7ste Jaargang Donderdag 31 December 1936 No. 53
Hoe meester Ludovicus een feestklok
maakte
BERICHT
Een Oudejaarsavond-vertelling
Lang geleden woonde ln een groot dorp
een man, die in heel de streek bekend was
als meester Ludovicus, de klokkengieter.
Voor alle kerken had hij de klokken ge
maakt. en van heel ver weg kwamen de
menschen om ze te hooren. En als dan de
klokken, die Ludovicus gemaakt had, ge
luid hadden, vonden zij ze zoo mooi, dat
ze hem opdracht gaven ook voor hun kerk
de klok te maken.
Zoo kwam er op een goeden dag een
ruiter in het dorp, waar Ludovicus woonde
en vroeg hem te spreken. De meester, die
spoedig had gezien, dat de vreemdeling een
aanzienlijk man was, aan wien misschien
veel geld te verdienen zou zijn, was zoo
beleefd hij maar kon. Want en dat was
een ieelijke eigenschap de klokkengieter
was verschrikkelijk gierig. Niemand liet
hij ooit eens meedeelen van zijn rijkdom
en rijk moest hij zijn, dat begreep ieder wel
als hij eens bedacht hoeveel klokken
Ludovicus verkoeht.
De vreemdeling trad binpen en vertelde,
dat hij kwam op bevel van zijn heer. Daar
stond de klokkenmaker toch van te kijken;
als zijn bezoeker, die op een prachtig paard
reed, en, zooals hij had gehoord, een rijk
maal had besteld, er nog eenmeester op
nahield, dan zou dat wel een vorst wezen.
Maar hij durfde er niet naar te vragen,
en dat hoefde ook niet, want de vreemde
ling vertelde het hem uit zichzelf. Ja, zijn
meester was de prins van een land, heel
ver weg, waar kooplieden hadden verteld
van de prachtige klokken, die er ln hun
streek waren. En nu had de prins zoo'n
klok noodig, omdat hij spoedig ging trou
wen, Het moest de mooiste zijn, die Ludo
vicus ooit had gemaakt. Want er zou een
groot feest worden gegeven, waar alle
arme menschen mochten komen, zij zou
den van de prinses en den prins warme
kleeren krijgen. En als teeken, dat het
feast begon, zou dan de klok moeten luiden,
want ledereen moest het kunnen hooren,
en vooral er blij en vroolijk door worden,
even als het bruidspaar zelf was, omdat
het anderen gelukkig kon maken.
Van dat laatste begreep Ludovicus niets.
Als hij rijk en machtig was, zou hij iederen
dag een heeleboel koek eten en limonade
drinken en lekker laat opstaan, en vooral
nooit werken. Waar had je anders je schat
ten voor? Hij zou nooit zoo dom zijn om
ze weg te geven, want het kon best zijn,
dat hij dan eens niet genoeg over hield
voor zichzelf. Maar van dat alles zet hij
natuurlijk niets; hij was blij, dat hij een
groote klok kon maken, vooral toen hem
werd gezegd, dat het niets gaf wat het
kostte; ze moest prachtig zijn! Maaren
nu klonk de stem van den vreemdeling
dreigend, als de klok niet mooi luidde, als
de menschen er niet vroolijk door werden,
dan zou Ludovicus, als men op Oudejaars
avond de klok probeerde, spijt hebben, dat
hij er aan begonnen was, want de prins
liet niet met zich spotten De klok moest
een week van te voren klaar zijn, want
het duurde zoo lang voor men hem in het
vreemde land had gebracht. Maar nu was
het nog zomer, en de klokkenmaker had
drie maanden tijd. Telkens na een maand
zou er iemand komen luisteren, hoe de
klank was, en dan kon de maker er ver
beteringen aan brengen.
„Dat zal niet noodig zijn", sprak Ludo
vicus op trotschen toon, „nog nooit heeft
er iets aan mijn werk gemankeerd".
„Zooveel te beter voor u" zei de ruiter,
„als zij goed is, krijgt u direct uw geld". En
toen reed hij terug naar zijn lar.d.
Ludovicus vertelde overal in het dorp,
welke eer hem overkomen was. Want
eigenlijk was het een echte praatjesmaker,
die zichzelf verschrikkelijk knap vond, de
knapste van alle menschen. En zijn vrien
den in het dorp kon hij gemakkelijk over
schreeuwen, geen een had er ooit een prins
gezien, laat staan voor hem gewerkt.
Al vroeg begon Ludovicus den volgenden
dag aan zijn werk, en toen de eerste
maand om was, was het mengsel, waaTuit
een klok wordt gemaakt, gereed. Den vol
genden dag zou hij het in den vorm doen.
en hij rekende er vast op, dat de klok
direct goed zou zijn.
Het was al laat in den avond, toen er
geklopt werd. De klokkengieter dacht, dat
het de vreemdeling zou zijn, die voor den
prins kwam kijken, en vlug opende hij de
deur. Maar het was geen vreemdeling; de
melkboer van het dorp stond veer hem.
„Wel?" snauwde Ludovicus, die tegen
over gewone menschen nooit beleefd was.
Toen vertelde de melkboer, dat de vrouw
van den meester dien middag in den win
kel was geweest en geld had gewisseld en
nu zeker in de drukte een gulden had
laten liggen. Dien gulden kwam hij nu
brengen, „maar", zoo zei hij. „ik wilde
eens vragen of u hem nog hebben wilt".
„Natuurlijk" zei Ludovicus. ,Hij is toch
zeker van mij
„Dat is zoo" antwoordde de melkboer.
„Maar zoudt u het erg vinden, als ik hem
hield? Natuurlijk niet voor mezelf. Ik heb
gelukkig een goed stuk brood, al moet ik
er voor werken, en hard ook. Maar ik ben
niet rijk, mijn vrouw en kinderen moeten
ook leven. Nu komt er ln mijn winkel een
arme vrouw, die geen geld heeft om voor
haar gezin melk te koopen. De kinderen
krijgen niet genoeg te eten en daarom
geef ik het haar maar zoo. Maar dat kan
ik niet volhouden, ik heb het nu twee
weken gedaan, maak ik kan het zoo niet
lang volhouden. Als u, die zelf geld in
overvloed hebt, nu eens dien gulden liet
liggen dan kan Ik daar een heelen tijd melk
voor geven aan die arme menschen."
Wat werd Ludovicus toen kwaad! „Ik
geef niet aan bedelaars" riep hij uit.
„Het zijn geen bedelaars" antwoordde de
ander, „het zijn brave menschen, die ge
brek lijden, omdat de vader ziek geworden
is. En u hebt toch geld genoeg: u kunt er
toch geen klokken van gieten?"
„Daar breng je me op een idee", riep
Wij herinneren er onze Raadsel-
jeugd aan, dat de Kinderkrant in
het vervolg des Zaterdags zal ver
schijnen.
Correspondentie moet uiterlijk
Dinsdagmorgen in ons bezit zijn
of van Mej. Koopmans v.Boekeren.
Redactie „L. D."
de klokkenmaker, „ik zal er wèi klokken
van gieten ALs ze dan nog niet mooi klin
ken, weet ik het niet, en aan geeft de
prins mij vast een heeleboel goud! Dat zal
ik doen!" En zonder medelijden met ae
arme kinderen wierp hij der. gulden in het
mengsel, waaruit de klok zou worden ge
maakt.
Hij kon dien nacht met slapen, zoo
nieuwsgierig was hij naar den uitslag Wat
zou die klank mooi geworden zijn. Net nad
hij den vorm gegoten en wilde hem pio-
beeren toen een paard kwam aangedraaid,
waarop de vreemdeling zat, die een maand
geleden bij hem was geweest. Ook hij was
benieuwd, vooTal toen hij hoorde, dat het
de beste klok was, die ooit gemaakt wa
Hij greep zijn sabel en sloeg tegen den
kant. maar verschrikt sprong hij achter
uit. Ook Ludovicus was doodsbleek gewor
den. Een akelige, blikken klank kwam a.i
mannen elkaar aankeken. De vreemdeling
was spoedig van zijn verbazing bekomen un
werd vreeselijk boos. „Zoo Is dat de be
roemde klokkengieter?" vroeg hij. „Dan
mag ie wel oppassen vriendje, dat het over
een maand beter is. want dan komt de
secretaris van den prins en als die hoort,
wat ik gehoord heb. laat hij ie meteen op
pakken Doe maar flink Ie best" En vóór
Ludovicus iets kon antwoorden, galoppeer
de nU weg.
Er volgde een angstige maand voor den
klokkengieter. H1.1 had het'metaal weer ge
smolten en stond aan het groote vuur toen
een arme man naar binnen kwam. Bevend
vroeg hij of hij wat warme melk mocht
drinken omdat hij zoo koud was (de winter
was al begonnen) en of hii zich ook wat
mocht warmen bii het vuur.
De vrouw van Ludovicus, die heel anders
was dan haar man gaf hem een kom
warme melk en liet hem naar 't vuur gaan.
Maar toen Ludovicus hem zag, werd nil
geweldig boos. ..Jij luieren, hè. ik werken
om mijn kostelijk geld aan jou verspild te
zien?" bulderde hij. ..Zet neer die melk". En
toen de oude man hem vol schrik aan
staarde. sloeg hii hem de kom uit de han
den. Maar de melk viei in de ketel waarin
het metaal werd gesmolten. De klokken
gieter grinnikte en zei: „Beter daar. dan
in de maag van zoo'n uiaard als iü".
Een paar dagen later was weer een vorm
gegoten; en nu kom het toch niet anders
of het zou in orde zijn Al heel vroeg stond
Ludovicus op en trok zijn beste kleeren aan.