Een blijde verjaardag met eq»
ongelukje
Een „achtkante boer'
Welke knappe puzzelaar wil kleine Elsje helpe:
De mislukte alchimist
of
Een jongen die wat kon
zoo in zichzelf mopperend was Wim bij de
leeszaal aangekomen. Nee hoor, hij zou
toch niet durven, dat wist hij nu al. Het
scheelde niet veel of hij begon te huilen
als een heel klein angstig vogeltje, zóó
voelde hij zich.
Wat had Vader ook weer gezegd over
een stad innemen en over Zeeroovers en
andere helden? Zou Michiel de Ruyter ook
weieens een oogenblikje bang, écht bang
zijn geweest? Natuurlijk wel, als de kogels
hem om de ooren vlogen, maar toch.
Een opeens dacht Wim: Nu is de lees
zaal een stad.neen, een vijandelijk ka
perschip. dat i k moet enteren. En nu doe
ik het lekker tóch!
Eén, twee, drievooruit!
Met mild kloppend hart duwde hij de
glazen deur open en stapte fier naar bin
nen. Een heele rij kinderen stond te wach
ten op boeken en Wim nam vlug z'n plaats
in. Z'n vuisten stak hij weer in de zakken,
gereed om zich bij den eersten vijandelij
ken aanval te verdedigen!
Maar.... er gebeurde niets. Een paar
jongens keken wel even om, maar de jonge
admiraal zag er zeker zóó krijgshaftig uit,
dat er niemand zelfs, durfde fluisteren over
vuurtoren. Dat ging best. tot zoover.
En nuEn Wim Langeveld". vroeg de
juffrouw. ,,wat heb jij op je hart?"
..Een boek van Vader terug en voor mij
alstublieft een mooi boek om voor te lezen.
Iets over Michiel de Ruyter of een oude
ren zeeroover'' zei Wim dapper.
Hij kreeg wel een vuurroode kleur en t
was net of hij even sterretjes zag, maar
't hooge woord was eruit! Gelukkig! En de
juffrouw lachte wel even omdat hij in z'n
verwarring de Ruyter een zeeroover had
genoemd, maar ze keek toch erg vriende
lijk en gaf hem een mooi boek mee.
..Dag Wim'' zei ze. En Wim nam keurig
z'n muts voor haar af, zonder een oogen-
biik bang te zijn. dat iemand weieens
„vuurtoren" zou kunnen zeggen, 't Kon
hem nu ook niets meer schelen, hij had
Immers het ergste achter den rug en als er
jets gebeurde, noudan had hij zn
vuisten klaar!
Toen Wim naar huis liep, dacht hij bij
zichzelf: „Dat ik daar nu zóó tegenop heb
gezien! Piet heeft toch eigenlijk groot ge
lijk'.
En z'n broer, die juist uit het schuurtje
kwam riep hem toe: „Wat ben jij gauw te
rug. jó! Ik heb 't schuurtje al klaar! Kom
je eens kijken?"
Schitterend" vond Wim. toen hij 't re
sultaat van Piet's opruimwerk zag. En Va
der. die juist kwam aanloopen, vond 't ook.
„Ik wou lekker niet minder zijn dan Fre-
tierik Hendrik" zei Piet.
„Mooi" zei Vader, zijn beide zoons
vriendschappelijk op de schouders klop
pend. Dat is voor jullie allebei één stap in
de goede richting. Maar nu zullen we nog
een ander soreek woord moeten toepassen,
n.l. „de aanhouder wint".
De jongens begrepen, wat Vader be
doelde. Eén keer jezelf overwinnen, is nog
zoo'n kunst niet, maar het altijd trachten
te doen. daar gaat het om in het leven!
R. DE RUYTER—VAN DER FEER
Waarom wordt een buitengewoon flink
en krachtig man weieens een „achtkante
boer" genoemd? Dat zit zoo.
In het laatst van de 17e eeuw werd een
deel van de Nederlanden onveilig gemaakt
door een beruchten dief en inbreker van
boerenafkomst. Deze booswicht was ver
maard om zijn lichaamskracht en lenig
heid. Volgens het verhaal sprong hij te
Amsterdam, bij een achtervolging, met een
van zijn vervolgers in den arm over de
Goudsbloemgracht! En aan den Vaart-
sche Rijn sprong de sportieve roover aan
boord van een trekschuit, die op aanmer-
kelijken afstand van den oever voorbij
voer. Hij maakte den weg tusschen Utrecht
en Vreeswijk onveilig. Toch bezat de schelm
nog een zekere ridderlijkheid. Op een goe
den dag stal hij in Den Haag eens een
bed(!» en een zak guldens, doch om die
daarna.... bij een arme weduwe te be
zorgen.
Om zijn kordaatheid en sportiviteit had
het volk groot respect voor den roovenden
boer. Een flinke man heette in den volks
mond „een vierkante kerel", maar het mis
dadige boertje was dubbel vierkant, dat is
dus: achtkant. Deze spreekwijze is tot he
den blijven bestaan.
res<
•stel
t
rst
ma
1 w
ng
■taa
aar
chr
Deze puzzle is eigenlijk het gevolg van
een verjaardag met een ongelukje; luister
maar:
Elsje had, toen haar Moeder jarig zou
worden, met prachtig blokschrift een vers
je geschreven. Ze had er heel erg haar
best op gedaan en het Moeder 's morgens
aan 't ontbijt met een stevige verjaarskus
gegeven.
Je begrijpt, dat Moeder heel blij was met
dit cadeautje van haar kleine meisje. Ze
zei, dat ze het versje zuinig zou bewaren!
Maar u weer, wat gebeurde er,
Moeder heel eventjes de kamer uit
Klein, stout Hansje. Elsje's broertje,
een schaar te pakken en knipte het
pier kort en klein in 18 snippers.
Toen Elsje 't zag, huilde ze tranen
tuiten. Maar Moeder troostte haar: „1
Elsje, we plakken de stukken weer ne
zooals 't hoort bij elkaarDan hel
mijn vesje weer terug!
Wie van jullie helpt Elsje?
se
b
>tt
Johan Friedrich Böttger, de uitvinder
van het Saksische porcelein.
Apotheker Zorn te Berlijn had in het
laatst van de zeventiende eeuw een erg
lastlgen jongsten bediende. Het gebeurde
vaak, dat die jongen den heelen dag stond
te suffen. Hoe kwam dat dan, was hij dan
zoo dom? Heelemaal niet, integendeel! Hij
leerde het vak vlot en meester Zorn stond
dan ook lang voor een raadsel, totdat hij
op een goeden dag ontdekte, dat zijn be
diende, Johan Friedrich Böttger. schei
kunde studeerde. De knaap had een ge
heimzinnig boekje in handen gekregen
over de kunst van goudmaken en nu had
het verlangen om het betooverende geheim
te ontsluiteren, hem heelemaal in beslag
genomen! Om te kunnen slagen moest hij
proeven nemen en ons Jantje, wiens ge
weten wat buitenmodelsch was. zag er geen
been in, de proeven te doen op kosten van
zijn baas. 's Nachts sloop hij in meester
Zom's laboratorium en mengde en schud
de, filtreerde en kookte er lustig op los. En
hij begon ook al spoedig interessante din
gen te vinden, waarvan hij eerst geen flauw
idee had gehad. Maar door al die nachte
lijke scheikunde, raakte hij overdag met
zijn pillen en poeiers in de war, zoodat hij
mijnheer Zorn's ongelukkige patiënten tot
wanhoop dreef. De een kreeg een maag
drankje tegen de kale plekken op zijn
hoofd, een tweede hosstpillen voor zijn
pijnlijke oogen enz. Zoodra meester Zorn
zijn ontdekking gedaan had, achtte onze
jonge vriend het hoog tijd om zijn biezen
te pakken en stil te verdwijnen. Dat was
in 1699. Johan was toen nog maar vijftien
jaar oud.
Nu kwam er een moeilijke tijd voor hem,
zijn ouders waren dood en niemand wou
den weggeloopen* knaap in zijn dienst ne
men. In 1700 kwam hij dan ook met han
gende pootjes bij zijn baas terug. Of hij
weer pillen draaien mocht? Jawel, maar
dan moest 't met de alchimistische ku
jes uit zijn! Ja, baas! Johan Friedrich
loofde het plechtig, maar met het
voornemen om de belofte even plechti;
breken! Hij deed dat ook, maar dezen
ging hij zoo behoedzaam te werk, dat m
heer Zorn er niet achter kwam. Spo<
le
ee
's Nachts sloop hij in zijn meesters
laboratorium en mengde en schudde
er lustig op los.
was Johan een aantal scheikundige kuns
stukjes machtig en hij kon de verleid»
niet weerstaan die aan zijn kameraads
vertoonen. Dit vestigde de aandacht op he
en al spoedig werd er in de heele stad
sproken over den jongen apothekersb
diende, die aardig op weg was om goud
kunnen maken. Ook aan het Hof wei
over hem gesproken en de hofgoudmake
een zekere mijnheer von Haugwitz, def
pogingen om te profiteeren van Bottge
vernuft. Toen de jongeman dit doom
poetste hij weer de plaat en ging naar Wi'
tenberg om er te studeeren. De keurvor.
van Saksen hoorde van hem en liet deze
toekomsbigen goudmaker met een
lijntje, maar toch min of meer gedwonge