Zaterdag 9 Januari 1937 No. I LEIDSCh DAGBLAD Wij menschjes zijn maar zwak en klein 77ste Jaargang In een boozen stormnacht lEIMS Van Klaas den opschepper en Berend den bezembinder met de rattenoogen. Het was een ijzig-gure Januari-avond. De schemering was gevallen en had zich ge nesteld tusschen de kale boomtakken van de Lindelaan die zich spookachtig als lange dunne armen uitstrekten tegen een wilde wolkenlucht. De stormwind gierde en floot door die takken en deed ze zwiepen en buigen. heen en weer. heen en weer! Ze blies ook over de lage Friesche wel landen en door de nauwe straten van het doro. waar bijna niemand meer te zien was; ze joeg het donkere water in de sluis od tot scherDe kantige eolfies die de houten schoeiïngen beukten 't Was Zaterdag en ik heb ie al verteld, dat er biina niemand meer od straat was, want ieder die nu niet beDaald buiten moest ziin had zich vandaag gehaast, bij de warme kachel te kruinen Straks zou het geheel en al donker ziin dan zouden overal de lichten opvlammen in de stille, donkere boerderijen, die nu als groote zwarte dieren verspreid lagen over de lan den en in de kleine lage huisles en winkel tjes van de dorpsstraat bijeengekropen als een troepje vreedzame schaapjes. Nu was het doodstil in het dorp. Klonk daar toch niet een geluid? Ja 't ging over de sluis: klos-klos- klos-klos: een geklepper van klompen en tegelijkertijd het fluiten van een lustig deuntje Klaas, de zoon van boer Groeninga een stevige forsche iongen van twaalf jaar. stapte naar huis;, Toen hij in'de Lindelaan was. begon het tuist te regenen maar Klaas lette er niet od. Hij liep alleen een tikje harder en lichtte weldra de klink van de deel. In de groote boerenkeuken met de ge zellige ouderwetsehe potkachel zatfen alle kinderen van vader en moeder Groeninga al om de tafel: Wybe en Wobke. de 1on- eens van 10 en 9 Sietske en Wietske. de tweelingen van 6 en kleine Tjitske. het na- kommertje van l'/t jaar. Allemaal leken ze od elkaar met hun pientere blauwe oogen. hun roode wangen en de groote bossen stijl melkboerehondehaar, een echt frisch Friesch troepje. Maar Klaas was de oudste en de stevigste. Ziin oogen straalden zoo fel en overmoedig dat vader er vaak 't hoofd over schudde ziin wangen waren vooral nu na ziin lange buitenwandeling, zoó blozend rood. dat ze wel appels leken, om zoo in te bijten! ,,'n Avond Heit. 'n avond Mem", zei Klaas On schoof aan tafel. .'n Avend Klaas, ie bent weer te laat. Klaas" berispte Heit. Klaas streek onverschillig met z'n hand door z'n haren en trok z'n schouders op. Moeder zuchtte eens en ging door met het opscheppen van de rijstebrij, die in een ge weldigen aarden pot midden op tafel stond. Die Klaas, dacht ze. wordt er den laatsten tiid niet aardiger op. •Jammer. Klaas", zei opeens het pittige, kleine Wietske met haar piepstem en gui tige kraaloogen. „jammer, dat je nèt even te laat komt!" ..Hoe dat?" bromde Klaas. „Nou" zei Wietske. „voor 't opscheppen bedoel ik. Dat kun ie toch zoo goed!" En toen lachten ze allemaal, zelfs Heit en was de booze spanning om Klaas z'n iaatkomen weer wat overgedreven Na het eten hielpen de meisjes moeder met het afruimen van de tafel en de jon gens kropen met een boek om de kachel. Maar Klaas kon nooit lang stilzitten. Wel dra klonk Z'n overmoedige stem boven alles uit. 'n Pret gehad, jö" vertelde hij. „Die gekke Berend bezembinder met de ratten oogen liep door 't dorp.en wij achter 'm an. allemaal od de maat. klos-klos. klos- klos! En allemaal gelijk aan 't zingen van .Berend met de ratte oogen. hl-ha-ho!" Nou. daar kan ie niet tegen hè? Hij keek zoo angstig en ging hoe langer kioe'harder loopen! Een schik gehad man!" De kleinere jongens luisterden bewonde rend naar Klaas z'n schelle stem maar Wietske zei snibbig; „Je mag geen arme. blinde menschen plagen, dat is gemeen en dat weet ie best!" „Hoor haar! Ouwe Beppe" (Friesch woord voor grootmoeder) hoonde Klaas. Maar hii kreeg toch even een kleur en keek schichtig naar moeder. „Mem. is Berend bezembinder blind?" vroeg Sietske zacht. „Zoo goed als blind kind", zei moe. .Door z'n kleine oogspleetjes kan hii haast niet zien. En bovendien is hii oud en ziekelijk. Maar 't is een goeie man. Hij doet eeen vlieg kwaad. en „Klaas Klaas!" klonk od dat oogenblik een zware stem u't den stal. Klaas ging en 't gesprek stokte „Hè man, moet die iongen nou bii nacht en ontij weg?" klaagde moeder een uur later. ,,'t Moet wel. helaas. De Bonte d'r poot is uit het lid ze brult van Dün en we kunnen 't met z'n drieën niet redden. Bo vendien is de telefoon dicht en nu moet Klaas direct den veearts halen. Ik durf zoo den nacht niet in" „Dan moet het maar", zei Mem. „Zul je oppassen, jongen en op den weg blijven?" Klaas had zich al aangekleed. „O ja Mem. dat komt goed" zei lui zor geloos, schoot z'n klompen aan en was verdwenen. De regen had opgehouden en 't was gaan opvriezen, terwijl de ijskoude wind weer met hernieuwde kracht door de takken gierde en loeide „Pats!" Klaas had niet gezien, hoe glad de weg was.... als een spiegel! Maar hij voelde 't nu des te beter. Met een pijnlijk gezicht zat hii od den wez en wreef z'n zitvlak. Nu begreep de jongen pas. dat hit op moest passen, 't Zou een moeilijke tocht worden, 't Was. of hii opeens heelemaal wakker werd uit z'n overmoedige onver schillige bui Klaas z'n slimme Friesche geest kwam boven. Hij stond kalm od. lieo naar den kant van den weg en sneed een dikke tak van een der boomen. Daarmee zou hij steviger loopen. En Klaas liep en liep. Stevig, rustig, tel kens óm zich heen speurend naar de gladste en de stroefste plekken, die hij Bii 't schaarsche licht van de maan onder scheiden kon. Twee keer gleed hii uit. maar hij gaf 't niet od. want in z'n hart was Klaas een flinke vent en geèn bangerd. Na een half uur begon het zacht te sneeïi- wen: de wind stilde iets maar de weg wetd des te gevaarlijker. Een dun laagje poeder sneeuw bedekte den bodem en daaronder lag de verraderlijke ijsvlakte. Klaas was blii dolblij toen hij eindelijk bij dokter Venema was aangeland en Z'n boodschap gedaan had Mevrouw gaf hem een kop heete melk en schudde het hoofd, toen hii zich klaar maakte om terug »e gaan. Maar de dokter kon nog wei een uur uitblijven en Klaas wilde niet wachten tot hii mee terug kon in de auto. Men zou ongerust worden! In een hevigen sneeuwstorm aanvaardde Klaas den terugtocht. De weg lag vóór hem. donker als inkt. de maan was weg. de natte sneeuw blies hem in 't gezicht. Zou Klaas nu moedeloos worden? Ja. bijna. Even ging hü aan den kant van den weg zitten en keek radeloos om zich heen Zou hii een korteren weg kiezen door 't weiland? Zou hij.... neen. dat was te gevaarlijk Hij aarzeldehij voelde. dat hij doodmoe was. Toen.... toen..;.! Klaas z'n hart sprong od van vreugde. Daar kwam een auto aan. dokter Venema zeker ofLichten boorden door de natte duisternis Rrrrrtvoorbij! 't Was een lange. hooge vrachtwagen, de chauffeur had Klaas niet eens gezien. Vieze moddersneeuw. die van de wielen afstoof, spatte den iongen tegen de beenen. tot in z'n nek. Arme Klaas. Nu was z'n laatste restje moed weg! En Klaas begon zachtjes te huilen en riep luid: „O Mem o Mem!" Nu. als een groote opschepper van een iongen en dan nog wel een Friesthe boeren jongen! zoomaar in de eenzaamheid om .Moeder" roept, dan weet ie al. hoe laat het is. Dan voelt hii zich niet groot en sterk meer. maar een klein, nietig menschje ....en wij achter 'm aan. allemaal op de maat. klos—klos, klosklosl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1937 | | pagina 19