Hebben de kaboutertjes
werkelijk bestaan?
Een interessant eila
Krijgen
een
we nog
IJstijdperk?
Snel klimt liij het trapje at. Hij melkt niet
eens. dat hij z*n broek scheurt. Hij laat 't
trapje staan, maar kijkt en gluurt tus
schen de struiken op den grond.
O. gelukkig, het vogeltje is niet dood,
daar loopt het! Het trippelt angstig op 'n
En moeder, die zijn bleek gezicht op
merkt, vraagt opeens „Freddie, is er iets?"
En dan kan Freddie 't niet langer ver
zwijgen, ofschoon hij bang is, dat vader erg
boos zal zijn. En met horten en stooten
vertelt hij 't heele verhaal, zonder iets te
Eén, twee keer grijpt Freddie naar het week lijfje.
sukkeldrafje vooit, zoo nu en dan opflad
derend. Zal Freddie 't pakken? Hij durft
niet toegrijpen, uit vrees het vogeltje pijn
te doen. Maar het moet toch. 't kan hier
niet blijven, dan zou Moortje het stellig op
eten
Eén twee keer grijpt Freddie naar het
weeke lijfje. telkens mis. Dan opeens.,
is het vogeltje tusschen de struiken ver
dwenen. Freddie kan het niet meer terug
vinden
AJe hij met zijn vader en moeder aan het
ontbijt zit. is Freddie lang zoo spraakzaam
niel als anders
„Jongen ben jij je tongetje kwijt?"
plaagt vadei
vergoelijken. En als hij tenslotte zegt: „Als
't vogeltje nu opgegeten wordt, is 't mijn
schuld", dan rollen er twee dikke tranen
op in boterham.
Nee, vader is niet boos. Hij vindt zeker,
dat Freddie al genoeg gestraft is. Vader
laat direct z'n boterham staan en gaat het
boschje in. Freddie achter hem aan en
moeder sluit poes Moortje veilig in dc
schuur. Als ze een kwartiertje later weer
aan 't ontbijt zitten, is het vogeltje ook
weer bij z'n ouders, 't Heeft vader veel
moeite gekost, maar eindelijk is het toch
gelukt. Het groote brok van spijt en ver
driet, dat in Freddie's keel zat, is nu op
eens weg. Wat smaakt z'n boterham hem
nu heerlijk! R. DE RUYTER- V. d. FEER
Waarschijnlijk geen kaboutertjes maar
wel heel kleine menschen!
We kennen allemaal van de plaatjes en
verhaaltjes in onze sprookjesboeken de ka
bouters de kleine mannetjes met langen,
grijzen baard en slimme oogen, die in den
nacht, het werk voor de menschen deden
meestal zeer vriendelijk en dienstvaardig
waren, maar den menschen toch ook wel
eens een poets bakten, mannetjes volgens
de teekeningen, niet grooter dan een half
of driekwart meter. Toen we wat grooter
werden hebben we de leuke kereltjes naar
her rijk van de fabels verwezen maar
nil komen de geleerden en beweren, dat
de kabouterswezenlijk bestaan
hebben!
Dat is interessant en daarom willen we
nu eens even luisteren, naar wat de men
schen van de wetenschap ons te vertellen
hebban
Als we in 't algemeen van kleine men-
renen spreken, dan denken we aan kleine
menschenrassen, aan geheele volksstam
men wier lens te beneden het middelma
tige blijft. Zulke volken noemt men dwerg
volken of pygmeeën en het bestaan van
zrlke volken is niet tegen te spreken.
Niet alle rassen zijn even lang; een Ja
panner, een Chinees zijn bijv. gemiddeld
kleiner dan een Europeaan. Dat is nier al
leen een gevolg van de woonplaats; denk
maar even aan Skandinavië, waar in het
zelfde land de lange Noren en Zweden ge
middeld 1.70 m. lang. wonen, en de korte
Laplanders, bij v/ie een man van 1.60 m.
voor een reus geldt. Vele volwassen Lap
landers brengen het niet verder dan 1.30
m.. de lengte van 'n schooljongen. Japan
ners en Chineezen moeten echter volstrekt
niet tot de dwergvolken gerekend worden;
de gemiddelde lengte van deze Aziaten loopt
van 1.50 tot 1.60 m.; die van de Europeanen
van 1.60 tot 1.70 m., en we spreken eerst
van dwergen als de gemiddelde lengte niet
boven de 1.40 komt. Zulke dwergvolken
kent men tegenwoordig in alle werelddeelen
Die van Afrika zijn het meest bekend;
daar komen ze in het geheele werelddeel
vaor. De zuidelijkste zijn de welbekende
Bosjesmannen; de meeste wonen echter in
de binnenlanden in ontoegankelijke wil
dernissen. Ze schijnen voor de grootere
mannen te zijn gevlucht. Negers zijn het
niet; de huidskleur van de Afrikaansche
pygmeeën is lang niet zoo zwart als die van
de Negers; hun haar is bruinachtig en
hun lippen zijn ook niet zoo dik. We heb
ben hier dus wel degelijk met een afzon
derlijk volk te doen
Herodotus, de oude Grieksche geschied
schrijver, schijnt al van deze menschen te
hebben geweten. Hij vertelt hoe van Nooid-
Afrika uit, een moedig gezelschap onder
zoekers de groote woestijn doortrok om te
weten wat er aan de overzijde was; hoe ze
toen weer bosschen bereikten, maar daar
door een menigte kleine menschen werden
aangegrepen en naar een stad gevoerd,
waar alle menschen zoo klein waren. Te
genwoordig wonen deze pygmeeën niet
meer in steden; ze verblijven veel meer in
de bosschen, dikwijls zelfs iri de boomen en
zi! zijn veel achterlijker en onbeschaafder
dan de Negers Waarschijnlijk vormen zij
de oorsoronkelijke bewoners van Afrika
doch hebben ze het moeten afleggen tegen
de grootere negers, die later kwamen.
De lengte van deze dwergen wordt opge-
geven als 1.20, 1.30 tot 1.40 M.; een gezel
schap," ciat een paar jaar geleden in Enge
land tentoongesteld is, varieerde van 1.22
tot 1.30 M. Dergelijke dwergen zijn ook ont
dekt. op Ceylon, en later op Celebes; ook
in Japan, op Nlcuw-Guinea en op andere
eilanden van Australië treft men dwerg
volken aan en de geleerden vermoeden, dat
we ook hier te doen hebben met de oor
spronkelijke bevolking van deze streken, dc
Oer-Maleiers, die dan later naar de bin
nenlanden zijn gevlucht voor de nieuwe
bewoners, die grooter waren dan zij.
In Europa kan men van eigenlijke dwerg
volken niet spreken Maar vele vondsten in
holen schijnen er op te wijzen, dat ook
Europa zijn dwergvolken heeft gehad. In
1374 vond men in een hol bij Thayingen in
Zwitserland, overblijfselen van het ge
raamte van een klein menschje. Het gebit
was volledig, ook de verstandskies was aan
wezig; het was dus een volwassene, maar
het dijbeen was niet grooter dan 32 c.M..
zoodat de geheele mensch maar 1.20 M.
mat. Sedert dien heeft men in een groot
aantal holen in Midden-Europa overblijf
selen gevonden van kleine menschen. die
steenen werktuigen gebruikten en in tee
kenkunst en beeldhouwwerk al een beetje
ervaring hadden. En als we nu in de oude
Noorsche fabelleer lezen, dat de dwergen
eerder zijn geschapen dan de menschen,
dan komen we tot het vermoeden, dat een
deel van Europa in overouden tijd ook be
woond is geweest door een kleiner men-
schenras, en dat die kleinen het on
hebben moeten delven voor de gr of O C
die later kwamen. En dan hebb
meteen een heel natuurlijke verklarii
de vertellingen van kaboutermanne \uu
De voorouders van de Germanen üig
bij hun komst in Middel-Europa ee
dat kleiner was dan zij, maar tegelij 1
ontwikkeld. Door hun lichaamskrach
den de Germanen het heerschende
de kleineren bleven echter nog een tf1 n
tusschen hen in wonen, en daar
hoosaardig waren, konden beide p
son
g
nu
ine
vri
t er
het goed met elkaar vinden, terwijl c jevi
manen gevoelden, dat ze geestelijk d
deren waren. Later is dit dwergen g
uitgestorven, net als het bijv. nu in J
one
der
Uë doet. De herinnering is echter ge il g(
en in die herinnering zijn die kleinej
schen steeds kleiner geworden en
slimmer, totdat men vertelde van
ters, die klein waren als kinderen,
bovenmenschelijk slim
of
wel
eei
,t. r
kt,
Is dat niet een aannemelijke ver! ike
van de kabouterfabels?
De nieuwste onderzoekingen
op het 'eiland Kreta.
E
sfo
on<
ig:
va
bc<
de
kin
n
vet
ge
erst
Kreta, het rotsachtige eiland in he
ten van de Middelllandsche Zee, dat
woordig onder Grieksche souverefeier.
staat, is voor de wetenschap buiten^
interessant.
Lang voordat de geschiedenis der
Grieken begint, leefde in het wilde,
achtige landschap van dit eiland eei|iC€i,
waarvan men afkomst en ras no
heeft kunnen vaststellen, maar dat
niet van Griekschen oorsprong is gt
Het bezat een hoog ontwikkelde b
ving, waarvan de overblijfselen on;
heden met verbazing vervullen. Zo
het beroemde paleis van Minos rc<
m j
ge^
en
com
gre
nnii
ls z
eei
lerk
den oud-Griekschen tijd nis een
wonder en door de opgravingen var
Engelschman Evans, hebben wij dit
dat inderdaad een van de grootste
werken der Oudheid is geweest, nil
leeren kennen. We wisten" al lang, da
geheele grootsche Kretenzische bescl
de
m
din
door een ontzettende ramp moet ziji
nietigd. Maar wanneer die ramp ov"
volk moet zijn losgebroken, daarover
de wetenschappelijke vakmenschen
niet eens. Nu heeft echter een geloei
archaeoloog (oudheidkundige) prof.
rinatos, op grond van diepgaande
onderzoekingen, een tijdstip aangege
Naar zijn meening heeft de catas
Kreta omstreeks 1570 vóór Christus
fen. Evenals de Vesuvius in 79 v.
Pompeji en Herculanum verwoestte
heeft hier de vulkaan Santorin een
eride beschaving vernietigd en duiz
menschen gedood. Er moet letterlijl
vulkanische ontploffing hebben plaa
had, die zeker tot de allerhevigste
geschiedenis van Europa behoort.
Deze vraag kan met vrij groote
lieid worden beantwoord. Op gronJjen
een zeer diepgaande studie van de j b<
schijnselen in een vorig ijstijdperk z t ii
de meest geleerden hier thans „ja
Men neemt aan, dat er reeds mir
twee ijstijdperken op deze aarde zij]
weest. Wat men nu nog moet uitzo iSel
dat is de oorzaak, waardoor het Noor
halfrond zoodanig warmer is gewo
dat het ijs, dat toen een groot gedeelt
het tegenwoordige Europa bedekte,
kromp tot het „kalotje", dat nu de N
pool bedekt. Misschien heeft een verï
ring in de inclinatie (helling) vai
aarde ten opzichte van de zon een r<|ssen
speeld in deze klimaatswisseling.
Het is niet onmogelijk, dat dit eei
kens terugkeerende verandering zou
een „periodieke" verandering, zooal
met een geleerde term heet.
Als dit zoo is. dan zal de menscl atui
nóg meer ijstijdperken beleven, perijschi
waarin de beschaving zich naar het
den zal verplaatsen. En tenslotte nltale:
de geleerden aan, dat er eens een tij' i or
zal komen, waarin de aarde zóózeer za Eüza
afgekoeld, dat zij zelfs aan de trope t nl
meer bewoonbaar zal zijn. 'ppi
te
de
t;
pan
rd
n'
P,
en,
gei
che
Je,
e e
:ste
!s j(
hj>
,,zi(
gen
en
zijn
nlij
v,
ieel
,dir
twe
't
eer
d
!ste
00
die
zij
lij*
ijn,
ïidii
vei
t va
in
e n
and
sto
oe
de
Jam