveelste maal. „O, ik zeg 't al lang niet meer", zei Annie met een kleur. .Altijd Moeder". „Pff", hoonde Nel. We aarzelden nog. „Alleen maar naar 't land wandelen. Kunnen we altijd nog zien, wat we doen", besliste Pietje. Dat was goed. Na tien minuten waren we op 't weiland, een eindje buiten da stad. Eerst gingen we ln 't gras zitten en plukten bloemen, waarvan we kransje en slinger tjes maakten. Maar 't verveelde gauw. „Ik ga heel eventjes springen", besloot NeL „Ik vast niet. Verbeeld je, dat ik ga sprin gen en een koe pakt m'n nieuwe parasol weg!" „Nou, dan ga.ik alleen". En Nel stevende naar 't slootje, met de hare in de hand. 't Was een oudje. ,,'n Fijne polsstok!" riep ze. En één, twee, hupdaar was ze al aan den overkant. 't Ging zóó gemakkelijk! Al heel gauw hadden we allemaal den smaak te pakken. We gooiden zelfs de parasols op zij, want die stond ons maar ln den weg en spron gen zoo losweg over 't slootje. Eén, twee, hup! Eén, twee, hup! We sprongen om de beurt, op een rijtje achter elkaar. Eerst langzaam en voorzichtig, na een langen aanloop, maar dan steeds wilder. Eén, twee, hup! hup! hup! „Nu zonder aanloop!" stelde Pietje voor, Vooruit dan maar. 't Ging fijn! „Nu twee samen!" Ja, ja, dat was nog leuker! Daar- gingen we: Nel en Zus, Hannie en Pietje, Annie en ikplomp! 't Laatste paar was uit gegleden in de blauwe modder aan den slootkant. En terwijl ik er nog met een paar vuile handen afkwam, lag Annie er midden in. .Help, help!" gilde ze. „Je verdrinkt niet", troostte Pietje. '6 Slootje is niet diep!" „Kom er dan uit", raadde Hannie be daard. „Ik kan niet! O, ik zak er in! O, m'n jurk! O, Moesje, Moesje!" Nel en Pietje probeerden haar een hand toe te steken, maar de slootkant was él te glibberig. Annie kon er niet bij. Toen voelde ik, dat ik m'n vriendin toch niet zoo in den steek mocht laten. Mijn parasol was de langste en dus „Pak dan maar!" riep ik. Twee vuile modderhanden klemden zich om m'n pa rasol. We trokken met zijn allen en zoo krabbelde Annie op den kant. Wat zag ze er uit! Onbeschrijfelijk! En wat rook die modder vies! 't Was zware klei, heel iets anders dan 't mooie witte zand van de Veluwsche beekjes, dat kun je denken! Wat zag ze er uit! En wat rook dóe modder vies!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 19