Geschenk voor het regiment Grenadiers - Het Binnenhof in de residentie
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
17ste Jaargang
FEUILLETON
Het huis der mysteries
STUDENTEN-RIJTOER DOOR DE RESIDENTIE. De tocht werd georgani-
seerd door de Haagsche studenten-vereeniging en vormde een onderdeel van
de feestelijkheden. Schoonen uit allo landen reden in den optocht mee.
EEN GESCHENK AAN IIET REGIMENT GRENADIERS, - bestaand uit twaalf diepe
trommels (links) en een slagtrommel, welk geschenk heden is aangeboden door een uit
de Haagsche burgerij gevormd comité, om voor het eerst gebruikt te worden op 7 dezer
WINTERSPORT IN ST. MORITZ.
Een kijkje op de Cresta-baan, waarvan het berijden niet geheel en al zonder
gevaar is. In duizelingwekkende vaart wordt de bocht genomen.
DE FEESTELIJKE TOOI VAN DE RESIDENTIE.
Een der meest aantrekkelijke punten vormt het Binnenhof. Foto van het eeuwenoude plein bij avond,
terwijl de feeërieke verlichting is ontstoken.
MOMENT VOOR HET QUICK,DOEL
tijdens den in de residentie gespeeldein wedstrijd Quick—O.D.S. De gasten
wonnen met 20.
NIEUWJAARSRECEPTIE BIJ DEN PRESIDENT VAN POLEN.
De vertegenwoordigers der buitenlandsche mogendheden kwamen president Moscicki hun
gelukwenschen aanbieden.
Uit het Engelsch door
H. A. C. S.
29)
„Ik hoop, dat ik de goede duigen haal",
zei Allen. Zijn lange gestalte zag er, toen
zij tegen het door de maan besehenen gras
veld afstak, forsch uit, vol vitaliteit. Zijn
sigaret was een kleine roode komeet, 5n
hij zei:
„Je moest maar meegaan, Janice. De rit
zal je goed doen."
„O, nee. nee", zei Janice. Er was iets
schrikachtigs in haar stem. Ik vroeg mij
af, waar zij aan had zitten denken, terwijl
zij daar zoo rustig, in de schaduw van de
clematis naar Allen had zitten kijken, en
zij misschien, onder den indruk van den
zoelen zomeravond, behoefte had aan de
aanraking van zijn handen en aan zijn
armen en aan zijn mond. Arme Janice, die
zoo goed wist, wat liefde zijn kan. Maar
misschien leed Allen nog meer, wanneer hij
aan Dave dacht. Dave! Een beetje verdrie
tig deed ik bij mij zelf de ontdekking, dat
mijn moraal aan het wankelen was een
moraal, die mij, zóó lang al, van dienst ge
weest was. Dave was er ook, met wien je
medelijden moest hebben; Dave wiens
vrouw niet meer van hem hield; Dave,
wiens vriend een verrader was. Dave, die
volgens het recht, meer medelijden ver
diende dan iemand Maai met den besten
Wil ter wereld kon ik geen bijzónder ver
driet voelen voor Dave; misschien kwam
het door zijn eigenaardige houding, zijn
raadselachtig gemis aan belangstelling voor
zijn bekoorlijke vrouw, zijn sombere zwijg
zaamheid, zijn donkeren teruggetrokken
blik.
Ik merkte dat ik, moe als ik was, weer
terecht gekomen was in dien hopeloozen
cirkel: dat ik de zaak van alle kanten be
keek, en ik besloot, ten minste vannacht,
mij er aan te ontworstelen. Maar het werd
mij niet toegestaan; een van de vreemdste
dingen in de Thatcher-zaak was het on
verbiddelijke noodlot, dat mij in elk deel
ervan betrok.
Ook Evelyn had waarschijnlijk een be
paalden toon in Janice's stem opgemerkt,
want zij stond op.
„Misschien is het 't beste, dat ik maar
mee ga", zei ze opeens. „We zullen morgen
ochtend vreeselijk gejaagd zijn, en het zal
verstandig zijn, mij zelf ervan te overtui
gen, dat ik alles heb. Ik zal jou dingen ook
meebrengen, Hilary. Ik geloof, dat ik wel
weet, wat je noodig hebt."
Het geluid van de auto verbrak de stilte
van den avond. Janice had zich terugge
trokken in de schaduw van den wingerd.
„Zulke weinige oogenblikken", had zij ge
zegd „zij alleen tellen mee, en zijn zóó
kort En al het andere is een vreeselijke
woestenij"
Adela stond op.
„Ik zeg jullie maar goedennacht", zei ze.
„Wij zullen, zooals Evelyn zegt. morgen
ochtend moeten jagen." Zij zuchtte. „Ik
hoop maar, dat niemand er iets van zegt,
dat wij zoo'n haast maken met de be
grafenis. 't Lijkt niet fatsoenlijk niet te
wachten maar morgen is het Zondag
misschien zullen ze denkenZij viel
zich zelf in de rede, en zei wat meer be-
heerscht: „Wilt u. alsjeblieft, met mij mee
gaan, zuster Keate? Ik ben erg moe."
Ik ging natuurlijk met haar mee. Zij zag
er ontzettend moe uit. Ik was bezig met
haar rug te masseeren, toen iemand aan
de deur klopte. Toen Adela „binnen" riep,
kwam Florrie binnen.
„En, Florrie, wat is er?"
„Ik vind het naar, u te storen, miss
Adela". zei Florrie, „maar ik dacht, dat u
wel wat aspirine had. Ik heb weer die erge
hoofdpijn. En ik wil morgen niet ziek zijn.
Er zal veel te doen zijn."
„Ja, zeker, Florrie. Er moet wat in het
medicijnkastje zijn, daar in de badkamer.
Kijk maar eens."
Maar er was er geen. bleek het. en Adela
stuurde Florrie naar Janice's kamer.
„Ik weet zeker, dat zij het heeft. Kijk
maar in het medicijnkastje in haar kleed
kamer. Zij heeft het altijd bij de hand
voor de hoofdpijn van mijnheer Dave."
Florrie ging weg. Misschien vijf minuten
later kwam zij terug. Zoodra ik haar oogen
zag, die een beetje schitterden, en dien
vreemden kwaadaardigen blik in haar ge
woonlijk onbewogen gezicht, kwam ik over
eind, en keek naar wat ze in haar hand
had. Het was een kleine witte vilten hoed.
Adela keek ook. en werd opeens, toen ik
haar aanzag, een oude vrouw.
„Ik dacht, dat ik u dit moest brengen'.',
zei Florrie, en haar stem klonk schel, het
was alsof ze. op een leelijke manier, triom
feerde. „Ik zag hem toevallig. Hij zat achter
de radiator in de kleedkamer van miss
Janice. Precies onder het medicijnkastje."
Ik heb Adela nooit zoo bewonderd als
toen. Ze zed:
„Geef hem maar aan mij, Florrie. Zuster
Keate, hebt u niet wat aspirine voor haar?
Ik had ze: een groote doos vol. Een kar
tonnen doos, waar ik de tabletten, voor
het gemak, in gestopt had, en waar ik een
etiket op geplakt had. Ze zat in mijn in-
strumententasch, en ik haalde ze, err gaf
Flprrie de heele doos, en zei haar, niet te
veel ervan te nemen.
„Nu kun je gaan, Florrie", zei Adela. Haar
blauwachtige lippen leken verstijfd en haar
oogen als ijs. Het meisje ging; zij zag er
verschrikt uit.
Adela probeerde niet te veinzen tegen
over mij. Ik vermoedde, dat zij begreep, dat
het toch niet helpen zou. Ik keek naar het
kleine hoedje.
Het was het hoedje, dat Janice den
vorigen middag op gehad had, ik herkende
het dadelijk. En ik herinnerde mij, angstig
duidelijk, dat zij het droeg, toen zij, alleen,
het huis binnengegaan was, niet meer dan
tien minuten voordat Bayard dood gevon
den was. En dat, toen zij. toen er alarm
gemaakt was, in de bibliotheek gekomen
was, waar wij allen waren, zij geen hoed
gedragen had.
Maar op den witten rand van dat kleine
hoedje zaten vier rood-bruine vlekken Ik
heb te vaak opgedroogd bloed gezien, zoo
dat ik onmiddellijk herkende, wat het was.
Adela zei. en het kostte haar inspanning:
„Neemt u het, zuster.
En op hetzelfde oogenblik werd er op de
deur geklopt, en zonder dat er op antwoord
gewacht werd, ging de deur open.
Janice stond op den drempel
Haar donkere oogen Keken'naar mij, toen
naar Adela, en bleven daarna op het hoedje
gericht.
Het was niet prettig, te zien hoe haar
gezicht al ljet behoorlijke verloor; te zien,
hoe het een stijf, strak wit masker werd,
waarachter een groote angst verborgen
was.
HOOFDSTUK X.
Vele malen, gedurende mijn verblijf in
hun huis, was ik verbaasd over de gave der
Thatchers, om, uiterlijk, stilte in acht te
nemen. Uitwendig volkomen stilte, op
oogenblikken, wanneer een gewoon mensch
dol zou zijn losgebarsten. Maar ik was nooit
meer onder den indruk van die vreemde
eigenaardigheid, dan toen Janice niet
anders deed dan maar kijken naar dat met
bloed bedekte hoedje, die vreeselijke aan
klacht tegen haar, en toen zei:
„Wat doet u met mijn hoed?" Haar stem
was volkomen beheerscht, en toen ontdekte
ik iets van haar macht om zichzelf te be-
heerschen. En haar gezicht was nog wit,
en alle leven was eruit verdwenen.
„Jouwhoed", zei Adela, en het kostte
haar moeite. Het was niet bepaald een
vraag en ook niet een constateeren, het
was nifet meer dan het uiten van enkele
woorden, op vragenden onderzoekenden
toon. Zij gaf, dacht ik, aan Janice een kans,
om haar hoedje te verloochenen.
Maar Janice zei: „Ja, zeker. Je weet, dat
het mijn hoed is. Wat doe je er mee?"
Hij werdgevonden", zei Adela. Zij
zag er vertrokken en vreeselijk oud uit. „Hij
werd gevonden en aan mij gebracht."
„Wie heeft hem gevonden?"
„Florrie."
„O", zei Janice. „O. Florrie. Florrie
schijnt, den laatsten tijd, veel belangstel
ling voor mijn dingen te hebben. Nou, als
je er klaar mee bent, zal ik hem maar mee
nemen."
(Wordt vervolgd),