Avonturen van den Rookworst-man Zwart en Wit De Rookworst-man hield van een grap, Was ln 't bedenken daarvan knap- Eens. toen hij was op reis gegaan, Zag hij een rijtje schoenen staan. Voor deuren in een lange gang. Het was vrij laat en hij niet bang, Dat iemand uit een kamer schoot! Werd van de voorpret al vuurrood. Hijwisselde de schoenen om, Maar Rookworst-man, die was niet dom En hield de zijne netjes aan. Met d'and'ren zou het prachtig gaan! want de voorname gast moest goed ont vangen worden. Geen oogenblik twijfelde hij. of nu zou de klank toch wel prachtig zijn. Daar kwam een hofrijtuig: maar dat hield niet stil voor het huis van Ludo- vicus. Eerst werd naar den burgemeester gereden en daar vroeg de secretaris van den prins of er menschen waren, die te arm waren om zelf eten te koopen. De bur gemeester gaf alle gevraagde inlichtingen. Toen het rijtuig wegreed had de burge meester een beurs met goudstukken, die moesten dienen voor het doel waarvoor de rijke klokkengieter niets over had gehad en waarvoor nu de kinderen op school melk konden drinken Toen kwam men eindelijk bij Ludovicus. Die stond te buigen van be lang: maar daar lette de secretaris niet op. Hij nam zijn zweep en sloeg tegen de klok. Het gezicht van Ludovicus was wit van angst geworden. Het klonk of de klok van lood was. zoo mat en akelig was de klank. Hij stond te stamelen, dat er iets aan moest mankeeren, maar dat het stellig in orde zou komen „Dat zal noodig zijn", was het antwoord, „want anders kon jij wel eens met die zweep krijgen. En denk er om. volgende maand komt Zijne Hoogheid zelf, en je weet, wat ie te wachten staat". De derde maand verstreek en Ludovicus kon maar niet vinden, waar de fout was gemaakt. Hij had de klok wel twintig keer overgesmolten er steeds duurder metaal in verwerkt zoodat zijn geld aardig op ging raken En toen het zoowat de tiid was, dat de klok klaar moest zijn was hii even arm geworden als de menschen, die hij vroeger zoo hard had behandeld. Toch hoopte hii nog. dat hii de klok in orde zou krijgen en hii ging naar den melk boer om te vragen of die hem wat geld wilde leenen tot hij ziin loon zou hebben gekregen Deze was daartoe bereid: maar Ludovicus moest daarvoor werken. Van het geld van den prins kregen een heeleboel menschen die het zelf niet konden beta len voedzame melk en Ludovicus moest ze dat gaan brengen. De melkboer nam hem mee om hem den weg te wijzen. En zoo kwam hij in huisjes, waar hii vroeger altijd langs was eeloopen zonder medelliden. Hij kwam in gezinnen, waar de menschen het heel arm hadden; De schoentjes, elegant en zacht, Die stonden vlak vóór kamer acht, Ruild'ie met grove laarzen vlug, Gaf die dus in de plaats terug, En grooten vast van een meneer! Verruilde hij met kleintjes weer Van 'n kleuter van een jaar of vier. Och, och, wat had hij een plezier! Geen schoen bleef op zijn plaatsje staan Dat had de Rookworst-man gedaan! Die ging toen stil, heel stil naar bed, Had in zijn eentje dolle pret! en niet alleen bij arme. ook bti zieke men schen en kinderen. Eén meisje was er, dat zóó ziek was. dat het wel niet beter zou worden. Juist toen hii daar kwam. vroeg 't kind met een verdrietig stemmetje: ..Is het al Oudejaar?" „Neen", zei Ludovicus, „waarom vraag je dat?" „Omdat een lieve meneer op een paard mij heeft verteld toen ik buiten speelde, dat er dan een mooie klok zal lui den en die wilde ik toch zoo graag hooren, dan word ik vast wel beter". Toen Ludovicus dien avond bii zijn vuur stond docht hij aan ziin eigen armoede: maar vreemd, dat kon hem eigenlijk niet schelen. En ook het goud dat hij nu niet krijgen kon. liet hem onverschillig; zelfs de strenge straf, die de prins hem geven zou. Maar hij vond het zoo vreeseliik, dat dat zieke kleine meisje nu niet beter zou worden, als de klok niet kon luiden. En terwijl hii dat dacht, vielen groote tranen in de ketel waarin het metaal het geld en de melk kookten. Op Oudejaarsdag vlagde heel het dorp. omdat de prins zou komen. Maai- er kwam niemand. Wel zag men een vreemden man, die al een paar dagen in het dorp verblijf hield. Deze had Ludovicus melk zien rond brengen. en ook. maar dat wist niemand, had hii door het raam van de werkplaats gekeken, den vorigen avond. En die man ging op Ludovicus toe en zei: „Ik ben de prins voor wien ie de klok moet maken. Je had gedacht, dat ik met goud gekomen zou zijn. maar daar zit niet de waarde in De waarde zit in het medelijden, dat men heb ben moet met ongelukkige menschen en nu ili dat medelijden hebt, zal je klok ook mooi klinken". Hij nam een staaf van den grond en sloeg zoo'n heldere, zilveren vroolijke klank uit de klok. dat iedereen er verwonderd over was. En met een gerust hart ging Ludovicus mee naar het verre land, omdat hij wist dat nu een feestklok luiden zou, mooier dan ooit te voren. En ook het kleine meisje ging mee. dat tijdens het feest bij de prinses op schoot mocht zitten. En toen de klok luidde, lachte ze blij. want nu zou ze beter worden. En ook Ludovicus lachte blij. want hij voelde, dat lui óók beter was geworden. AGNES E. C. LANGERHORST. Den and'ren morgen, lieve tijd! Was iedereen zijn schoenen kwijt. Men belde, riep: Wat is dat hier?! Geen schoenen! Maar wel luid getier! De huisknecht kwam er aan te pas. Pij zei, dat 't zijn schuld heusch niet was! De Rookworst-man <dat snap je toch!) Deed, of hij lag te slapen nog. Tot iedereen zijn schoenen had. Zoo'n stoute Rookworst-man wat dat! Ik hoop, dat hij mij goed verstaat En zulke dingen voortaan laat! door AMBER. De klas, waarin Nelly Oostbosch en Truus Nollens zater, was beroemd om haar mooie opstellen.-Dat wist de onderwijzeres die er les gaf, ook wel en daarom gaf zij nog wel eens onderwerpen op, die voor andere meisjes van dien leeftijd veel te moeilijk zouden geweest zijn. Daarbij hield ze er natuurlijk rekening mee, dat er in die klas ook wel meisjes zaten, wie het op stellen maken nu eenmaal minder vlot af ging en die dus ook meer moeite hadden met een „moeilijk" onderwerp. Dien morgen gaf de juffrouw in het voor Nederlandsch bestemde uur echter een on derwerp op, dat zelfs de grootste opstellen- bolleboozen een oogenblik met schrik ver vulde. „Meïsjes", zei ze, „jullie moesten dit uur eens een opstel schrijven over het on derwerp „Zwart en Wit." Wat jullie daar onder wilt verstaan, moet je zelf weten. Ieder onderwerp, dat jullie wilt kiezen, is me welkom, als er maar als titel „Zwart en Wit" boven geschreven kan worden. Jullie moogt beginnen." Beginnen! Dat was voor velen makke lijker gezegd dan gedaan! Zelden was er in de klas harder en aandachtiger op pen- nehouders gebeten, zonder dat het in het begin heel veel hielp. Truus Nollens keek op een oogenblik wanhopig de klas rond en zag tot haar schrik, dat bijna alle meisjes al zaten te schrijven. En toen op eens! viel, haar oog op een plaat aan den muur, waarop een zeebra stond afgebeeld. Ze glimlachte opgelucht: Nu had ze haar onderwerp ge vonden Haastig schreef ze met mooie, groote letters „Zwart en Wit" bovenaan haar pa pier en keek toen nog eens de klas rond. Haar vriendin Nelly Oastbosch zat nog steexls voor zich uit te turen. Zou ze haar maar niet even helpen? Ja, ze deed het! Door even te kuchmen, had ze direct Nelly's aandacht getrokken en toen liet Truus haar blikken langs den muur gaan en hield dien strak gevestigd op de plaat met den zebra. Nelly lachte en knipoogde haar dankbaar toe. Ze had het dus be grepen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 28