'an Joost en zijn zusje Jaargang Zaferdag 15 Mei 1937 No. 19 |Een zonnige middag in het Vondelpark Eerst had hij een hekel aan ,,'t kindermeisje spelen", maar later vond hij 't wat fijn! Ien prachtig boek op z'n knieën en Iers in de ooren, zat Joost op 't palconnetje, dat op het Vondelpark I Hij zag heelemaal verdiept in 't I! Z'n blonde kuif hing 'm over z'n ■maar hij had niet eens tijd om z'n haar te gaan kammen, schiedenis van de Watergeuzen was prachtig! zei moeder. Maar Joost hoorde •st!" En moe schudde hem aan [ouder. hij keek verwilderd in 't rond. waren nu opeens die grauwe stads- bestormd werden door wreede irden met venijnig-zwarte punt- Wair de geuzengenooten, ruwe I van kerels, die dreigend boven op )en stonden? dat alles! Er was alleen maarmoe- 5f, bezorgd gezicht vlak bij het zijne kleine, nette kamertje daarachter, noe", zei Joost toen, langzaam tot Irkelij-khekl terugkeerende, „wat lieve jongen, 't is zulk prachtig Jer. Ga jü een uurtje met Corretje Jondelpark rijden? De zon is zóó haar, heeft de dokter gezegd I luisterde maar half, maar zóóveel I hij er wel van, dat 't met de pret I vanmiddag. met Corretje! Met den kinder- Dan kon je een heelen middag tzen en bovendiende jongens hem zoo vreeselijk uitlachen! jst keek even heel boos en zei toen ■1 diepe zucht: „Hè, bah!" Ir zuchtte ook. Ze gunde haar jon- I graag een pretje, maar, zou toch fijn zijn voor kleine Cor. Zij zelf mogelijk uit vanmiddag. Ze had .veel te doen; kleertjes wasschen, Jen voor 't eten zorgen. (kijk. Joost z'n goede hart was al- |ven gekomen, toen hij die zucht J moedertje hoorde. Ze werkte toch fcd zoo hard voor hen, want vader ie niet veel en 't moest een vree- roer voor haar zijn om altijd maar zorgen, dat Joost z'n kousen heel plousjes schoon waren! En dat er tg weer een goed middagmaal op n, en dat de kamer er altijd zoo sellig uitzag! moe, ik ga al„ hoor!" Vlug sloeg «a boek dicht. ent mijn beste kerel", zei moeder nuffelde even Joost z'n hoofd met kuif tegen zich aan. minuten later reed Joost met den 't Vondelpark, 't Kleine zusje iet een blos op haar rond snuitje, apte stevig door. Natuurlijk zou hij Corretje passen, maar o, als de i hem nu maar niet zagen! maar vlug de consuinptietent I want daar was gewoonlijk 't heele stel aan 't spelen, met rolschaatsen, auto peds en andere heerlijkheden. Maar mis hoor! Nauwelijks was het tentje in 't zicht, of er ging al een waar krijgsgeschreeuw op van: „Moet je hém zien!" en „Joossie is kindermeisje geworden!" Daar had je 't al. Juist de drie erg- sten uit de straat: Piet Bakker en Henkie van Drie en dan die kleine brutale Bram- metje van drie hoog. Maar ze zouden er geen eer van hebben! Juist liep met een stalen gezicht het stel voorbij. „Hallo" zei hij onverschillig. „Hallo, kindermeissie! Moet ie met z'n zusje uit? Och, och, dat zoete jongetje! Geef 'r een kusje!" tierden de belhamels. „Hou je mond, mispunten!" riep Joost, rood van drift. „Wacht maar jullie, mor gen bij school, wacht maar!" En hij kneep z'n vuist zóó stijf om het stuur van den wagen, dat ze pijn deden. Van dit dreigement hadden de jongens toch zeker niet terug, want ze zetten het al lachend en schreeuwend op een loopen. Joost ging op een bank zitten en duwde den wagen met het slapende zusje zacht jes heen en weer. O, wat duurde dat vreeselijk lang, zoo'n middag! Zoo nu en dan kwamen er wan delende dames voorbij, die zeiden „wat een schatje!" En eens een klein meisje, dat recht op Joost toeholde en vroeg: „Is dat je zusje?" Joost gaf niet eens antwoord. Hij had het land aan zichzelf en aan iedereen. „Kindermeisje" hadden ze gezegd en dat tegen een jongen van acht jaar! „Kinder meisje!" Corretje deed de oogjes open; helder blauwe oogjes waren 't. Ze trok grappige rimpels in haar voorhoofd en gaf een vreeselijk wijde geeuw. En toen begon ze te huilen, te huilennee maar! „Stil toch!" zei Joost, met een rukje aan den wagen. Maar 't hielp niemendal. Cor retje schreeuwde moord en brand en werd zóó vuurrood, dat Joost bijna bang werd, dat ze barsten zou, net als zoo'n piepertje, dat je te ver hebt opgeblazen. Wat moest hij beginnen? Alle menschen keken zijn kant uit en lachten, alleen een oude juf frouw zei meewarig: „Och grut, dat stak kertje Net of hij 't helpen kon! Nee, dat kon zoo niet langer. Joost keek schichtig om zich heen en nam toen 't schreeuwende kindje op z'n knie en wieg de haar voorzichtig in zijn armen, net als hij moeder had zien doen. Toen begon hij met een schorre, verlegen stem te zingen: „Slaap, kindje, slaap, Daar buiten loopt een schap!" Dat vond Corretje zeker mooi. Ze hield opeens met huilen op, snikte nog wat na, zuchtte eens heel diep en viel toen tegen zün arm in slaap. Daar zat Joost nu. Hij durfde zich niet verroeren, uit vrees, dat Corretje wakker zou worden. Vreemd gevoel was dat, zoo'n warm, levend pakje tegen je aan! Zoo klein en teer.... Och, wat klein was ze toch! Hij zat nog een poosje doodstil en toen leek het haast wel, of hij 't fijn begon te vinden. „Slaap, kindje, slaap, Daar buiten Kijk, daar was een meisje naast hem op de bank komen zitten. Een groot meisje, zeker wel twaalf jaar was ze, en zoo keu rig gekleed! Ze woonde misschien wel in een van die groote huizen aan den over kant van het park. Ze keek een beetje verlegen lachend naar de slapende Corretje en fluisterde toen heel stil: „Wat lief, hè?" „Ja", fluisterde Joost terug. „Mijn zusje. Z'n boosheid was heelemaal over. Toe mag ik eens een eindje met haar rijden? Ik heb erg veel verstand van kin dertjes." „Goed dan", zei Joost en hij legde het kindje voorzichtig weer in den wagen* ter wijl het meisje haar warmpjes toedekte. Toen reden ze om de beurt. Joost en Annie want zoo heette ze. „Ik zou ook zoo erg graag een zusje wil len hebben", zei het meisje, „maar ik ben maar heelemaal alleen. Wat eentg voor jou. dat le Corretje hebt!" Ja," zei Joost en ik heb ook nog Tad®F en moeder. En hij voelde zich opeens echt Ze keek naar slapende Corretje en fluisterde: „Wat lief, hè?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 15