iBrug te Zutfen heropend - De Prinses bij kinderzanghulde in de residentie 77sie Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON Het huis der mysteries Een half jaar is de brug voor het verrichten van herstelwerkzaamheden voor alle verkee. gesloten geweest. Thans is zij weer opengesteld. Velen kwamen over de brug. ZANGHULDE IN DEN DIERENTUIN IN DE RESI DENTIE- 1600 Kinderen namen aan de uitvoering deel, welke door H.K.H. Prinses Juliana werd bijge woond. De aankomst van de Prinses. Een dubbele haag jongens van het Haagsche matrozenkoor stond als eerewacht opgesteld. VOOR DE ARMEN. In het gebouw voor K. en W. in de residentie werd door het Leger des Heils een Kerstuitdeeling gehouden. Het groote aantal pakjes. AANKOMST VAN DE DELEGATIE VAN DEN SOESOEHOENAN VAN JOGJAKARTA aan het Staatsspoorstation in de residentiePangeran Ario Soerjo Amidjoj. HEROPENING VAN DE IJSELBRUG TE ZUTFEN. DORP IN DE SNEEUW. iTakada, een textielstad je aan de Noordwestkust van het Japansche eiland Nippon, is geheel ondergesneeuwd. Een kijkje op het in wintertooi gestoken plaatsje. SPELMOMENT UIT DEN HO CKE Y-WED STRIJD ZUID-NEDERLAND—BELGIE. Voor het Belgische doel. SARAH CHURCHILL IN HET GEHEIM GETROUWD. De 21-jarige dochter van den En- gelschen minister is in stilte getrouwd met den Amerikaanschen artist Vic Oliver. Uit het Engelsch door H. A. C. S. 24) Ik was al gewend, geraakt aan Dave's zwijgzaamheid. Hij had nooit een goede eetlust, en hoe duidelijk herinner ik mij, dat hij somber naast Evelyn zat, en niet op Adela lette, die voortdurend naar hem keek. Allen was er ook, natuurlijk; ook rus tig, en hij had moeite zijn oogen van Ja nice af te houden. En Emmeline en Florrle op den achtergrond. Tegen het dessert kreeg ik Florrie in het gezicht en was een beetje ongerust over haar blik, en zij be diende mij zóó op een afstand, dat ik wel verplicht was te grijpen naar wat ik noo- dig had. Wanneer ik terugzie, zie ik deze maal tijden weer bijzonder helder vóór mijmis schien komt dit, doordat, bij deze gelegen heden, de geheele familie aanwezig was, gezeten rond die lange smaakvolle tafel, met haar altijd-fonkelend kristal en glan zend zilver en mooi oud porcelein. Er ston den altijd bloemen op tafel, uit den tuin, zware, donkerroode rozen of lange gladio lussen. En er was altijd voortreffelijk eten, dat keurig werd opgediend. Maar het belangrijkste, dat wat mijn ver beelding aan het werk zette, waren de Thachers, die daar zaten. Adela: beslist, evenwichtig, resoluut; Hilary: schrikach tig Evelynkoel en practischDavesteeds een raadsel; en Janice en Allen, die ver diept waren m hun eigen klemmend pro bleem en zij allen, zelfs dr. Bouligny en Emmeline en Florrie, in zeker opzicht, een deel van dat tragische mysterie. Het is een nogal eigenaardige eer, die ik den Thatchers bewees; dat ik niet kon, eenvoudig niet kon, denken, dat ik aan ta fel zat met een moordenaar. Met iemand, die voor altijd verbannen is van zijn mede- menschen, op grond van het duistere en vreeselijke, wat hij heeft beleefd. Toen ik hieraan dacht, kreeg ik een ge voel van flauw te zullen vallen of misselijk te worden, en ik legde mijn vork neer. Maar op datzelfde oogenblik bracht Emmeline een telegram binnen, en Adela opende het, dood op haar gemak, zette haar lorgnet op, las het eerst zelf, en daarna, bedaard en kalm. alsof zij uit een krant voorlas, hardop. „Het is van nicht Helene", zei ze. „Zij telegrafeert: „Telegram ontvangen. Erg be droefd, Tommy ziek aan mazelen. Groeten. Helene". Zorgvuldig vouwde Adela het tele gram dicht, en deed het weer in de envelop. „Precies tien woorden", merkte zij kalm op. „Helen Thatcher was nooit iemand, die geld. te veel zou uitgeven," „Zij komt dus niet voor de begrafenis", zei Evelyn. „Ik vraag mij af, of wei iemand komt. Zij is de naaste familie. Wemand anders kan op tijd hier zijn." „Heb je iedereen bericht, hoe laat het zal zijn?" vroeg Adela. „O ja. Ik zei in mijn telegrammen: negen uur morgenochtend „Dat is goed. O, tusschen twee haakjes, Hilary, jij moest ds. Lyman vragen van middag te komen, om af te spreken over een rouwdienst." „Wou je die hier laten houden? In huis?" vroeg dr. Bouligny. Weer was in Adela's gelaat dat steen harde. Maar zij zei, kalm: „Waarom niet? Ik geloof, dat dit'het beste is. Vind jij ook niet, Hilary?" „Het kan mij niet schelen, waar het ge beurt", zei Hilary, rood van agitatie. „Al leen, laat het zoo kort mogelijk zijn...." Evelyn viel hem haastig in de rede. „Tommy heeft dus mazelen. Dat kind krijgt letterlijk alles." En Janice voegde er aan toe: „Dezen keer heeft hij iets tweemaal. Hij had, den vorigen winter, ook mazelen." „Waarschijnlijk", zei Adela, „is het alleen maar wat uitslag. Kinderen zijn zoo vat baar voor uitslag in den zomer. Hilary kreeg het altijd, als hij aardbeien gegeten had." Op dat oogenblik was ik weer met mijn lunch doorgegaan, en was flink aan het eten. De middag was lang en warm, en, be halve dat er verschillende bezoekers en boodschappen kwamen, rustig. Adela rustte wat, maar kwam beneden, toen ds. Lyman omstreeks vier uur werd aangediend, en ik zat in het boudoir, met Evelyn en Janice, en hielp hen met het schrijven van brie ven, het aannemen van telefoongesprek ken en telegrammen, en het afwerken van een aantal verschrikte vrouwelijke be zoekers. Omstreeks zes uur kwam eene mevrouw Whiting, een baas van een vrouw, met een onderkin. Zij maakte den indruk, een in tieme vriendin van de familie te zijn, en praatte aan één stuk en met niet veel tact. Ik geloof, dat het was, toen zij zei, dat Bayard er juist goed ging uit zien, dat Janice een zachten snik liet hooren en op stond, en er nogal bleek uitzag, en mij vroeg, ietwat verward, of ik geep lust had in een loopje. Ik ging opeens met haar mee. Achter ons hoorde ik mrs. Whiting verder boomen. „Janice ziet er slecht uit, Evelyn. Zij ziet er heelemaal niet goed uit. Zij heeft er den heelen zomer niet goed uitgezien. Zij heeft tóch geen moeilijkheden? Hoe is het met Dave?" Het antwoord hoorden wij niet. „Het is zoo'n vreeselijke vrouw", zei Janice, zachtjes. „Ik voel mij schuldig, dat ik die arme Evelyn aan haar overlever, maar ik ik kan eenvoudig niet naar haar blijven luisteren. Laten wij even den tuin invluchten. Wat zal dat een rust zijn, na dezen verschrikkelijken dag. O" zij hijgde naar adem „O, Allen ik zag je niet." Allen stond uit een stoel op, en liep de vestibule door. „Als je er niet op tegen hebt, ga ik mee", zei hij. Janice stak haar hand onder mijn arm. Haar vingers kiemden dien stevig vast. Het leek bijna, of ze vroeg: „Blijf bij mij." Maar in werkelijkheid zei ze: „Waarom zou ik? Natuurlijk, Allen." En met ons drieën liepen we over het zachte, groene grasveld, naar de plek waar de prachtige bloemen één kleurenweelde waren. Het was een mooi plekje, een gelukkig plekje, en zóó prachtig. Maar ik keek naar boven, en zag het balcon met den wingerd, van Bayard's kamer, en dacht er weer aan, hoe, op dat balcon, een nachtelijk bezoeker geweest was, en het was alles niet meer zoo prachtig en zoo vredig. Ik voelde ook, hoe Janice en Allen pro beerden, tegenover mij, zoo gewoon en na tuurlijk mogelijk te praten. Ik voelde iets van medelijden, wanneer ik naar die twee keek Janice, die nu, nu haar geheele geziqjit bezield was door schoonheid, zoo bekoorlijk was, en Allen, die zich zoo in spande, om zich in te houden, en zoo ge- forceerd-rustig was; zijn flinke mond stond strak, maar zijn blauwe oogen waren leven dig en bijna vurig, wanneer hij naar Janice keek. Toch merkte ik, welke gemeenschap pelijke gevoelens zij hadden; het was, alsof deze iets levends waren. Ik geloof, dat zelfs al had ik niet geweten, wat ik wist en zij wisten in de verste verte niet, dat ik iets wist ik gemerkt zou hebben, wat hen beiden bond, of zij het wilden of niet; het was, alsof een stroom door hen heen ging, die hen beiden, onweerstaanbaar naar elkaar toebracht. Maar slechts één keer was er, uitwendig, iets van te merken. Dat was, toen wij bij den rozentuin kwa men, vlak onder het balcon, dat ik zoo goed kende, en de tuin straalde in al zijn schoon heid, en met zijn overstelpende kleuren en geuren. Janice bleef voor een van de strui ken staan, keek een oogenblik naar de bloe men, en bukte zich toen, bekoorlijk en gra cieus in haar zacht-groene jurk, en plukte een van de zware donkerroode rozen en hield die tegen haar zachte wang. Ik ge loof niet. dat zij precies wist. wat zij deed, of, hoe het bekoorlijke van die kleine lief- koozing den man, die naar haar keek, moest ontroeren. Ik ben er zeker van, dat zij niet wist. hoe mooi zij er uit zag, terwijl het warme zonlicht op haar haar scheen, met haar slanke en toch flinke lichaam onder haar dunne jurk, waarvan het fijne groen afstak tegen het diepere groen van de bla deren, en zij haar blanken arm, met de donkerroode roos tegen haar gezicht hield. En haar geheele gelaat vlamde van schoon heid. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5