SE
Zaterdag 27 Februari
zou iederen morgen vroeg
opstaan
laarde kabouters Lui en Leep
hielden hem tegen
i
a
En vijf minuten later was Frits al z'n
goede voornemens alweer vergeten!
Ze kwamen pas weer bij hem op, toen hij
zich 's avonds had uitgekleed en den wek
ker op zeven uur had gezet. Dat deed hij
iederen avond als een braaf jongetje, maar
's morgens, als het plagerige ding begon af,
te loopen, dan strekte Frits met de oogen
dicht z'n eene arm uit, zette fluks den
wekker af en draaide zich nogeens om. En
als hij dan wéér wakker werd, was het
meestal halfacht en soms later.
Maar nuVast en zeker", mompelde
Frits, „vast en zeker,
Hij wond den wekker heelemaal op en
zette hem in z'n ijver nog vijf minuten
vóór „Ziezoo", zei Frits met voldoening. Hij
stapte in bed en een oogenblik later sliep
hij als een roos.
Rrrrrrt! rrrrrt! deed de wekker den vol
genden morgen.
„Ja. ja", knorde Frits. Hij strekte z'n
arm al uit om hem af te zetten, maar.
daar kwam zoowaar in z'n slaperig hoofd
een gedachte op. „Ik zou precies om zeven
uur opstaan", dacht hij en hij trok z'n arm
terug, en liet den wekker heelemaal af-
loopen. O foei. foei, wat ging dat ding te
keer! Om akelig van te worden!
„Nu moet ik eruit", mompelde Frits en'
hij sloeg het dek al terug. toen.hij een
scherp stemmetje vlak bij z'n oor hoorde
zeggen: „Wat een mallerd, die wil volle vijf
minuten te vroeg oostaan!"
„Wie...." dacht Frits.
,,Ik ben het", zei 't stemmetje, en een
magere kabouter zat voor hem op het dek.
„Ik ben Leep", zei de kabouter
„Dat zal wel", antwoordde Frits, „maar
ik ben nog leeper dan jij. Aan die vijf mi
nuten had ik zoo gauw niet gedacht, maar
als ze om zijn, dan
„Die vijf minuten komen je eerlijk toe",
zei een ander stemmetje en Frits zag nog
een kabouter op het dek zitten, vlok naast
Leep
„Wie ben jij nu weer?"
„Ik ben Lui."
„Ik niet", zei Frits „Als deze vijf minu
ten om zijn, dan zul je eens wat zien!"
„Natuurlijk", riepen de beide kabouters.
„Maar deze vijf minuten mag je het er nog
eventjes van nemen". En ze hielpen Frits,
de dekens weer fijn om zich heentrekken.
„Maar ik blijf wakker", zei Frits.
„Natuurlijk", riep Leep. En Lui zei:
„Lig je nu niet heerlijk, Frits? 's Morgens
als je zoo klaar wakker bent, is het bed
het allerfijnste. Wat een heerlijk zacht
kussen, hè Frits. „Heerlijk!" zuchtte Frits.
„De jongen is moe", zei Leep met een
meewarige stem. „Hij is gisteravond ook
veel te laat naar bed gegaan. En kinderen
hebben nu eenmaal veel slaap noodig. Zeg
eens, Frits, ben je niet erg moe?"
„Ja, ja", zuchtte Frits weer, „doodmoe,
méér dan moe
„Zie je wel?" zei Leep.
„Ga dan nog maar fijn een poosje sla
pen" vond Lui .Je hebt nog drie en een
halve minuut. Een zee van tijd". En hij
dekte Frits nogeens toe
'n Kwartiertje later werd Frits wakker en
keek verschrikt om zich heen. Kwart over
zeven wees de wekker!
„Hèdacht Frits „en ik zou
,Kom, kom, je weet toch wel, dat de wekker
vijf minuten vóór gaat!" zei een stem
metje.
Lui en Leep hielden hun buikjes vast van 't lachen.
chtend," zei Frits met z'n mond
■„morgenochtendhap
|en zekerhap.... heel, héél
ei moeder streng.
kauwde Frits.
mond leeg-eten en dan praten.
t, jö, want je komt te laat!
ijf minuten meer!"
p.... hap. Frits propte de
kjes in z'n mond. die hij haastig
pn z'n vingerdoekje,
ichtend", verzekerde hij nogeens,
|itendvast en zeker
op van z'n krant. „Pas maar
:t hij ernstig, „pas maar op!"
n? Waarvoor?"
ed het niet hoort."
schaterde Frits, „m'n bed
st hooren, vader! Want ik doe
J Vast en zeker."
vader, ,,'t bed is ook het ergste
|wat i n het bed zit
nieuwsgeirig. „Wat zit er dan
vader?"
't graag weten? Nu dan: daar
kabouters, Lui en Leep, en die
|iederen morgen stijf vast als je
En als ze nu al Je goede voor
ren, dan houden ze nu al hun
't lachen, omdat ze je er
end weer fijntjes laten inloo-
„Hahaha!" schaterde Frits. „Dat is leuk!"
.Toe man, laat den jongen naar school
gaan", drong moeder.
„O ja", schrok Frits. „Nou, dag vader,
dag moeder Daag!" En hij was al weg, op
een holletje.
Moeder begon met een zucht de ontbijt
tafel af te ruimen. Met Frits was het
iederen dag hetzelfde. Hij kon 's morgens
nooit uit z'n bed komen, hoe dikwijls moe
der hem ook riep. En als hij eenmaal was
opgestaan, dan zeurde hij net zoolang, tot
hij op 'n nippertje was voor school. Als hij
dat toch maar eens kon afleeren!
Frits had een paar lange spillebeenen,
die hij goed gebruiken kon!
Hij had gehold, alsof hij den eersten
prijs moest winnen met hardloopen en
was nog net op 't laatste oogenblik, toen
de bel al luidde, de school binnengedraafd.
Frits plofte in de bank met een bonzend
hart en een vuurrood hoofd. Wat een bof,
dacht hij, wat een bof, dat ik 't nog ge
haald heb! Want meneer had eergisteren
gezegd: „Frits, je bent een beste jongen,
maar dat laatkomen 's morgens kan ik niet
dulden. Als het nog één keer gebeurt, dan
gaat er een brief naar je vader."
Frits had gerild bij de gedachte alleen!
Want z'n vader was lang niet gemakkelijk
als 'ter op aankwam. Maar gelukkig: hij
was er nog net weer doorgerold!