Hoe de pad aan zijn wratten komt
Nederland, 't vaderland
van de steenkool
r
treeft Moeder ons toch nog gefopt!"
Lachende maar toch ook een beetje be
schaamd kwamen de jongens thuis.
„Maar nu is 't de laatste keer", zei Kees,
„nu geloof ik niets meer. Alles is onecht
vandaag
„Behalve dan toch de pudding*, ant
woordde Moeder. En ze zette vlug een heer
lijke vanillepudding op tafel.
Zoo had die gezellige 1 Apnil-dag toch
hog een feestelijk einde!
R. DE RUYTER-v. d. FEER.
De monniken van Rolduc, de eerste
mijnwerkers van Europa!
Lat had je niet gedacht, dat Nederland
het vaderland is van de steenkool, evengoed
ais van de turf. Wij bezitten maar enkele
mijnen in Zuid-Limburg, en 't was niet bij
je opgekomen, dat de eerste steenkolen-
ontginning in Europa, en dus waarschijn
lijk in geheel de wereld in Nederland had
plaats gehad. Dat hadden we natuurlijk
verwacht in Engeland. In België of Duitsch
lana. maar niet hier. En toch is het een
feit. Giethoornsche monniken ontdekten
in de 13e eeuw. dat veen een bruikbare
brandstof vormt, en het waren weer mon
niken, maar nu die van Rolduc in Zuid-
Limburg, die het eerst begonnen 't „zwarte
goud" te ontginnen.
In de oudheid kende men geen steen
kool. De Romeinen kenden waarschijnlijk
wel de bruinkool, maar niet de steenkool;
men heeft bijv. nergens ter wereld verla
ten steenkoolgroeven gevonden, die herin
neringen aan de Romeinen bevatten. De
behoefte aan steenkool was in vroeger tij
den niet groot; er was overal hout genoeg
voor brandstof. Die behoefte deed zich het
eerst gevoelen in zulke streken, waar voor
het smidsbedrijf veel hout, of liever houts
kool noodig was. De Belgische stad Luik nu
was reeds in de vroege middeleeuwen be
kend door haar zeisen en wapenen; er
woonden vele smeden, en de voorraad hout
moest er dus sterk verminderen. En nu
werd tot voor kort algemeen aangenomen
dat de eerste ontginning van steenkolen
had plaats gehad in het Lulkerland in het
jaar 1198. In het laatst van de 12e eeuw
ontmoette de smid Hullos uit het dorpje
Plennevaulx bij Luik een stokoud man
(volgens andere verhalen een engel) die
hem vro-g hoe het met zijn bedrijf ging.
„Er is werk in overvloed", antwoordde Hul
los. ..maar tyet is jammer, dat de cokis
(houtskool) zoo duur is; daar gaat al de
winst mee heen".
„Wel", zei de grijsaard, „ga dan eens
traven in de heuvels van Pullemont",
„Wel" sprak de grijsaard, .„ga dan eens
graven in de heuvels van Pullemont; daar
vindt ge een laag zwarten steen, die nog
beter is dan cokis". En daarmede was de
grijsaard verdwenen. Dat geschiedde in
hel jaar 1198
Wat nu in dit verhaal geschiedenis is en
wat legende, is moeilijk uit te maken,
maar de naam van den smid is historisch.
Naar hem draagt de steenkool in het
Franseh den naam Houille. Wetenschap
pelijke nasporingen hebben dit feit vast
gesteld en eveneens bevestigd, dat de
steenkoolontginning in het Luiksche land
omstreeks 1198 begonnen is.
En toch was hij niet de eerste in Europa,
die de zwarte rots voor brandstof ge
buikte! En ook was houille, (Latijn: terra
Alle dieren en een oud vrouwtje werden vreeselijk
boos op elkaar, maar de krab was de schuld
van alles!
Eens, heel lang geleden, woonde er in
Indië een oude houthakker. Hij was op een
dag al urenlang bezig geweest met hout
hakken. zoodat zijn bijl stomp was ge
worden.
,,Ik zal een gladden steen zoeken" zei hij
bii zichzelf „en mijn biil slijpen".
Terwijl hij hiermede bezig was, stak een
kleine krab z'n kop uit het beekje, waarbij
de man zat en beet den houthakker in zijn
voet.
De man werd toen zoo woedend, dat hij
een jong boompje omhakte. „Waarom hak
je me om!" riep het boompje „nu moet ik
mijn vrucht laten vallen!"
En het boompje liet zijn vrucht, die on
geveer zoo groot was als een meloen, pre
cies op den rug van een kemphaantje val
len. Het kemphaantje dat juist aan het
graantjes pikken was. werd erg boos en zei
had hii miin boom maar niet moeten om
gooien".
Toen ging het oude vrouwtje naar het
wilde varken en gaf hem de schuld. Maar
het varken gaf de slang de schuld en de
slang de mieren. En de mieren zeiden weer.
dat het kemphaantje 't eigenlijk gedaan
had en het kemphaantje beschuldigde den
vruchtboom en de boom den houthakker.
En deze gaf weer od zijn beurt de schuld
aan de krab. Nu. en de krab kon niemand
anders beschuldigen dan zichzelf en dus
liet hii het hoofd beschaamd hangen.
Toen riepen ze allemaal tegelijk; „Jij
hebt het kwaad bedreven en je zult gedood
worden! Kies maar, of ie in koud of in heet
water zult worden verdronken". De kleine
krab koos koud water. En de dieren namen
hem op en gooiden hem in een vijver. Maar
het krabbetje lachte ze stilletjes uit. Hij
£MN| v. LAE.R
„Je moet me schadevergoeding betalen, meneer de olifant!"
tegen de vrucht: „Waarom val je net pre
cies op m'n rug! Kun je niet op den grond
vallen?"
Toen liep het kemphaantje zoo kwaad
en zoo hard weg. dat hii pardoes in een
mierennest trapte. De mieren werden hier
zoo kwaad om. dat zij een slang, die juist
voorbij kwam, begonnen te steken; ze
meenden n.ldat hij het gedaan had
De slang werd zoo woedend, dat hij een
wild varken beet en het wilde varken
holde knorrend van pijn weg en rukte een
plataan uit den grond.
En in dien plataan hing juist een jong
vleermuisje te slapen. Dit werd doodeliik
verschrikt wakker, begon wild in 't rond te
fladderen en kwam iuist terecht in het
oor van een olifant.
Toen werd de olifant weer zoo boos. dat
hij in reuzenvaart den heuvel afrende. In
't voorbijgaan rukte hii een boom uit den
grond, die precies op het huisje van een
oude vrouw terechtkwam.
Het vrouwtje kwam naar buiten hollen.
Zii was ook al boos
„U moet me schadevergoeding betalen,
meneer de olifant" riep ze uit. ..nu heb ik
geen huis meer om in te wonen", .,'t Is alle
maal de schuld van den vleermuis. Hij
vloog in mijn oor en het kriebelde zoo
vreeselijk dat ik niet meer wist wat ik
deed!" Toen ging het oude vrouwtje naar
den vleermuis, maar deze zei: „'t Is alle
maal de schuld van het wilde varken. Dan
dook naar den bodem en bleef daar zitten.
Toen riepen de dieren:
Kijk hij houdt ons voor den gek! Haal
hem eruit!"
Maar niemand durfde een poot in den
vijver te steken uit vrees, dat de krab hem
bijten zou.
Toen slurpte de olifant met zijn slurf
den heelen vijver leeg en de pad pikte den
krab vlue beet en stopte hem in een pot.
met kokend water.
Alle dieren gingen eromheen zitten.
Iedere vijf minuten tilde de pad het deksel
op om te zien of de krab al gekookt was.
Maar het duurde erg lang. want doordat
de krab in de pot gevallen tvas. was het
water van de kook geraakt.
,.Te vee] water" zei de pad dan en hij
dronk er telkens een paar slokjes uit, op
dat het water sneller zou gaan koken.
Eindelijk werden de dieren ongeduldig.
Ze drongen om den pot heen en riepen
allemaal door elkaar: „Is hij al gekookt, is
hii al gekookt?" Maar o schrik toen de
pot werd opengedaan, bleek hii heelemaal
leeg te zijn!
„Ik moet de krab bij ongeluk hebben
ingeslikt!" zuchtte de pad. En toen werden
alle dieren zóó vreeselijk boos. dat ze den
pad uit alle macht begonnen te knijpen. En
daarom heeft de pad nog altijd zijn rug vol
wratten
Als je eens een pad ziet moet ie er stel
lis eens oo letten!
hulla) niet de eerste naam voor steenkool!
In de kronieken van het klooster Rolduc
wordt al in het jaar 1113 gesproken van
steenkool, en wel onder den naam terra
kalkulen. Terra beteekent aarde, en kal-
kulen is een Limburgsch woord, dat kolen
mijn beteekent. Nog heden ten dage wordt
ln Limburg een kolenmijn een koalkoel ge
noemd. Honderd jaar vroeger dan terra
hulla in de oud-Luiksche litteratuur, werd
hier voor steenkool terra kalkulen ge
schreven.
In 1104 stichtte de monnik Ailbert, in%
de nabijheid van het tegenwoordige Her-
zogenrath, een klooster, dat Kloosterrode
(Rolddej genoemd werd. Op een kwartier
afstand bouwde hij een kerk, waarbij een
dorp ontstond onder den naam Kerkrode,
tegenwoordige Kerkrade. Onmiddellijk bij
de stichting van het klooster begonnen de
monniken een school ter opleiding van
geestelijken, die nog bestaat!
En het merkwaardige is nu, dat deze
oudste schoolmeesters van ons land, de
monniken van Rolduc, tevens de eerste
mijnwerkers van Europa zijn geweest. Heel
diep behoefden ze niet te graven; de eer
ste steenkoollaag begon daar aan de op
pervlakte. De verdienste van Ailbert en zijn
monniken bestaat dus daarin, dat ze het
eerst de steenkool als brandstof hebben
gebruikt. En ze zijn de steenkool blijven
delven tot 1795 toe. Toen kwamen de be
zittingen in andere handen, maar de gteen-
kolenproductie werd voortgezet.
De geheele, tegenwoordig toch vrij be
langrijke, Limburgsche kolenindustrie is
dus uit den pioniersarbeid van de mon
niken voortgekomen. Aardig om eens aan
to denken als je vroeger of later, op va-
cantie-, voet- of fietstocht, door deze oer
oude streken van ons onvolprezen Zuid-
Limburg trekt r