j.Minister Goering in Rome - Finsche scheepsramp - Brand te Medemblik 77sfe Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON Het huis der mysteries DF, SCHRIJVER VAN HET WERELDBE ROEMDE BOEK „IM WESTEN NIC HTS NEUES" Erich Maria Remarque (rechts) met zijn vrouw bij de wintersport te St. Moritz. FINSCH SCHIP GEZONKEN IN HEMGEN STORM. Het motorschip „Johanna Thorden" is tijdens noodweer bij de Orkney-eilanden gezonken. De 31 opvarenden vonden den dood in de golven. Het schip was afkomstig uit Helsingfors. EDEN OP HET DINER DER BUITEN LAN DSCHE PERSVERTEGENWOORDI GERS. V. 1. n. r. baron Frankenstein, de OostenTijksohe gezant in Londen, minister; Eden en zijn echtgenoote. GENERAAL GOERING IN ROME. (telegrafisch overgebrachte foto). V.l.n.r. Goering, gravin Ciano, graaf Ciano en mevr. Goering. FELLE BRAND TE MEDEMBLIK. Het woonhuis van den heer P. de W. werd vrijwel geheel in de asch gelegd. Slechts met moeite konden de bewoners zich in veiligheid stellen. NOG STEEDS FEESTELIJKHEDEN IN VERBAND MET HET VORSTELIJKE HUWELIJK. Een aardige groep uit den historisclien optocht, welke te Goes werd gehouden, voorstellende de Kruisvaarders. Uit liet Engelsch door H. A. C. a 39) ,.Ik heb Emmeline gevraagd, eerst te ko men. Ik wil haar ondervragen, zuster Keate. En ik wil, dat u nauwkeurig luistert. En. als zij niet volkomen vol zij ver beterde zichzelf, toen zij op het punt was zichzelf en haar motieven bloot te geven „ik bedoel, als u denkt, dat ik iets over het hoofd gezien heb dat u dan niet aarzelen zult het te zeggen.'* ,.U bedoelt", zei ik, „dat u werkelijk wilt, 2, Jk ulle vragen doe, die by my opko men? Dat ik elk onderzoek, dat ik wensch, kan instellen?" keek opgelucht; ik vermoed, omdat aat precies was, wat zij wenschte. Dat was woMen^6 manier' waarop ik overtuigd kon „Zoo is het precies, zuster Keate", zei ze. alsjeblieft niet. Heb niet het ge- de «en of andere vraagzy naKkelde een beetje, en verliet toen opeens ï83 en bodem. „U moet begry- Son ii ï,e,en V€el helderder inzicht hebt U kunt zooveel beter de dingen KiS? i?'i~üiP' '3en ïe daar Emmeline? ten. EmmeUne h'""611' Je kUnt ?aa" M' Bemakkeliikg«re/rouw ging st«fies en on* ten kpiii °P den rand van een stoel zit- keek wantrouwend naar mij, en toen weer naar Adela's mond. „Emmeline, ik wil je een paar dingen vragen, over over den middag van de inbraak, en ik wil, dat je je vrij uitspreekt. Begrijp je me?" „Ja, freule", zei Emmeline. heesch, terwyl ze weer terzijde keek. naar my, en haar handen zenuwachtig heen en weer be wogen In haar witte schort. Er was een korte stilte, waarin Adela haar vragen formuleerde, en ik herinner mij, dat ik verwonderd was, dat Adela zulk een gevaarhjken veldtocht durfde onder nemen. Was zij er werkelijk van overtuigd, dat haar familie ieder lid ervan on schuldig was? Of kon het ook zijn, dat zij wist, wie Bayard vermoord had? Dat zij het wist, en rekende op haar macht hem te beschermen? „Jij was dien middag bezig jam te ma ken in de achterkeuken. Heb je dien ge- heelen middag nóg iemand anders behalve Higby gezien?" „Nee, freule, geen mensch." „Maar je was natuuriyk niet den gehee- len middag bij het raam van de keuken?" „Maar freule, dat was ik wel." „Maar, Emmeline, je kunt toch niet voortdurend by het raam geweest zyn?" Adela's gezicht was weer als van graniet, haar blauwe oogen als twee steenen. Hoe moet ze verlangd hebben Emmeline's ge tuigenis kapot te maken; toch had ze die vrouw niet gevraagd te liegen. „Maar freule, ja", zei Emmeline. „Dat was ik. Higby wordt lui, als het warm is. En miss Janice had my gezegd, dat u alle maal uit was dien middag, en had ge vraagd. of ik een oogje op hem wilde hou den. Daarom zette ik alles, de suiker en de flesschen en de neteldoek en al het andere op de lange tafel onder het raam. Ik had daar ook het kleine fornuis by mij u weet hoe breed de ramen zijn, miss Adela dus hoefde ik heelemaal niet er vandaan te gaan. En ik hield den heelen tyd het oog op hem, zooals ik u zei. Hij wist het ook. En werkte al dien tyd door." „Kun je van daaruit de achterdeur zien?' „Ja, natuurUjkDat weet u wel, miss Adela. Je moet de achterdeur daar zien. Die Is vlak tegenover het raam. Nee, me vrouw, niemand ging die deur door. Er was niemand, dien heelen middag, achter het huis. Daar ben ik zeker van." Adela's gezicht zag er grauw en oud en moe uit. Maar zy bleef statig en onbe wogen. „Kun je de ramen van de bibliotheek van uit de achterkeuken zien?" Emmeline keek verachtelyk. „U weet. dat dat niet kan." „Dan kan dus iemand door de ramen van de bibliotheek binnen gekomen zijn, zonder dat je hem zag?" Emmeline begreep haar niet onmiddel lyk, en de vraag moest herhaald worden. Het was, geloof ik, juist op dat oogenblik, dat Pansy door de kamer waggelde, mij argwanend aankeek, als een gebrekkig oud vrouwtje, en met een vermoeid geblaas aan Adela's voeten ging zitten. „Jawel, miss Adela, dat zou wel kunnen, denk ik. Maar Higby was den geheelen middag op het grasveld. Dat weet ik. Ik kon het grootste stuk van het grasveld zien, dat weet u, en nernand zou er over heen gekomen kunnen zyn zonder dat Ik hem zag. Behalve wanneer hy van den voorkant kwam, en dan zou Higby. ,We zullen Higby zelf laten vertellen", zei Adela scherp „Dat is alles wat ik heb, Emmeline lenzy zuster Keate?" ,Toen zy binnenkwam en Bayard hier dood in de bibliotheek vond, zag zij toen iemand? Was het huis heelemaal ver laten?" Adela keek goedkeurend; zy bracht myn vraag opeens aan Emmeline over. „Nee", zei Emmeline, „er was niemand in de buurt. Ik zou hem gezien hebben, als het zoo was. Ik moet, om mijn ooren, myn oogen goed open houden." „Keek je in de kamers beneden. Of boven?" „Nee, natuurlijk niet. U weet, wat ik deed Toen ik langs de deur van de bibliotheek kwam, en naar binnen keek, en hem zag precies daar, wat u zit, zuster Keate holde ik naar binnen, om naar hem te kyken. Daar lag hy, precies daar, op den grond. Dood als een pier. Ik liet myn lepel jam vallen, en holde naar buiten, en toen stond u daar op de trap. Dat heb ik u alle maal verteld." „U begrijpt, zuster Keate, dat iemand zich daar verstopt kon hebben, zonder dat Em meline het weet. Ofschoon ik geloof, dat de dief onmiddellyk ontsnapt is. Is er iets anders, dat u denkt?" „Op het oogenblik niet", zei ik langzaam, terwyl lk dacht, hoe moeilyk het was om dingen te vragen, die ik werkelyk weten wilde, zonder mij zelf eenigszins gevaarlijk- verdacht te maken. Wat zouden ze doen, wat zouden ze zeggen, wanneer zy al deze dingen, die ik wist, ontdekten! ,Heel goed, Emmeline. Dat is alles. Higby Is op het grasveld. Wil je hem. alsjeblieft, bier sturen?" Wy zwegen, terwyl we wachtten. Adela staaide naar buiten, op het grasveld, met haar blauwe oogen, zonder iets te zien. Ik kon niet weten, wat zij dacht van Emme line's hardnekkige weigering de mogelijk heid te aanvaarden, dat de denkbeeldige Inbreker ontsnapt zou zyn aan haar scherpe oogen. Het was een van die ironi sche dingen van het leven, dat het maar zoo kort zou duren voor Adela dolbly zou zijn over die hardnekkige weigering. Maar zij kon dat niet weten, toen, en ik vroeg mij nieuwsgierig af, waarover zy zat na te den ken, toen wij op Higby wachtten. Higby was gefnakkelyker van zyn stuk te brengen. Waarschynlijk boezemde Adela's minzame deftigheid hem ontzag. Hy begon met te zeggen, dat geen vlieg de ramen van de bibliotheek had kunnen binnenkomen, of hij, Higby, had het moe ten zien, en eindigde met toe te geven", dat hy herhaaidelyk met zyn rug naar het raam had moeten gestaan hebben. „Maar er is geen struikgewas by het huis, miss Adela, behalve daar aan den voor kant. En ik zal mij maar een enkel oogen blik omgedraaid hebben." „Veel kan in een kort oogenblik gebeu ren", zei Adela. „Bent u het niet met mij eens, zuster Keate, dat de inbreker het huis kan zyn binnengekomen zonder dat Higby hem zag?" „Ik geloof niet, dat iemandbegon Higby weer, machteloos, en hield op, om dat hij Adela's kouden blauwen blik zag. „Dit alleen", zei ik langzaam. „Een dief zou de ramen van den achterkant of van den voorkant van het huis moeten genaderd zijn. Daar er geen zijdeuren zyn, kon hy daar niet binnenkomen. En Emme line is er zeker van, dat er niemand achter het huis geweest is. En ik ben er even zeker van, dat niemand aan den voorkant van het huis geweest is. Wij met z'n drieën ladden het geheele huis in het gezicht." Adela wist altyd, wanneer zy toe moest geven. .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 5