Hoog water in Limburg - Minister Slingenberg in Overijsel LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad HET ROODE KENTEEKEN 78ste Jaargang FEUILLETON MAQUETTE VAN HET NED'ERLANDSCHE PAVILJOEN OP DE WERELDTENTOONSTELLING TE PARIJS. MINISTERIEEL BEZOEK AAN OVERIJSEL. In verband met de uit te voeren werken in het waterschap Salland bij Heino en Raalte, bracht minister Slingenberg er een bezoek, vergezeld van den commissaris der Koningin in Overijsel, mr. A. E. bar. van Voorst tot Voorst. Tweede van links de minister DE GROOTE PARADE VOOR HITLER. Op den 48en verjaardag van Hitler werd te Berlijn een groote parade gehouden. Zware artillerie op weg. HET S.S. VULCANUS arriveerde te Rotterdam met 30.000 València-sinaas- appelen. Het lossen van de Spaansche vruchten, die dit jaar schaarscher zijn dan normaal tengevolge van den burgeroorlog. WEDEROM HOOG WATER IN LIMBURG. Het rustig grazende vee werd volkomen door het water verrast en moest op het nog droog gebleven land getrokken worden. DE BOUW VAN DE SLUIZEN BIJ WIJK BIJ DUURSTEDE. De foto geeft een overzicht van den stand der werkzaamheden van den bouw van de sluizen bij Wijk bij Duurstede. OTTWELL BINNS. 66) „Ik denk niet.da/t hij zich om de details bekommerd, heeft. Dat zal hij wel aan zijn huurlingen overgelaten hebben, want hij wist drommels goed, dat, ofschoon hij de man is die betaalt, het beter was, dat hij zoo min mogelijk met de zaak te maken had." „Hij moest gehangen worden." Terry lachte grimmig. „Op den electrl- schen stoel gaan ze in de Vereenigde Sta ten..., Maar ik denk wel, dat hij handig genoeg Is, om het niet zoo ver te laten komen." Hij keek weer in de richting van de kaag. De groote man, dien hij in het licht van de lantaren gezien had, was ver dwenen. Toen zei hij: „Voor vannacht zal alle opwinding wel voorbij zijn. Maar het l'jkt me wel verstandig te blijven waken." „Natuurlijk. Het is onnoodig om op het laatst nog iets te riskeeren." Dus bleven ze °P hun post gedurende de drie nog restee- rende uren van den nacht en toen het eerste ochtendgloren over het water s»eek, hoorden ze op de kaag 't geluid van een lier en het gerammel van kettingen. „Die kerels gaan er vandoor," zei Sea bright. „Dat lijkt me verdacht." Ze bekeken de kaag nauwkeurig, maar konden geen spoor van den grooten strandjutter ont dekken en toen het vaartuigje naar de ope ning in het. rif laveerde, begon de eigenaar fnn de „Kestrel" te lachen. „Die zullen we ieder geval niet meer terug zien. Ze zul len ons niet meer lastig vallen, maar ik ben benieuwd wat Mr. Kelsey Van Houten op het oogenblik denkt?" „Ik heb er geen idee van. In deze ronde hebben we hem geklopt, maar we moeten nog met de „Dusty Miller" rekening hou den en ik zou er heel wat voor over hebben om te weten, waar die op het oogenblik rondzwerft." „Misschien zien we haar, als we de haven verlaten. Ze is misschien ergens tusschen hier en Molokai, of zelfs nog verder. We zullen tot Hawaii doorvaren, wat rond scharrelen tot morgen, en morgenmiddag terug gaan zoodat we ongeveer tegen zons ondergang bij Kalawao zijn... Borlase gaat met ons mee. Hij zegt. dat hij op Kel sey wraak wil nemen en dat de beste ma nier om dat te doen is, te zorgen, dat hij niet krijgt, wat hij wil hebben. Ik ben blij, dat hij het doet. Want ais hij weer heele- maal gezond is, kan hij ons bij Molokai van groot nut zijn, daar hij eraan gewend is booten door de branding heen te voeren, wat geen van mijn bemanning kanIk hoop, dat we het waagstuk zonder moeilijkheden kunnen volbrengen." „Als het niet gelukt, is ons avontuur niet bij Molokai geëindigd. Ik ben vast be sloten om dat stel van de „Dusty Miller" ter verantwoording te roepen, al zou ik het schip er door al de Zeven Zeeën voor moe ten volgen." „We moeten haar eerst nog vinden!" merkte Seabright op! „En dat zal ons wel lukken ook," zei Terry grimmig. Ze werkten getrouw het programma af, dat Seabright opgesteld had en verlieten de haven om elf uur. Drie mijlen voor zich uit, zagen ze de kaag, die schijnbaar doel loos rondvoer, maar toen de .Kestrel" den steven naar het Zutden wendde, ging het kleine bootje onmiddellijk naar Honolulu terug. „Die gaat vertellen welke richting we op zijn," zei Seabright en voegde er lachend aan toe: „Daar zal Mr. Kelsey wel veel aan hebben." Den geheelen dag bleven ze naar de „Dusty Miller" uitkijken, maar zagen haar niet en den volgenden dag evenmin. Toen de zon achter de bergen van Molokai ver dween, stoomden ze langzaam op een paar mijl afstand Kalawayo voorbij. Zoodra het op zee volslagen donker was, keerden ze terug en wachtten totdat de uren voorbij gekropen waren. Vanaf 't dek keek Norma met Terry door het duister naar de verre lichten van de dorpen van de melaatschen- nederzeting. „Die lichten verderop zijn van Kalaupapa, de dichtstbijzijnde haven van Kalawao, waar wij moeten landen. Pater Damien is daar gestorven, wist je dat? Al was hij dan niet bepaald een heilige, dan was hij toch in ieder geval een held Maar Norma had geen interesse in Pater Damien en viel Terry gespannen in de rede. „Bestaat er gevaar voor jou be doel ik?" „Ik geloof niet half zooveel als in Hono lulu." „Maar als ze je in de gaten krijgen?" ,JDie kans bestaat natuurlijk. Dan zou er v/el eens herrie kunnen komen. Maar het uur, dat we afgesproken hebben is heel laat en je moet niet vergeten dat, behalve Babbage, niemand ons verwacht. En daar hij ons op de kust op zal wachten, is het niet waarschijnlijk, dat we een van allen de boot behoeven te verlaten." „Ik hoop zoo, dat alles goed zal gaan. Als er weer moeilijkheden zouden komen „Dan zullen we ons er wel doorheen slaan, lieveling," antwoordde hij op luch- tigen toon. „Maar Babbage brengen we terug, al zouden we ervoor moeten vech ten. Maar ik denk wel, dat van het geheele geval dit zaajjie het gemakkelijkst op te knappen is en~at het moeilijkste deel er van nog zal zijn, de boot door de branding heen te krijgen." Maar ofschoon hij tegen Norma luchtig over het komende avontuur sprak, voelde hij toch een stijgende opwinding tegen dat het uur van vertrek naderde en wist dat bij zijn vriend hetzelfde het geval was. De climax scheen nabij. Wanneer Babbage maar eenmaal aan boord was en de ver blijfplaats van Maurice Charlton's zoontje bekend, dan zou de rest, ondanks het ont brekende kenteeken, betrekkelijk gemak kelijk zijn. In ieder geval zou Kee Song er waarschijnlijk wel toe te bewegen zijn het kind onder haar hoede te houden, totdat ze zich met Charlton in verbinding ge steld hadden, en een dergelijk uitstel zou weinig hinderen. Maar een mislukking van hun poging om Babbage uit Molokai te bevrijden, zou inderdaad zeer ernstige din gen ten gevolge kunnen hebben, misschien wel de dood van het kind, want het was nutteloos om te veronderstellen, dat iets anders den weg voor Cornelius van Hou ten vrij zou maken naar de millioenen, die hij in zijn bezit wenschte te krijgen. In angstige spanning keek hij toe, hoe de lichten van Kalawao een voor een ge doofd werden. Het scheen, dat sommige melaatschen laat opbleven, want pas na middernacht verdween het laatste licht. Met Norma, Seabright en Borlase stond hij op de brug de duisternis in te staren, waar kort geleden nog vele lichten zichtbaar ge weest waren. Toen als een gele ster laag aan den iiemel, verscheen op de kust een enkel lichtpuntje. Hij begroette het met een uitroep, die uit den grond van zijn hart kwam. „Daar! Goddank!" „Tijd om te vertrekken." zei Seabright met een stem, die van opwinding trilde. De boot was al uitgezet en de vier man nen, die haar dooi' de branding heen zou den voeren, hielden de riemen gereed. Sea bright ging het eerst naar beneden, Bor lase volgde en daarna kwam Terry. Het jacht was geheel in duisternis gehuld en voordat hij haar verliet nam Terry Norma in zijn armen. ,God behoede je, liefste," fluisterde zij. „Ik zal voor je bidden totdat je terug bent." Terwijl die gefluisterde woorden nog in zijn ooren weerklonken, verliet Terry het jacht en met gedempte stem, ofschoon hij niet bang behoefde te zijn, dat zijn bevel afgeluisterd werd, commandeerde Sea bright: „Zet af, mannen!" Terwijl ze naar de kust voeren, keek Terry Domville even gretig naar het licht als een zeeman naar de lichten van de vuurtoren, die voor hem het einde van de reis beteekenen. Niemand sprak een woord. Het rhythmisch geluid van de roeiriemen en het eeuwige geruisch van de zee uitgezon derd, heerschte er in den nacht alom stilte. Na een tijdje bereikten ze de branding en waren door het schuimende water om geven, maar Seabright zat aan het roer, onbeweeglijk en waakzaam en gaf nu eens het bevel om te halen en gebood zijn man nen dan weer om niets te doen. Achter hem verhief zich een groote golf, die hen dreig de te verzwelgen. Seabright zag haar en toen de boot omhoog ging. beet hij zijn mannen heesch toe: „Halen, jongens halen, zoo hard je kunt!" (Nadruk verboden), .(Wordt vervolgd)..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 5