Het machtigste
wereldwonder
Een „scharensliep", die
knapper was dan alle
professoren
Touwtje springen
De groote pyramide van Cheops.
Van de Zeven Wonderen der Oude We
reld. is er maar een. dat de verwoestende
werking van den tijd en den niet minder
vernielende, altijd onderzoekenden en af-
brekenden mensch heeft weerstaan. Dat
eene is het oudste en het grootste van alle,
en je zoudt het nog vandaag kunnen gaan
zien. Wij bedoelen de Groote Pyramide van
Cheops. Cheops, of Khufu was een Egyp
tisch koning, die omstreeks 4700 v. Chr. ge
durende vijftig jaren over het Nijlland
regeerde. Hij was de bouwheer van de
grootste der talrijke pyramiden van Egypte,
en het is te danken aan dit mausoleum,
dat sinds zijn oprichting algemeen wordt
gehouden voor het machtigste en vol
maaktst geconstrueerde bouwwerk, ooit
door menschenhanden geschapen, dat de
herinnering aan Cheops nimmer zal ver
flauwen.
Gizeh is een dorpje, dat ongeveer tien
mijlen van Cairo ligt. Daartegenover strekt
zich een stuk woestijnland uit, niet breeder
dan een mijl, en op en in deze smalle
strook gronds worden alle pyramiden en
graven van het oude Egypte gevonden. Het
is een van de meest betooverende plekken
van de wereld! Het verbazingwekkendste
van den bouwaard der pyramiden is, dat
ze. met uitzondering dan van de gangen en
kamers, volstrekt massief zijn. Wij hebben
tegenwoordig wel krachtige en vernuftige
machines, maar wij. moderne menschen,
moeten eerlijk erkennen, dat we niet in
staat zouden zijn heden een pyramide te
bouwen, zoo volmaakt als die. welke 6600
jaar geleden werd opgericht. Geen enkel
modern bouwwerk evenaart de bekwaam
heid betoond in de voeging van de steenen
met een bijzondere voegkalk, zoodat de voe
gen bijna onzichtbaar zijn en de ontzagge
lijke vlakken der pyramide een treffend
gladden en effen indruk maken.
In iedere pyramide was altijd aan de
Oostzijde een tempel ingebouwd, waarin
de doode koning werd vereerd, want voor
het godsdienstig begrip der Egyptenaren
waren hun koningen goden, en zij droegen
dan ook den titel „Groote Goden".
De Pyramide van Cheops meet aan alle
vier de zijden van het grondvlak 764 voet;
'de top verhief zich oorspronkelijk 480 voet
boven den grond; deze hoogte is echter
thans, door zandverstuivengen, tot 450 voet
ingekrompen. Het gewicht van het bij den
bouw gebruikte metselwerk wordt geschat
op meer dan zeven millioen ton (ruim 7
milliard k.g.); 2 millioen 300 duizend steen
blokken, elk 200 k.g. ruim zwaar, werden in
het reuzen gedenkteeken verwerkt Als je
nu weet, dat de maten der vier zijden van
het grondvlak der pyramide onderling met
geen grooter speling dan twee vingerbreed
ten aan elkaar gelijk zijn. dan kun je
je eenig denkbeeld vormen van de ongeloo-
felijke nauwkeurigheid, waarmede de
Egyptische bouwmeesters te werk gingen.
Wij hebben er eenvoudig geen idee van
hoe dergelijke enorme steenblokken van de
steengroeven naar de bouwplaats zijn
overgebracht, en nog veel minder hoe men
het klaar speelde om ze op zoo groote
hoogte te brengen. Volgens Herodotus,
den Griekschen geschiedschrijver, hebben
100.000 sjouwerlieden en 5000 metselaars
twintig jaren lang gearbeid aan deze wo
ning voor den geest van Oheops na zijn
dood.
Trouwens het doel van alle pyramiden
was, een waardig graf voor den koning te
scheppen en iedere vorst liet er dan ook
voor zichzelf een bouwen. Het koningsgraf
moest zoo goed verborgen zijn, dat er geen
dieven in de grafkamer konden binnen
dringen om de vele kostbaarheden, waar
mee de koningen zich lieten begraven, te
stelen. En zoo is het verklaarbaar, dat de
eigenlijke „koningskamer" in het hart van
de pyramide ligt, meestal onder den grond.
Bij de pyramide van Cheops loopt de
gang waardoor men deze kamer bereikt,
eerst 300 voet diep den grond in en daarna
weer met een bocht naar boven. De deur,
waardoor men de „koningskamer" binnen- I
treedt of liever gezegd: binnenkruipt
is slechts 3Vs voet hoog. De muren, vloer
en zoldering van de kamer zijn van rood
graniet, evenals de sarcophaag of doodkist
in liet midden. De afmetingen van de kist
toonen duidelijk aan, dat zij reeds in de
kamer geplaatst moet zijn voor de zoldV
ring was gebouwd, want de deur is veel te
smal om haar door te laten.
En zoo wordt dus aan de wensch van
Cheops, dat zijn kist nimmer de pyramide
zou verlaten, op letterlijke wijze voldaan.
Beronicius, de zonderlingste man van do
zeventiende eeuw.
Als nu ruim tweehonderdvijftig jaar ge
leden, dus omstreeks 1670, een kijkje in
Middelburg had kunnen nemen, dan zou je
daar waarschijnlijk een heel eigenaardig
type ontmoet hebben, dat in heel de stad
èn beroemd èn berucht was. 't Was een
dik, klein mannetje met donker haar, in
morsige havelooze kleeren, kortom 'n echte
straatslijper. Had je dan gevraagd wie die
zwerver was, dan zou men geantwoord heb
ben: „O, dat is Beronicius, de dronkelap,
die knapper is dan een professor!"
Een vreemd, raadselachtig mensch was
deze Petrus Johannes Beronicius, zooals hij
waarschijnlijk voluit heette. De een hield
hem voor een verloopen Franschen hoog
leeraar, de ander voor een gewezen Jezuïet
of monnik, maar niemand wist iets van zijn
afkomst of geschiedenis, 't Was dlit onooge-
lijiken mannetje hetzelfde of hij Fransch,
Engelsch of Spaansch sprak; alles ging even
vlot en vaardig. Ook met onze taal kon hij
heel aardig overweg. In oude talen was hij
zelfs een meester. Dit taalkundig genie liep
als een schooier door Middelburg en ver
braste zijn geld in de herbergen. Nu eens
ging hij langs de huizen als „scharesliep",
dan weer bood hij zich aan om schoor-
steenen te vegen. Maar het liefst speelde
hij op de markt voor goochelaar. Natuur
lijk trok zoo'n zonderlinge straatfiguur de
aandacht, maar hoe men ook onderzoek
deed, men weet tot op vandaag niets anders
van hem, dan dat hij vele jaren in Frank
rijk, Engeland en vooral in ons land, heeft
omgezworven. Vele geleerden van zijn tijd
hebben Beronicius' kennis op de proef ge
steld, om te zien of hij werkelijk zoo knap
was. Zoo sprak de beroemde hoogleer aar
Gronivius Latijn met hem, maar hij hield
spoedig op om niet door den schoorsteen
veger op fouten betrapt te worden! Niet
veel beter verging het professor Gymmich
uit Duisburg, die hoogleeraar in het
Grieksch was en wel eens met Beronicius
in die taal wou spreken. Toen zij een poos
je gepraat hadden, riep de Middelburgsche
„scharesliep" uit: „Professor, het begint
mij te vervelen; waarlijk mijn leerllingen,
die een jaar lang bij mij geweest zijn, spre
ken beter Grieksch dan U!"
Alleen door les te geven aan rijke jonge
lieden, had hij reeds een rijk bestaan kun
nen hebben. Maar de 1 eeraar was soms
dagenlang zoek of stond op de markt voor
gek te spelen. Menigmaal werden hem
hooge betrekkingen, zelfs een hoogleer aars
ambt aangeboden, maar hij wees alle aan
biedingen af. „In zoo'n gewurm van leven
heb ik geen zin!" zei hij dan. Als men hem
er op wees dat hij 't toch zooveel beter
hebben kon, dan antwoordde hij gewoonlijk
met zijn lijfspreuk: „Natura parvo con-
tenta", d.i.: „De Natuur is met weinig
tevreden".
Tegen zijn onwaardig levensgedrag en
lompe manieren staken zijn kennis, bele
zenheid en geleerdheid wonderlijk af. Hij
kende vele oude Grieksche en Latijnsche
schrijvers uit het hoofd. Zooals Homerus,
Aristophanes, Horatius, Vargilius, Juvena-
lis, Pluvius. Zijn geheugen was onbegrijpe
lijk sterk, zoodat hij gedeelten uit deze
schrijvers met gemak wist aan te geven
naar boekdeel, hoofdstuk en vers. Hij kon
krantenberichten voor de vuist weg in
Grieksch of Latijn overzetten, en dat was
nog niet alles. Beronicius was n.l. ook dich
ter. Er bestaat van hem nog een bundel
Latijnsche gedichten mèt Nederlandsche
vertaling.
Op zekeren dag bracht de vermaarde
dichter Johannes Antonides van der Goes
een bezoek aan Middelburg. In een voor
naam gezelschap hoorde hij van den ge
leerden zonderling en op zijn verzoek, werd
Beronicius van de straat gehaald en in
het gezelschap gebracht. Uiterst slordig ge
kleed, klein, onaanzienlijk, zag Beronicius
er niet erg professoraal uit. Maar van der
Goes sprak hem beleefd aan en verzocht
hem, indien zijn groote roep op waarheid
berustte, het volgende grafschrift een
gedicht van van der Goes zelf te willen
vertalen.
,J>e Haze, een fiere leeuw in 't Britsche
zeegevecht,
Stond pal in 't midden der gepreste wa
terhonden,
Tot hem een kogel heeft vooruit naar
God gezonden
Om wraak te vordren van 't geschonden
waterrecht.
Sta, vreemdeling, en zeg tot glorie van.
de Zeeuwen,
Dat hier De Hazen zelfs veranderen in
Leeuwen."
Beronicius bekeek het vers eenige oogen-
blikken, dacht een paar minuten na. en
zette daarop dit moeilijke Nederlandsch in
een fraai Latijnsch vers over, waarvan de
tekst nog bestaat. Zonder te letten op de
uitroepen van bewondering, vertaalde hij
even daarna het gedicht in Grieksche ver
zen, diie volgens deskundige f-^hoorders
Na deze prestatie zat onze zwerver langer
dan een kwartier te lachen.
nog beter waren dan het Latijnsche vers!
Na deze prestatie zat onze zwerver naar
ooggetuigen vertellen „langer dan een
kwartier uurs te lachen" om de stomme
verbazing van het geleerde gezelschap. Als
je nu of later iets van oude talen weet, dan
begrijp je natuurlijk wel dat alleen een
mensch van geniale taalkundige begaafd
heid iets kan doen als Beronicius deed.
Even daarna liep hij echter weer door Mid-
aelburg's straten te rinkelrooien.
Droevig was het einde van dezen hoog
begaafden mensch. Op zekeren dag begon
men hem te missen; men zocht en vond
zijn lijk in het water. Zoo eindigde dit
„verdronken genie", een man, die groot en
beroemd had kunnen zijn. en die nu on
bekend en veracht ten grave ging.
Touwtje, touwtje, draai eens vlug,
Dat ik fijn kan springen!
Door de luchtlangs den grond....
Aldoor, aldoor maar in 't rond!
Stil toch Fikje, hou je mond:
'k Ga een liedje zingen!
Zonnetje, zonnetje, schijn maar vrij
O, wat is 't mooi weertje!
In het frissche lentetij
Zijn vast alle kindTen blij!
Moeder, Moeder, kijk naar mij
'k Waag het nog een keertje;
Edelman, bedelman, dokter, pastoor...
'k Oefen in m'n eentje.
En 'k probeer het telkens weer,
Hooger, hooger, keer op keer.
Pas maar opof ik het leer!
Mis.... daar lag een steentje!
Fikje, Fikje, stoute hond,
Houd toch op met plagen!
?k Word zoo moeik schei er uit!
Ga je mee jou kleine guit?
Ja, trek maar een vroolijk snuit:
We gaan een koekje vragen!