Brugbouw bij Hedel - De contróle aan de Fransch-Spaansche grens HET ROODE KENTEEKEN 78sie Jsargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Tgg£ FEUILLETON ONGEVAL BIJ DEN BOUW VAN DE PARIJSCHE TENTOONSTELLING. Een ijzeren brug over den weg gebouwd en dienende om de bezoekers van de tentoonstelling van de eene zijde naar de andere te brengen, stortte in. Foto van de ingestorte brug. iJ>li 3 - DE BOOG WORDT GESPANNEN- Na het plaatsen van de montage.brug is direct een aanvang gemaakt met het monteeren van de groote brug over de Maas bij Hedel. De foto geeft een juist beeld van den stand der werkzaamheden. Het eerste ge deelte van de ronde overspanning is reeds geplaatst. DE JAARLIJKSCHE VEEMARKT TE STAPHORST. - De boertjes maken het zich gemakkelijk in afwachting van de komst, van koopers. POSTZEGEL met de beeltenis van den verongelukten Franschen vlieger Mermoz, uitgegeven door de Fransche posterijen. DE TORENS VAN WESTMINSTER ABBEY te Londen door floodlight verlicht. In ver band met de a.s. kroningsfeesten. I ROUWE Jl'STITIA KRIJGT EEN GOEDE BEURT. Het beeld boven de Old DE CONTRóLE AAN DE SPAANSCHE GRENS. De afgevaardigden van de non-interventie-commissie brachten een be- Bailey te Londen wordt in verband met de zoek aan de FranschSpaansche grens. De Nederlander luit.-kol. F. A. Palm, (rechts zonder hoed), administrateur der a.s. feesten opgeknapt. grens-contróle ontmoet te Cerbère den Deenschen afgevaardigde, kapitein Gensen OTTWELL BINNS. 55) ..Maar de bemanning?" ..Die zullen het wel begrijpen. Ik heb de wacht een wenk gegeven en de mannen tullen hun mond wel houden. Bovendien weten ze niet, dat de bom van de „Kest rel" geworpen is. Borlase is in mijn hut en—" hij hield op daar door het open pa trijspoortje het geronk van een motor weerklonk. „Daar heb je het bootje al," zei hij vlug. «Ais ik me niet vergis, komt het hierheen, ut moet zorgen, dat ik aan dek kom." Hij haastte zich weg en een minuut later noorden Terry en Norma een nogal ruwe, Amerikaansche stem het jacht aanroepen. ••Wie is daar?" antwoordde Seabright's stem. „Officier van de Vereenigde Staten ka nonneerboot „Garfield". Weet u iets van me ontploffing af, die zoo juist plaats ge vonden heeft?" „Niets," loog Seabright. „Maar een minuut oi twee geleden heb ik een kano door de ,,ven, zien varen. Misschien is het daar mio ™°rd- gebeurdU weet wel, som- te n6n van inboorlingen doen de kapi- «ins van de schoeners na en gaan met oynamiet-stokken visschen." „Maar niet in het midden van den nacht," 2o„ if officier een beetje sarcastisch. „Je jaan v i 2°°. goe<* een S^6®1, hunnen „U zult het waarschijnlijk wel beter we ten, dan ik," antwoordde Seabright opge wekt. „Ik dacht alleen maar, dat het wel zoo iets geweest kon zijn. „Hebt u er eenig idee van wie er in die kano zat, of hoeveel mannen?" „Mijn goeie man! Voordat uw boot haar zoeklichten aandraaide was het stik donker. Ik kon de kano nauwelijks zien en zou dat niet eens gedaan hebben als ik de pagaaien niet gehoord had." „Het is een geheimzinnig geval!" „Ontzettend!" „Nou, we zullen maar eens naar die kaag daar gaan. Misschien weten die iets. Goe- dennacht!" „Goedennacht!" antwoordde Seabright, op een toon die Terry iets te hartelijk toe scheen. De motorboot ronkte verder en Terry zei tegen Norma: „Vind je het erg, liefste, als ik even aan dek ga? Het kan zijn dait die kaag moeilijk heden veroorzaakt." .Jlatuurlijk niet." Terry liep langzaam de trap op. Hij voelde zich nog wat onvast op de beenen, want die paar oogenblikken in de kajuit, voordat hij de bom door het patrijspoortje geworpen had, waren verschrikkelijk ge weest en de spanning ervan geweldig. Hij vond de geheele bemanning aan dek en van alle schepen in de haven kwam het geru- moer van stemmen. Op de kust waren vele ramen verlicht en de zoeklichten van de kanonneerboot zwierven nog steeds over het oppervlak van het water. Hij zag het motorbootje langszij van de kaag komen en hoorde vanuit de verte hoe de officier haar aanriep. Seabright kwam naast hem staan. „Wat denk jij van die kaag, Terry?" „Niet veel goeds! Die dronkemansruzie net voordat de kano tegen ons aan stootte, leek me wel heel toevallig „Ja. Dat vond ik ook". „En waar is die Japanner vandaan ge komen? Niet van de kano, dat zweer ik je". „Nee. Ik geloof, dat die kano er alleen maar toe diende om onze aandacht af te leiden, terwijl die Japanner aan boord klom. Misschien is hij wel van die kaag af gekomen". „Het zou me niets verwonderen, als hij daar nu weer aan boord was. Hij kan on mogelijk het strand bereikt hebben, voor dat die zoeklichten aan den gang gingen. En die twee anderen, die even voor de ont ploffing overboord gesprongen zijn, moeten wel een schuilplaats bij de hand gehad heb ben. Dat zoeklicht zou zwemmers heel gauw ontdekt hebbenMaar tenzij die officier bij haar aan boord gaat, zal hij niets te we ten komen. Die kerels zijn knap genoeg om hem met een kluitje in het riet te sturen, net zooals jij daarnet gedaan hebt" „Als ik er zeker van was, dat we niet vastgehouden werden, zou ik dien man een wenk geven. Maar ze zouden ons hier niet weg laten gaan „Dat zouden ze zeker niet!" viel Terry in. „We kunnen beter onzen mond houden. Het is niet waarschijnlijk dat ze een hernieuwe aanval op de „Kestrel" zullen wagen. Het zal nog wel even duren, voordat alles weer rustig geworden is en als die schooiers op de kaag zitten, zullen ze toch niets durven beginnen". Van over het water kwam duidelijk het geluid van een scheepsklok door de herrie heen. „Vier slagen!" zei Seabright „Nog drie en een half uur voordat het licht wordt. Ik weet het nog zoo net niet of ze niet dur ven". „Nee. Dat motorbootje of een ander zal toch zeker door de haven blijven patrouil leeren. Dat zullen ze toch wel, totdat het ochtend wordt, doen. Ik heb zoo'n idee dat Kelsey's stelletje niets meer kan doen. Een van ons moest maar eens naar Borlase gaan kijken „Dat zal ik wel doen, blijf jij dan hier. Er is geen reden om de bemanning ongerust te maken. Zoodra de opwinding een beetje geluwd is gaat die wel weer naar beneden". Hij liep weg en Terry bleef het motor bootje en de kaag in het oog houden. Blijk baar was de officier van de kanonneerboot hen nog steeds aan het ondervragen, want het geluid van stemmen klonk onduidelijk door den nacht. Maar na een paar oogen blikken ging het motorbootje weer weg be schreef daarbij een grooten bocht, alsof de menschen aan boord ervan het water aan het afzoeken waren. Het zoeklicht zwierf nog steeds de haven door, maar terwijl Terry ernaar keek, hield het stil en de straal viel op een donker voorwerp, dat on geveer zestig meter van de „Kestrel" in het water dreef. De motorboot voer erheen en nadat zij het voorwerp bereikt had, schenen de menschen aan boord ervan iets met het ding te doen, dat door het zoeklicht ontdekt was. In het schijnsel zag hij, dat ze een touw uitwierpen en na een tijdje ging de motorboot in de richting van de kanon neerboot, met het ding, dat ze gevonden hadden en dat waarschijnlijk wel een deel van de kano was, achter zich aan sleepend. Hij keek weer naar de kaag en zijn oogen werden plotseling fel, want daar aan boord zag hij een grooten man staan, wiens haar roodachtig glansde in het licht van een lantaarn, die achter hem hing. „Die boef van een strandjutter!" fluis terde hij bij zichzelf en bedacht dat, als dat een van de mannen geweest was, die uit de kano gesprongen waren, hij niet zijn verdiende loon gekregen had. Toen kwam Seabright, vroolijk fluitend weer aan dek. „Borlase is weer bijgekomen" kondigde hij aan. „Hij is door een ploer- tendooder of zoo iets neergeslagen. Maar nu is hij weer heelemaal in orde, heeft alleen nog maar een pijnlijk hoofd. Hij denkt, dat de kerel, die hem dat gele verd heeft, langs de kabel omhoog geklom men is, maar als dat waar is zou de man inbreker moeten worden, want Borlase had hem niet hooren aankomen." „Nee," zei Terry. „Dat dronkemans rel letje op de kaag was bedoeld om elk ander geluidje ten onder te doen gaan. Als je even daarheen wilt kijken, zal je bij die lantaren een man zien staan, dien ik voor den strandjutter houd, met wien Kelsey dien avond dit zaakje op touw gezet heeft." Seabright keek en floot zachtjes. „Het kan zijn, dat je gelijk hebt," zei hij. „Maar jij noch ik kennen d^n man. Ik heb ge tracht iets van den kerel te zien te krijgen, die de ladder opkwam, maar hij had een grooten panamahoed diep in zijn oogen ge trokken, zoodat het me niet gelukt is." Hij dacht een oogenblik na en voegde er toen bij: „Zelfs al waren wij er zeker van, dan nog zouden we niets kunnen doen. De noodzakelijkheid om naar Babbage toe te gaan, houdt ons aan handen en voeten ge bonden." Hij keek in de richting van de kust en lachte. „Er is op het oogenblik een man in Honolulu, die op spelden moet zit ten en niet begrijpt wat er gebeurd is." „Kelsey Van Houten?" „Ja. Als hij wist, hoe ze ons buiten wer king wilden stellen, moet hij nu weten, dat het mis gegaan is." (Nadruk verboden!(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 5