Twee jongens en een ^reeselijke" Woensdagmiddag Jaargang Zaferdag 13 Maarf 1937 No. 10 doe Wimpie Wezel (en 'ietje Haastig Gebakerd zichzelf overwonnen. firn!" zei Vader na het koffiedrinken de beide jongens haastig den tuin in *n stuiven, i Pa?" om eens even hier, jongen. Jij moet niddag eens keurig een boodschap voor loen. Je loopt naar de leeszaal en brengt boek voor me terug. En dan kun je en mooi een aardig kinderboek uit en om voor tc lezen. Begrepen? Vlug en snel terug!" e loopt naar de leeszaal en brengt dit voor me terug", zei vader. im keek op 7'n neus en trok een erg gezicht. Daar had je 't nu! Ai den en morgen had hij tusschen al de pret- dingen op school door, het geheun- iige voorgevoel gehad, dat er iets zou gebeuren! En nu gebeurde het kelijk! Jc zult het misschien hee! gek Jen, maar het huilen stond Wim od oogenblil? nader dan het lachen, aarom dan toch? Had Wim niets voor Vader over, dat hij geen boodschap hem wilde doen? Was hij zoo'n zwak :je, dat hij er tegenop zag, zoo'n lang te loopen? Niets van dit alles. Maar n ik zeg het zachtjes, want eigenlijk iet al tc dwaas! Wim was heel erg egen! 'n broer Piet, die een jaar ouder dan was, begreep daar niets van. Die vond dschappen doen fijn, had altijd praats r zes en kreeg haast in alle winkels een. el. een koekje of een snoepje cadeau, lat ze hem „zoo'n aardigen flinken jon- vonden. Ie stapt eenvoudig maar naar binnen" Piet eens, „wacht je beurt af en zegt, je hebben moet. Is daar nu wat aan?" „Ja maarstotterde Wim. „Nu, wrat maar?" „Nou, zie je" zei Wim. „Als het bij den bakker erg druk is, dan gaan al die dames en meisjes vlak voor me staan. Ze denken natuurlijk: dat jongetje kan wel wachten. En dan durf ik natuurlijk niet te zeggen, dat ik eigenlijk eerst was. Nou. en dan al tijd met dat nare geld „Vind je dat óók al naar?" „Zoo eng!" zei Wim. „Moeder zegt altijd, dat ik na moet tellen wat ik terug Krijg. Maar als ik zoo'n tijd sta te tellen, dan denkt die juffrouw natuurlijk, dat ik haar nie; vertrouw en ,JEn wat nog meer?" had Piet een beetjn spottend gevraagd. En toen was Wim heusch boos geworden. De tranen waren hem in de oogen gesprongen en hij had z'n vuist al klaar gehad om Piet een opstop pen t; geven. .Och jij!" had hij driftig uitgeschreeuwd ..Jij hebt makkelijk praten! Jij bent aar dig en flink. Jij bent geen vuurtoren!" ..O", dacht Piet „zit het hem daórin". En hij had wel een oogenblik meelij met z'n broertje gekregen, 't Was ook niet ieuk voor Wim, dat hij zulk vuurrood haar had. dat nog wel met een dikke krul op z'n voorhoofd viel, zoodra hij z'n muts afnam. Misschien hadden de jongeans op school hem weieens uitgescholden voor „vuurto ren". Moesten ze hèm probeeren! Hij zou direct gezegd hebben: „Ben ik een vuur toren? Goed,, dan zal ik jullie eens bij lichten!" En hij had stellig de daad bij hel woord gevoegd! ,Piet!" riep Vader od dien Woensdag middag na de koffife, toen hij Wim zijn opdracht had gegeven. Piet was al in den gang, maar hij kwam snel terug. „Ik weet voor jou ook een mooi werkje" zei Vader. „Jij moet het kleine schuurtje eens keurig netjes opruimen. Eerst alles eruit slepen, dan de vloer bijvegen en dan alles er weer in. Een pracht oefening voor jou om netheid te leeren. Om een uur or vier kom ik kijken, hoe 't er bij staat". Nu was het Piet's beurt om op z'n neus te kijken. Want als er één ding was, waar lhj een hekel had, dan was het aan oprui men. ,,'t Hield zoo vreeselijk op" vond hij. En hoe 't kwam wist je niet, maar 't was toch direct weer slordig! Maar Wim.. En opeens kwam Piet op een prachtidee. „Vader" zei hij, „ik weet wat. Wim vindt het vreeselijk om naar de leeszaal te gaan en heerlijk om het schuurtje op te rui men. En ik vind het net omgekeerd. La ten we ruilen, Vader!" Maar hoewel Piet en Wim allebei al een hoopvol gezicht trokken bij de gedachte aan die prachtige oplossing, die vlieger ging niet op. Vader keek opeens heel ernstig en zei: „Dan doen jullie nu vanmiddag allebei eens iets. dat je „vreeselijk" vindt. Want dat wist je misschien nog niet! je bent hier op de wereld om te leeren. Het meest leer je van de moeilijke dingen, die je moet doen en het allermeest van de „vreeselijke". Want om een „vreeselijk" ding netjes voor elkaar te krijgen, moet je jezelf overwin nen en wie zichzelf overwint, is sterker dan die een stad inneemt. Denk je dat eens in. Wimpie Wezel. Als jij moedig de leeszaal oinnenstapt, dan ben je nog sterker dan al die zeeroovers, Indianen en andere helden, waar je zoo graag van leest. En als jij keu rig en bedaard het schuurtje opruimt. Pietje Haastiggebakerd, dan steek je zelfs rederik Hendrik, den stedendwinger, de loei af!" Nu moesten de beide jongens toch la chen. De karweitjes, die ze te doen had den, bleven wel onplezierig, maar Vader kon er zoo grappig over praten en wat méér zeet Vader had eigenlijk groot ge lijk! Wim had vlug z'n muts opgezet om naar de leeszaal te gaan. Hij stapte de eerste twee straten dapper voort. „Zoo dadelijk als ik er ben", dacht Wim „aan schiet ik zóó meteen naar binnen. Als ik direct ga. dan word ik niet bang. En ais dan een jongen ..vuurtoren" roept, dan zeg il; lekkker „Hallo. Vuurtoren!" klonk een plage rige jongensstem achter hem. En plotse ling werd hem z'n muts afgerukt en op den grond gegooid. „Ik.ik.ik zal je bijlichten!" stot terde Wim. Maar hij was zoo geschrokken, en z'n hart klopte zoo hevig, dat de woor den er haast fluisterend uitkwamen. Langzaam raapte hij z'n muts op en stopte toen vlug de roode krul eronder. Hij beefde over al z'n leden, van woede en van angst. Daar had je 't al. nu had toen „Eén, twee drie. vooruit!" weer iemand hem geplaagd! En nu nog do leeszaal binnengaan om daar óók door al lemaal te worden uitgelachen? Nee hoor, hij deed het niet, hij zou tegen Vader zeggen, dat dit al te erg was! Hij zou...«

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 19