jongens op visite komen sargang Zaterdag 20 Februari 1937 Izouden toch zóó spelen, maar mag het?'' zeurde Rietje, u. moeder! Zeg nu maar ja, hééle per! Ja?ha, 'n schat bent u!" je zin weer, stoute meid? Nou, maar, Kees mag komen spelen, eraan, geen kunsten hoor en. I netjes ieder op een stoeltje zitten 1de popen niet ophangen aan 't Ird en geen kopjes stukgooien en Ikkie. niet weer met z'n staartje Ifelpoot vastbinden, dat hij blaast loomketel", zei Rietje. Imoest er wel eventjes om lachen, lei toch nog eens: „Je hebt me wel |epen, hé kind?" 1 u gewoonweg een engel, dat u 't en we zullen gewoonweg keurig spelen", zei Rietje. „Ik heb toch ping-pongspel dat weet u toch Ga Kees dan maar halen". Jlep Rietje en ze draafde al naar haar neef Kees, die aan den Ivan de "straat woonde, te gaan kas zeven en Kees zes jaar en ze (allerbeste kameraden samen. Dat 1 wel, omdat Rietje geen broertjes (had en die Yan Kees nög te klein heel echt mee- te spelen. Want pe nu beginnen met een kleinen er van twee en een half jaar, die hield van paardje rijden op je woest aan je haar trekken, dat t uitschreeuwde en met een klein vier, die al huilde, als je maar wéés!" |ees hield wel van z'n broertje en als hij het voor 't zeggen had, 1 bij Rietje toch gezelliger, vooral (agmiddag als moeder het druk nu. En daarom had hij zeker al four lang voor 't-raam gestaan en (rmen gezwaaid en z'n gezicht in Jre plooien getrokken om Rietje te Idat ze vragen moest of 't mocht! riep Rietje eindelijk, gilde Kees terug. „Even m'n boel- }zeg!" hij en kwam een minuut later fit met een groote brandweerauto, *1 h&oge ladder had en twee échte Itjes, een proppenschieter, een dik van zn broer Frits je, een hoep- leen lang eind touw, dat als een (ter hem aan kronkelde. Tbben we tenminste wat om mee I Tante" zei Kees. ogen" vond Rietje's moeder. „Dan t een gerust hart een uurtje naar Straks kom ik jullie een kopje J brengen. En Kees, je denkt er |hè en, Tante" zei Kees, die 't klap- I? zweep kende. (ging nu naar boven en Kees en Telden allerheerlijkst. Eerst gingen W spelletjes ping-pongen, maar dat verveelde al gauw, omdat 't zoo ge woon was. Toen maakten ze van twee kleine tafeltjes, die ze omkeerden en van al de stoelen in de serre een woonwagen en al de „rommel", zooals Kees 't noemde boe ken. spelletjes, een oude beer, een school bord en nog veel meer dingen uit de speel goedkast was hun „meublement", dat ze in den wagen laadden. Toen spanden ze 't konijn voor den wagen niet het mooie touw van Kees en gingen er zelf in zitten. Al de ringen van het hoeplaspel bonden ze met een draadje aan hun ooren en om hun hals. „Nu zijn we echte zigeuners, Rie", zei Kees. „Hè ja, dol!'' jubelde Rietje. Kees bedacht nog meer. „We moeten ons zwart maken, dat is echt!" vond hij. „Welnee, jö, zigeuners zijn bruin". „Nou ja, maar we hebben toch geen bruin Zwart dan maar?" ze Kees. Uit zijn zak werd een stuk kurk opgediept en dat werd voorzichtig in de kachel gehou den, tot 't heelemaal zwart zag. Dat was jammer. Maar Kees gaf 't nooit op. „Heb je.... heb je geen waschknijpertjes?" fluisterde hij. „In de keuken" zei Rietje. „Durf je?" .Tuurlijk". Verbeeld je, dat Kees zou denken, dat Rietje iets niet durfde! De waschknijpers waren een pracht-uitvin- dlng. Ze staken ze als een heele veerenbos in hun haren. Nu nog een paar aan de oor lelletjes geklemd en Kees probeerde zelfs eentje aan z'n neus te laten bengelen, maar dat deed te veel pijn. „Wat gaan we nu doen?" vroeg de Zigeu- nerin-Indiaansche. „Den boel schoonmaken mensch" zei de Zigeuner-Indiaan. „Hè ja, fijn!" „Heb je water? en een lapje?" „Tja.aarzelde Rietje. Ze keek schuin naar 't kraantje in den hoek van de serre, waar ze nooit aan mocht komen. En Kees keek er ook naar. Z'n geweten je weet wel .dat stemmetje van binnen gaf even 'n prikje, maar dat was nooit zoo heel hard bij Kees, vooral niet als hij iets „eenigs" be dacht had. „Erg voorzichtig dan maar" zei hij om zichzelf gerust te stellen. Ze namen een klein strandemmertje en vulden 't met water. En toen gingen ze ge-* „Schiet wat op mensch" riep Kees nu en dan. Dat vond hij echt Zigeunerachtig klinken. „Nou mooie krullige strepen op ons ge zicht" zei Kees. 'n Beetje een vies geknoei werd het wel en Rietje brandde haar neusje even omdat de kurk te heet was, maar na een kwartier tje waren de zigeuner en de zigeunerin toch keurig versierd. „Nu veeren op ons hoofd, dan zijn we Winnetou met de roode hand". „We hebben geen veeren". zellig op den woonwagen zitten om de vaat te wasschen. „Maarwat zullen we afwasschen? peinsde Kees. ,,'t Serviesje natuurlijk". O ja, dat was goed. Rietje waschte een poppenlakentje. „Schiet wat op, mensch!" riep Kees nu en dan. Dat vond hij echt zigeunerachtig klin- ken. 't Was héél echt en ze zongen Mr hun

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 19