STADSNIEUWS Prof. dr. Albert Verwey "f De „Kantoeng" is niet gezonken DINSDAG 9 MAART 1937 No. 23605 'Groot dichter, schrijver en geleerde HET VOORNAAMSTE NIEUWS VAN HEDEN 78sfe Jaargang Een uitermate werkzaam leven afgesneden IN MEMORIAM ALBERT VERWEY Bergingskansen worden zeer gering geacht Dit nummer bestaat uit DRIE bladen EERSTE BLAD. Tewaterlating „Nieuw Amsterdam' LEIDSCH DAGBLAD DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN PRIJS DER ADVERTENTIES: 3D ets. per regel voor advertenties uit Leiden en plaatsen waar agentschappen van ons Blad gevestigd zijn. Voor alle andere advertenties 35 ets. per regel. Voor zakenadvertenties belangrijk lager tarief. Kleine advertenties uitsluitend bij vooruitbetaling Woensdags en Zaterdags 50 ets bij maximum aantal woorden van 30. - Incasso volgens poslrecht. Voor opzending van brieven 10 ets. porto te betalen. - Verplicht bewijsnummer 5 ets. Bureau Noordeindsplein Telefoonnummers voor Directie en Administratie 2500 Redactie 1507. Postchêque- en Girodienst No. 57055 - Postbus No. 54. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden en gemeenten, waar agentschappen gevestigd zijn: per 3 maanden f. 2.35 per week .-f. 0.13 Franco per post f. 2:35 per 3 maanden 4- portokosten.' (voor binnenland f.0.80 per 3 mnd.) In den ouderdom van ruim 71 jaar is gistermiddag geheel onverwachts le zijnen huize Villa „Nova" te Noord- wijk-aan-Zee overleden prof. dr. Albert Verwey, in leven oud-hoogieeraar in de Nederlandsche letterkunde en haar ge schiedenis en in de aesthetische kritiek. Met Albert Verwey is een der markant ste figuren van onze moderne Nederland sche letterkunde heengegaan, die niet al leen in de „beweging van tachtig" een •roote rol heeft gespeeld, maar die ook in ce jaren na deze periode onafgebroken is blijven schrijven en daardoor tot op den huldigen dag van groote beteekenis is ge veest voor onze litteratuur. Albert Verwey werd op 15 Mei 1865 te Amsterdam geboren. Daar volgde hij de lagere school en de hoogere burgerschool en kwam na het eindexamen op 18-jarigen leeftijd in betrekking op het kantoor der 'Maxwell Land Grant Company aldaar. Als secretaris van den vice-president iezer onderneming maakte hij een reis naar Nieuw-Mexico. Hij voelde zich ech ter allerminst tot het commercieele beroep sangetrokken en legde zich reeds vrij spoe dig toe op de beoefening der letterkunde, daartoe aangespoord door zijn H. B. S- keraar, dr. Dorenbos, die zoovele andere talentvolle jongeren in die dagen heeft ge ïnspireerd. Wijlen Prof. Verwey. In 1885, dus op twintigjarigen leeftijd, 'trscheen als eerste van zijn pennevruch- '•en het gedicht „Persephone". In hetzelfde jaar trad hij toe tot de re dactie van het tijdschrift „De Nieuwe Gids", waarvan o.a. ook deel uitmaakten Irederik van Beden. Lodewijk van Deyssel ra Willem Kloos. en dat destijds het strijd vaan was van zoovele litteratoren, die ^reefden naar vernieuwing van onze let- 'raen. In 1889 trok Verwey zieh terug uit de redactie van dit tijdschrift en in 1894 stichtte hij met Lodewijk van Deyssel het Twee maan del ij ksch Tijdschrift" dat later Jen naam kreeg van „De twintigste eeuw". In 1905 scheidde Verwey zich opnieuw af es stichtte „De Beweging", een tijdschrift, dat in 1919 wegens een te kleinen lezers- Inng, is opgeheven. In 1914 verleende de Groningsche Uni- Tersiteit. hem tegelijk met H. M. de Ko ningin, Willem Royaards, Peter van An- "oy en Berlage het doctoraat honoris datisa in de letteren. Einde November 1924 werd hij benoemd 7 hoogleeraar aan de Leidsche Univer siteit in de Nederlandsche letterkunde en baar geschiedenis en in de aesthetische Mtiek, als opvolger van wijlen prof. Kalff •sadat prof. Muller gedurende geruimen 'Ud diens colleges had waargenomen. peil 15den Januari 1925 aanvaardde hij "Jt ambt met een inaugureele oratie over »"an Jacques Perk tot nu." Op 23 Mei 1935 gaf prof. Verwey zijn af scheidscollege, dat betrekking had op het lezen en schatten van gedichten. Ook na zijn aftreden als hoogleeraar bleef prof. Verwei actief deelnemen aan het letterkundige leven. Hij publiceerde nog vele gedichten en artikelen in welke laatste hij vooral beschouwingen wijdde aan de problemen van dezen tijd. De kun stenaar heeft nog Juist dezer dagen zijn hartewensch in vervulling zien gaan. n.l. het verzorgen van een nieuwe, volledige uitgave van Vondel's werken, welke naar venvacht mag worden, onder het bereik van een zeer groot lezerspubliek zal ko men, iets waarnaar de thans ontslapene altijd had gestreefd. Albert Verwey was een groote steun voor tal van jongeren, die hij steeds met raad en daad ter zijde stond.. Tot den kring van jonge dichters, welke zich om hem heen had gevormd, behoorden o.a. Gutteling en Jan Prins. In tegenstelling met vele van zijn tijd- genooten, die zien herhaalden of versnip perden. was Verwey een van de weinige critici in den zuiveren zin van het woord, uit de beweging van tachtig voortgeko men. Van zijn gedichtenbundel noemen wij „Van het leven", (1888), „Verzamelde ge dichten" 11889). „De Joden" (1892), „Aarde" (18961. „De nieuwe tuin" (1898), „Het bran dende braambosch" (1899), „Dagen en da den" (19011, „De kristal twijg" (1903), „Uit de lage landen bij de zee" (1904), „Het blank heelal" (1908), „Het eigen rijk" (1912), „Het zichtbaar geheim" (1915), „Het zwaardjaar" (1916), „Goden en gren zen" (1920), „De weg van het licht" (1922). „De maker" (1924), „Rond om mijn werk" (1925), „De legende van de ruimte" (1926), „De getilde last" (1927), „De figuren van de sarcophaag" (1930), „De ring van leed en geluk" (1932). Voorts schreef hij eenige treurspelen in verzen: „Johan van 01denbarnevelt"( 18951 „Jacoba van Beieren" (1902), en „Samson" alsmede een vertaling van Marlow's Faust. Deze groote zuivere kunstenaar en mensch heeft evenwel niet alleen onze poëzie verrijkt met tallooze. altijd een eigen geluid hebbende gedichten, waaruit een groote litteraire zelfstandigheid sprak, doch laat tevens een onvergankelijke be teekenis achter als prozaïst en schepper van een heldere en diep aesthetische critiek. Reeds in 1893 schreef hij een „Inleiding iot Vondel". In 1903 verscheen zijn „Leven van Potgieter", terwijl in 1905 zijn „Inlei ding tot de nieuwe Nederlandsche dicht kunst" het licht zag, waarvan in 1921 de vijfde druk verscheen. Van zijn verder proza kunnen nog genoemd worden: een historische studie over de gedichten van Jonker Jan van der Noot (1895), „Toen De Gids werd opgericht" (1897), „De oude strijd" (1905), „Stille tournooien" (1901). „Luide tournooien" (1903), „Hendrick Lau- rensz Spieghel" (1919), een studie over .Vondel's vers" (1927), „Rhythme en me- rum" (19311, en „Mijn verhouding tot Ste fan George" (1934). Van 1921 tot 1923 verscheen een tiendee- lig werk proza „Proza", al zijn op dat tijd stip nog niet verzameld critisch werk be vattend. Ook gaf hij nog enkele bloemle zingen uit. Hoewel hij zich de verdediger van het dichterschap voelde, was Verwey een mensch. die zich niet beperkte tot den ivo ren toren van den individueelen kunste naar en hij stond nooit onverschillig te genover het maatschappelijk gebeuren en de groote stroomingen, die het leven van onzen tijd bewegen. Daarvan getuigt het in de oorlogsjaren verschenen schrift „Wij en de oorlog" en daarvan was zijn nog dezer dagen hier ter stede uitgesproken rede, getiteld „Het lij den aan den tijd" evenzeer een bewijs. Prof. Verwey woonde sinds jaren te Noordwijk aan Zee in zijn ville „Nova", welke op 'n duintop gelegen, omgeven door de oneindige verten, naar alle zijden open stond en daarmede een symbool was van den kunstenaar zelf. In verband met het overlijden van prof. Verwey hebben de onderscheiden studen- tenvereenigingen den gebruikelijken rouw aangenomen ten teeken waarvan de vlag van de clubgebouw halfstok is uitgehan gen. De teraardebestelling van het stoffelijk overschot vindt as Donderdagmiddag plaats op de algemeene begraafplaats te Noordwijk-aan-Zee. Vertrek van het sterf huis om halfeen. Prof. dr. J. de Vries schrijft ons: Onbegrijpelijk schijnt ons het bericht, dat Verwey uit ons midden is weggenomen. Wij zagen hem immers nog zoo kort geleden, levenskrachtig en stoer, zooals wij hem al tijd gekend hadden. Zijn stem had nog pas geklonken met dien vasten, diepen toon, waardoor zich een zelfverworven overtui ging kenmerkt. Wij hadden met bewonde ring die onverwoestbare energie gezien, waarmee hij zijn schouders zette onder de taak. aan ons volk een Vondeluitgave te schenken, die waarlijk een volksboek zou kunnen zijn. Verwey scheen ons nog steeds diezelfde stoere geus van altijd: sterk van lichaam en bovenal sterk van wil. Verwey moge heengegaan zijn, onuit- wischbaar zijn de sporen, die hij achterlaat. Aan belangrijke periode onzer letterkunde, een tijdperk van verjonging en vernieu wing, is zijn naam onverbrekelijk verbon den. Wie Tachtig zegt. denkt tegelijk Ver wey, Die plaats verwierf hij niet alleen door zijn poëzie, stug vaak van vorm, maar ge dragen door edele en hooge gedachten; hij verdiende haar vooral door zijn leiderschap ten opzichte van het nieuwe dichterge- slacht, dat na de stormen van Tachtig in welbewusten opbouwendenarbeid een taak verlangde. Men zie slechts de lange reeks jaargangen der Tweemaandelijksche Tijd schriften en van De Beweging, men over- denke den rijkdom zijner kritische studiën en men zal met eerbied beseffen, hoe hij met vaste hand en helderen blik het let terkundig leven van ons volk heeft willen leiden. Dat in den chaos na den Wereldoor log, waarin zooveel geestelijke waarden zijn teloorgegaan, ook De Beweging moest wor den gestaakt, kunnen wij misschien aan vaarden; toch stemt het droevig, dat er niet belangstelling genoeg in Nederland ge vonden werd, om voor Verwey dat forum te redden. Intusschen, wat hij in 1920 verloor, werd hem vijf jaar later op verrassende wijze in anderen vorm gegeven. Nu niet als schrij ver tot een lezend publiek door middel van beschouwingen en kritieken, maar als leer meester zou hij werken, rechtstreeks van mond tot oor, voor een gehoor van jonge menschen. die straks door hun onderwijs de liefde voor onze Nederlandsche letter kunde zouden moeten wekken. Aan wlen ware die taak beter toevertrouwd dan aan Verwey? Zijn benoeming wekte veel kritiek, of op zijn minst hoofdschuddend bedenken, misschien wel vooral in de kringen der we tenschap zelf. Maar bij hen. die hem ken den. was er geestdrift en vertrouwen in zijn gave om een leidsman te zijn. Rustig ging Verwey zijn weg. Zonder moeite vond hij den toegang tot het hart van zijn studen ten, dat immers steeds open is voor een eer lijk zoeken naar waarheid, onopgesmukt voorgedragen en doorgloeid door de liefde voor de wetenschap, die men dient. Merk waardig: die man, die als weinig anderen in staat was een levenwekkend onderwijs te geven, getuigde in zijn afscheidsrede, dat hij zich nooit geheel had kunnen losmaken van het gevoel, een voorbijganger te zijn geweest. Zijn studenten zullen dat gevoel niet deelen; zijn collega's weten, dat de be teekenis van Verwey voor de Leidsche Uni versiteit niet wordt bepaald door het korte aantal jaren, dat hij aan haar verbonden was. Is er eigenlijk wel reden tot verwon dering? Liggen wetenschap en kunst niet zóó dicht bij elkaar, dat de dichter en de geleerde elkander gemakkelijker vinden, dan het populaire vooroordeel meent? Verwey gaf zich met geheel zijn hart en geheel zijn geest aan zijn werk en aan zijn leerlingen. Zij vroegen veel, toch gaf hij steeds meer. Het zou mij niet verwonderen, als hem die onvoorziens opgedragen taak soms een tweede jeugd toegeschenen is. Een lang leven in dienst der poëzie had hem ge rijpt voor een werkkring, waarin routine verderfelijk en bezieling onontbeerlijk is. Op een leeftijd, waarop anderen naar rust gaan verlangen, bezat hij nog de friscli- heid, om zich in te stellen op de eischen van een hem ongewone taak. Heeft een goed docent wel veel meer noodig dan liefde voor zijn vak en de gave om deze aan an deren mede te deelen? Een voorbijganger noemen wij Verwey stellig niet; hij was een der onzen, want hij nam ten volle deel aan ons aller arbeid, zette zijn gansche persoonlijkheid in voor zijn akademische taak, was aller medewer ker en menigeen tot voorbeeld. Tien jaren in de geschiedenis onzer Universiteit zijn inderdaad een korte spanne tijds, voor Ver wey lang genoeg, om ook hier zijn sporen achter te laten. Deze hoogleeraar in de Nederlandsche letterkunde was dichter- geleerde, synthese van wat wij immers ver staan onder een wetenschappelijke bestu deering der voortbrengselen van literaire kunst. Hij had de bijzondere gave deze beide tot een harmonisch geheel te ver eenigen; als dichter kon hij profeest zijn, die bezieling wekken kan voor de toekomst; als geleerde rustte zijn blik met schouwen den ernst op het verleden, waarvan hij den zin trachtte te verstaan. Een voorbijganger, neen! Wij beseffen ten volle, dat in ons midden een man ge leefd en gewerkt heeft, sterk en goed en groot. Zijn karakteristieke kop met de bor stelige wenkbrauwen boven de sprekende oogen blijft ons voor immer bij; maar bo venal de geest, die daaruit sprak, een ty pisch Hollandsche geest, zooals hij dien zelf eens omschreef als „die wonderlijke men geling van nuchterheid en bezieling". En als wij straks voor goed afscheid van hem nemen, zuilen wij in dankbaarheid besef fen. dat hij ons het beste achtergelaten heeft: de herinnering aan een stoer werker, een eerlijk zoeker, en wat meer zegteen gaaf mensch. Het gevaarte heeft een diepgang van 30 M. Het was een verrassend bericht dat gisteravond hier te lande uit Engeland ontvangen werd. De tinbaggermolen „Kantoeng", welke, naar men meende, reeds lang ergens bij Eddy stone op den bodem der zee lag, is niet gezonken! De Nederlandsche sleepbooten Hum- bcr en Schelde waren al op den terug weg naar Nederland toen zij gister middag de tijding ontvingen dat de „Kantoeng' drijvende gezien was en wel onderstboven op ongeveer twee mijl van de kust van Comwallis tus- schen Polperro en Fowey. Twee Engel- schc sleepbooten, de Pendenninck en de Gallant, waren het gevaarte spoedig langszij gekomen, terwijl de Humber en de Schelde gistermiddag tegen 6 uur eveneens de Kantoeng nog bereikt hebben. Vermoedelijk heeft de bagger molen na het omslaan geruimen tijd op eenige diepte onder de oppervlakte gedreven en is hij weer gestegen toen eenige zware deelen van den molen waren losgeraakt. In den loop van den afgeloopen nacht is de Kantoeng, met den ponton boven, een kwartmijl afgedreven. Vanmorgen vroeg bevond de tinbag germolen zich op ongeveer anderhalven mijl ten zuidwesten van de haven van Fowey. Er is een licht geplaatst op den romp, teneinde de scheepvaart te waarschuwen voor het obstakel. De „Kantoeng" steekt thans over een breedte van ongeveer 70 M. boven water. Naar de meening der directie zijn de bergingskansen van het vaartuig uiterst gering, omdat het wel niet mogelijk zal zijn het wrak in een haven binnen te sleepen. doordat het thans een diep gang heeft van circa 30 M. De opstand boven dek is n.l. 27 M., terwijl de ponton waarschijnlijk 2 a 3 M. in het water steekt. Ook al zou het vaartuig in een haven worden binnen gebracht, dan zou het toch niet in zijn geheel te bergen zijn. De eenige mogelijkheid, welke naar de meening van Smit en Co. nog be staat, is het afbranden van den ge- heelen bovenbouw, teneinde de ponton nog te behouden. De kosten van een dergelijk werk zijn echter zeer aanzienlijk en het is de vraag of de beschadigde ponton dit nog wel waard zou zijn. De sleepbooten blijven voorloopig nog ter plaatse in afwachting van de be slissing van assuradeuren omtrent de verder te nemen maatregelen. Van de zijde der scheepvaartinspectie wordt meegedeeld (in tegenstelling met het bericht van gisteren) dat deze inspectie met de uitzending van den baggermolen in het geheel geen be moeiing heeft gehad. (Men zie ook onder Laatste Be richten). BINNENLAND. De bekende dichter en Leidsche oud-hoog leeraar Albert Verwey, is overleden. (Stadsnieuws, le Blad). Het werkkamp „Eerde" (3e Blad). Tc Oosterbeek is, 54 jaar oud, overleden de heer T. van Maanen, directeur der Ned. Heidemaatschappij. (Binnenland, 3e Blad). De Tweede Kamer over de wijziging der crisispachtwet. (Binnenland, 3e Blad). Een nota van de regeering inzake de wij ziging van het levensverzekeringsbe drijf. (Binnenland, 3e Blad). Wordt de voetbalwedstrijd BelgiëNeder land te Brussel gespeeld? (Sport, 3e Blad). Verbindend verklaring der collectieve ar beidsovereenkomst; memorie van ant woord aan de Tweede Kamer. (3e BI.) In den ouderdom van 72 jaren is te Uccle (Brussel) overleden, de heer L. W. Tappenbeck, oud-directeur van het Huis ter Duin, te Noordwijk aan Zee. (Binnenland, 3e Blad). BUITENLAND. Nieuwe aanvallen op Madrid ingezet. (2e Blad en Laatste Berichten, le Blad). Eden over de bewapening. (Buitenland, le Blad). Voor Italië onaangename vragen in het Engelsche Lagerhuis. (Buitenland, le Blad). Nieuwe resoluties van den Grooten Fascis- tischen Raad. (Buitenland, le Blad). De Fransche defensie-leening in de Ver. Staten niet toegelaten. (Buitenland, le Blad). ZIE VOORTS LAATSTE BERICHTEN EERSTE BLAD. MEN ZIE VOOR ONS KORT VERHAAL PAG. 2 VAN HET 3e BLAD. t Naar men ons meldt, heeft H. M. de Koningin zich be reid verklaard, in den na middag van 10 April de doopplechtigheid te ver richten en de tewaterlating bij te wonen van het zich op een der hellingen van de Rotterdamsche Droog dok Maatschappij in aan bouw bevindend stoom schip „Nieuw Amsterdam" van de Holl.-Amerika Lijn. INAUGURATIE PROF. DR. C. W. LUNSING SCHEURLEER Dr. C. W. Lunsingh Scheurleer, vanwege de Stichting Leidsch Universiteitsfonas benoemd tot bijzonder hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit alhier in de Grïeksche Archaeologie. zal 't hoogleraarsambt aan vaarden met een inaugureele oratie op Vrijdag a.s. te vier uur in het Groot Audi torium der Universiteit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 1