De Kerst-fantasie Een witte Kerst LEIDSCH DAGBLAD - Vierde Blad Donderdag 24 December 1936 Het feest dat vrede bracht en geluk Licht in de duisternis KERSTBOOM Aan de koffietafel had Erica het ge vraagd: mocht zij. als juffrouw Van Bom mel er vanmiddag was. hun de Kerstfan tasie voorspelen, met de pianokaarsen erbij aan Met bonzend hart had zij tante Fie aan gekeken. als altijd van dien kant oppositie verwachtend. Maar tante Fie had geen be zwaren gehad, alleen nuchter opgemerkt: „De haard brandt er niet hoor, in den salon. En wij zitten vóór." „O, dat hindert niet," had Erica gezegd. In de vreugde om de toestemming de kleine tegenvaller niet achtend ,.'t is toch maar even. Juffrouw Van Bommel zal het vast heel mooi vinden." „Wordt ons poppetje dan niet koud?" opperde haar vader, zijn elfjarig nako mertje langs haar smalle wangen strij kende. Erica had gekleurd van blijden schrik. Dat was nu w-eer vader, zooals hij was in den tijd dat moeder nog leefde. De vader van tegenwoordig was zoo verstrooid en afwezig zoo somber. „Nu is alles heer lijk". wist ze „Tante Fie. dat nare stijve mensch. dat altijd over haar baasde, was opeens niet zoo naar meer. Diezelfde vreugde vervulde haar nu nog. terwijl zij uitzag over de gracht, waar op dezen killen Eersten Kerstdag de weinig voorbijgangers door de drabbige, wee- dooiende sneeuw baggerden. Erica's neus, platgedrukt tegen de koude ruit, gaf haar gezichtje, bepaald leelijk door de ietwat scheefstaande oogen een nóg Mongoolscher uitdrukking. Maar haar pogen werd beloond: nu wist ze tenminste precies hoe laat het was de toren wees half drie. Nog een half uur en dan zou juffrouw Van Bommel er zijn. En dan was het ook donker binnen het uur. Echt zou dat zijn spelen met de brandende kaar sen die fantasie op Stille Nacht was zoo vreeselijk prachtig. Ze zou vragen of de suitedeuren een beetje open mochten dan konden ze 'tgoed hooren. Vanavond, dat was ook heerlijk Dan mochten er kaarsen op tafel staan, als Jan z'n meisje kwam eten. Haar licht theatrale natuur verloor zich in een aandoenlijk visioen: zij allen daar zittend in het stille kaarslicht, écht in de stemming om Kerst liederen te zingen. Met de teleurstellingen van den vorlgen dag was ze al bijna weer verzoend. Een kerstboom had tante niet willen hebben. ..'t Maakte zoo'n' rommel in het schoone huis kaarsvet op de kleeden. 'tWas ge vaarlijk ook. En dan: Vader, noch tante Fie hadden meegekund naar het Kerstfeest van de Zondagsschool. Vader was te druk en tante had zoo'n duldelijken tegenzin getoond, dat Erica niet eens meer aangedrongen had. Niet uit genegenheid had ze tante gevraagd meer uit behoefte om iemand van thuis op het feest te weten, waar z ij zoo van genoot. Toen was per slot Bet. de oude meid, goeig meegegaan. Hoewel Erica dol op Bet was Bet. die zoo precies nog alles wist van moeder intuïtief had zij beseft dit was jeware niet. Naar het Kerstfeest ging je met je vader en moeder. Moeder had haar nóóit alleen laten gaan „Oh, daar was juffrouw Van Bommel al." Voorzichtig de sneeuwplassen mijdend, naderde over de kleine steentjes een don kere. welgedane figuur. Erica sprong om om de dikke oude juf frouw zélf open te doen. -« De middag vergleed naar den schemer. Het leek Erica of de anderen weinig ver- smid waren met wat hun te wachten stond. Haar tante en juffrouw Van Bommel ratel den onafgebroken over een ziektegeval, dat ze. meewarig, breed uitsponnen. Haar vader zat er stil en somber bij. Erica, die doorgaans deze visiteverhalen ademloos te genieten placht, had nu Slechts aandacht voor de langzaam vallende duisternis Zij kroop ln de vensterbank Al stiller werd de gracht van den toren tinkelde het caril lon. Achter haar ln de kamer taterde de woordenvloed der belde dames. Het ging nu over Juffrouw Van Bommel's jongge storven broer. „Ja, ja", zuchtte Tante Fie. Een stilte van peinzing viel. Toen waagde Erica het. „Of ze nu mocht gaan spelen." Moeizaam kwam Tante Fie tot de wer kelijkheid en herinnerde zich niet dadelijk, wat tijdens de koffie toegezegd was. „De Kerstfantasie", zei Erica schuchter. Hoe kon iemand dat vergeten zijn. „O ja. Ga maar." Op gelukzalige voeten liep Erica door de suitedeuren naar den salon. Breed kierden de deuren. „Nu ging het gebeuren het heel echte: dat prachtige „Stille Nacht" spelen, mèt de kaarsen". Terwijl ze in de ljzig-kille salon naar de lucifers tastte, expliceerde Tante Fie de bezoekster ,.'t Kind gaat pianospelen een Kerst stukje". „Dan zullen we even luisteren." Juffrouw Van Bommel's blik richtte zich door de glazen suitedeuren ln den salon, waar twee lichtjes begonnen te gloren. Ver rukt zat Erica even doodstil, voor ze aan ving. Dan zochten haar vingers de toet sen De gast, intusschen ze zou het zich nooit vergeven maakte op dit „moment suprème" een onwillekeurige beweging om den ijzigen luchtstroom, die bij haar beenen opkroop ,,'tWas wèl koud. dacht ze. dlc deuren open. al was 'took maar een kier. Maar 'twas alles om het lieve kind ge daan." Tante Fie. volmaakte gastvrouw, zag die beweging en eer nog de ander een gebaar van: het-hoeft-niet gemaakt had, was zij al opgestaan. Met een harde bons schoven de deuren tegen elkaar. Erica, die juist in extase de eerste pathe tische noten-mct-krlngels-ervoor gespeeld had, bleef roerloos van schrik. Wat déden ze Ongelcovii- wer-Y- 70 het hoofd en zag dan: de deurm, nteen ongenaakbaar gesloten. Het gezelschap ln de voorkamer zag niet haar ontdane gezichtje, totaal gedesillu sioneerd om dit llefdelooze abrupte afbre ken van den droom. „We hooren je wel!" riep Tante Fie, schel luid om den afstand. Het snerpte Erica in haar ooren. Dan, om nog iets te redden van 't mooie, waar zc zich den ganschen dag op verheugd had, slikte Erica de in haar keel opkrop pende tranen weg. Ze zou opnieuw begin nen en het kón nog goed worden. Dap per richtte zij zich op uit haar teleurstel ling Haar stramme machtelooze handen raakten de toetsen. Op het punt ze neer te drukken schrok zij op van den genade slag. Gedempt praatten de groote men schen maar din kon het hun ook niet schelen, dat zij hier speelde. Een kou van vereenzaming versmalde haar gezichtje moedeloos keek ze neer op haar wlt-weggetrokken vingers. Dan blies ze snel de kaarsen uit. Zonder één geluld gleed ze door de deur ln de gang. Op den trap ontsnapte haar een rauwe snik. Eerst boven op haar ka- huilde ze woest en wanhopig. „Niets had f aan haar Kerst altijd alles werd haar bedorven Beneden was den Vader het drama ont gaan. Verzonken ln gedachten aan vroe gere gelukkige Kerstdagrn. hervond hij pas met een schok zich zelf toen de plano al geruimen tijd gezwegen had. „Waar Is Erica speelt ze niet?" „Schijnbaar niet", zei Fie. „ze is plotse ling verdwenen." „Ze zal wel weer terugkomen. Wat ik reggen wou wat zullen we drinken? Juf frouw Van Bommel, dat weet ik: advocaat. Maar jij! Een grog of een glaasje port?" Warm en zeer genegen zag ze hem aan. Hij veerde op uit zijn moedelooze bui. Niet eens zóó onwaarschijnlijk leek de moge lijkheid: een huwelijk met Fie. waarop zijn schoonfamilie zoo Ijverige zinspeelde Beteekenisvol keek zij met haar verwarde oogen in haar zich donkerkleurend ge zicht. „Wat je wil", zei hij. Het martelaarschap lag de arme Erica niet bijzonder. Zij kreeg het koud. De vol doening gevende gedachte, dat zij daar beneden zich nu wel heel schuldig zouden voelen, bezat haar niet meer. Haar wan hopige bui was wat afgezakt. Heel kwalijk nam zij zichzelf dat ze zoo gauw vergat. Als de opgewekte stemmen van beneden pijnlijk duidelijk te hooren waren, deed het haar verlangen naar de gezelligheid. Maar het liefst zou ze èrg boos gebleven zijn. Ze had wel willen stampvoeten of iets kapot gooien, doch dat wekte haar flauw lachje. Dan was ze aanstellerig in eigen oog. Zij dacht aan de kerstkransen, die zeker al gepresenteerd waren, maar niettemin bleef zij boven, totdat de bezoekster allang weg was en er al voor het eten gezorgd werd. Geklepper van borden en bedrijvig heen-en-weer-gedraaf drong door het trap penhuis naar boven. In die geluiden mengde zich plotseling een zware schallende man nenstem. „Erica, tante vraagt of je de kandelaars neer wilt zetten." Zij antwoordde niet, opnieuw nijdig. Wel ja. ze deden maar alsof er niets gebeurd was. Haar Kerst hadden ze bedorven! Nee, ze zei geen stom woord terug. Ze „Waar is ons kind komt ze niet." Hoe lief was vader eigenlijk. Haar twijfel versmolt. Haar optimisme, haar zin ook om de kandelaars te schikken overwon haar thea trale behoefte aan martelaarsschap,-waar zij als het ware hén mee straffen wilde. Stil brandden de hooge kaarsen tusschen de dampende schotels. Naarmate de alge- meene vroolijkheld steeg, stortte Erica's stemming 41 dieper in Op dezen dag van elkaar snelopvolgende ups and downs dreigde nu weer een on vermijdelijke down. Het geluk om de kaarsen had langzamer hand plaats gemaakt voor een diepkervend gevoel van ontgoocheling. Wat deed tante Fie. onuitstaanbaar zoo als ze lachte met vader. Zoo had vader heelemaal geen aandacht voor hiar. Broer Jan was nóg onuitstaanbaarder. Tot schrelens toe stelde zij zich teweer tegen zijn plagerij. Jan. branie van twintig, sloofde zich uit om z'n meisje te amuseeren. Eindeloos ko misch gevit op „die druipende kaarsen" scherts, die Erica allesbehalve als scherts opnam. „Mispunt", dacht ze. Jammer, dat haar puntige schoen Jan's been nèt niet berei ken kon Onbarmhartig grapte Jan door: „Onzin, wat een verlichting! 'k Zie niet eens wat ik op m'n bord heb." Speelsch blies hij in de wapperende vlam. Maar Erica verzette zich niet meer Moe dook zij toen tegen de rugleuning van haar stoel. Er was geen behoefte in haar tot schreien. Vreemd berustend dacht zij: hoe was het mogelijk, dat zij van de Kerstdagen nog iets gehoopt had. Sinds moeder er niet meer was, werd het Immers nooit echt Kerstmis meer. Jan en zijn kittige verloofde begonnen flauw en lacherig een plagerij tegen elkaar. De vader en Fie spraken zeer geanimeerd. In het flatteerende kaarslicht lachte Fie bekorend meisjesachtig. Haar weinige charme, lang afgelegd in Jaren van teleur stellend wachten, bloeide weer op. Zich prettig bewust van haar aantrekkelijkheid, verloor haar stem volkomen het snibbige, bedillerige. Vergeten waren de jaren, dat zij haar nicht diens verloofde misgund had Nu zat hij voor haar. weer vrij. En nog kon ge beuren, waar zij in vroeger jaren zoo aan gewanhoopt had. Op eenmaal geoorloofd look haar oude liefde weer op. En zij zou winnen! Het werd nog goed. Bij Bet in de warme keuken beleefde Erica weer een opgang. Eigenlijk had ze allang in bed moeten liggen, maar niemand wist dat ze hier was. Haar oogen, schitterend van Innige tevredenheid bezagen de gevonden schat; de kerstversierselen, nog van haar moeder, die Bet stilletjes van zolder gehaald had. Met een devotie, als golden het relequien, nam zij ze behoedzaam uit de doos, de klokjes en de duif de sterren en glin sterende ballen en slingers en de engel. Bet herstelde een klein imitatie-Kerst boompje in de normale vormen. Voorzichtig spreidde zij de hard-groene takken. Geen woord spraken ze. Bet. overvloeiend van genegenheid voor het kind gedacht met haatgevoelens Tante Fie. 'tWas niet Christelijk, om op Kerstmis Iemand te haten, maar 't mensch maakte het er naar. Dat zij haar bedilde, die zoo lang als Meneer getrouwd was hier gezorgd en geploeterd had och, dat was zoo erg niet. ZIJ bleef per slot de meid, die becommandeerd kon worden. Maar dat het mensch zoo weinig moederlijk voor 't kind was, dat kon Bet haar onmogelijk ver geven. Jawel. Oude Bet had het al lang door. Erica d'r tante aasde op Meneer. Maar één doel had ze, die kat. 't Zou haar misschien nog lukken ook. Maar d4t ver hoede de hemel, dacht ze fel. Het boompje schudde ervan het klokje tinkelde „Pas op Bet!" waarschuwde Erica, „niet zoo wild." Eerder opgetogen dan angstig klonk haar stem. „Zouden we kaarsjes genoeg hebben", opperde Bet, er plotseling weer heele maal ln. ,,'t Zal wel". Met eerbiedig ontzag plantte zij de witte duif boven in, net ais vroeger. Daaronder zweefde de engel. „Nu niet voller, hij ls goed zoo", weerde rij Bet. die nog met een groot vuurroode 1 bal kwam aandragen, „acht kaarsen heb ben we. dat is wel genoeg hè?" Zacht neuriënd lied van de herdertjes in het veld wrikte zij de dunne witte kaarsjes In de knijpertjes. ..Nu lucifers Bet." Zco verdiept in het aansteken was Erica fat zij niet merkte, dat de deur open ging. Fie was binnengekomen. Onthutst be schouwde zij het tafereel. Dan was het of er zich iets in haar ontspande. Een won derlijke rust daalde over haar. Stil sloot ze de deur. Zy zag het boompje en wist wiens han den eenmaal de kleurige versierselen be roerd hadden. Zij zag het kind en wist hoeveel ze Erica onthouden had. bU dien een en bezeten drang om den man te bezitten. Hoeveel had zij niet kunnen geven Een toekomst rees voor haar op: het kind zou ze liefhebben, niet om hém. maar om Erica zélf. E11 dan, Ja zeker, dan zou alles nog eens heel goed worden. zy glimlachte. En over het langzaam groeiende licht zag de oude Bet op eenmaal dankbaar en ge negen op naar de veranderde vrouw. Niets van deze waarlijke Kerstgift vermoedde het argelooze kind. Stilverrukt stak zy de laatste kaars aan. die In den top. Een milde glans viel over de duif Buiten was het gaan sneeuwen. Een zachte vacht viyde zich tegen het keuken raam. Een stem was daarin: „In menschen een welbehagen." Waarom het wonder van Kerstmis in menschen welbehagen wekt Kerstmis is als alle eohte, oprechte dingen: ervaring. We spreken hier op het oogen- blik niet van de op zichzelf ongetwyfeld genoegiyke verschijnselen, welke ln deze laatste weken van 't jaar de wereld In die eigenaardige sfeer hullen, welke wij als de Kerstsfeer aanduiden. Gezelligheid van met vacantia thuisgekeerde familieleden, de vreugde van het gezinsleven, de feest- drukte op straat, de geur van dennen, kaarsvet en appelbollen, het zyn tenslotte allemaal slechts bykomstigheden. Ja, zelfs de innige Kerstliederen en de stemmige kerkgang kan men tot deze bykomstig heden rekenen, wanneer men denkt aan hetgeen de eigenlijke waarde, het pef- sooniyke levensbezit van Kerstmis uit maakt. De zeer byzondere ervaring, welke wy ln dit hoogty van het Jaar vinden gesym boliseerd, is niet aan een enkel seizoen ge bonden. De echte, zelfdoorleefde Kerst vreugde kan iemand evengoed in 't hartje van den zomer als in mid-winter smaken. Dat is niet ter zake doend toeval. De kern van de Kerstgedachte vinden wij in de voorstelling, dat uit de duisternis het licht opgaat. Een klassiek Kerstlied vertolkt deze kem met de woorden: „Daar ls uit 's werelds duistre wolken een licht der lichten opgegaan". En ln het Kerst evangelie is sprake van ditzelfde licht, dat ln de wereld is, maar dat de wereld niet kent en aanvaardt. Kerstmis is de kennis en de aanvaarding van dit tevoren onbegrepen licht. Kerst vreugde ls het wonderbare gevoel van verlossing dat de ervaring van dit licht teweegbrengt. Wy kennen de gewyde uitdrukking reeds in het banale leven. Iemand tobt met een vraagstuk. Een alledaagsch, nuchter en zakelyk probleem. Hy moet een scheikun dig onderzoek verrichten. Of een boekhou ding controleecren. Of als bouwvakarbeider een werkstuk leveren. Maar het wil niet vlotten. Hij tobt met het geval. Hy prak- kizeert en hy rekent. Hy pluist en hy peinst. Maar hij schiet niet op. 't Is of er een band om zyn hersens ligt. 't Is of de zaak, welke hem in beslag neemt, door een toovercirkel buitien 't bereik van zyn denken is gesloten. DE FOUT En dan opeens: wacht! daar gaat hem een licht op! Nu begrijpt hy plotseling, waar de fout zit. Nu ziet hy den weg, dien hy uit moet. Nu heeft hy zyn methode gevonden. En één-twee-drie ls hy klaar! Wat een uitkomst, wat een opluchting! Zoo kunnen wy ook tegenover het leven staan. Het leven is zoo er.eir.dig uitgebreid naar de hoogte, breedte en diepte, dat wy er slechts een heel klein stukje van kunnen overzien. Maar dat ééne kleine stukje ver tegenwoordigt het geheel, draagt er het stempel van, bestaat uit dezelfde stof. In, een persooniyke ervaring openbaart het leven ons zich. UH hetgeen wy zelf beleven en uit hetgeen zich in de gebeurtenissen van onzen tyd aan ons opdringt, open baart zich dat majestueuze, eerbied- en angstwekkende geheim van het leven. Vaak gevoelen wij het als een neerdruk kende macht. „Donker is het leven, ls de dood", roept Ll-Tai-Po, de Ohineeschc diohter, uit in het refrein ran zyn Lied van den jammer der aarde. Is dit ook niiet het refrein van ons levenslied? Vooral lil onzen grootschen, maar verschrikkelyken tijd met zyn overgevoelige menschen lyden wy onder den jammer der aarde. Donker is het leven met zyn conflicten en katastro- fen, donker is de dood. welke voor velen onzer niet langer het troostryke vooruit zicht op het hiernamaals biedt. In deze duisternis moeten wy ons be staan doorbrengen. In dit donker strijden wy onzen dageiykschen strijd. En de ver- geefsche pogingen, om in het geheim van het wereldraadsel eenlg doorzicht te krij gen. stemmen ons triest. Niet altyd is echter onze wereldsmart vaag. Uit hét algemeen probleem conden seert zich raak ons peTsoonlyk levenspro bleem. Deze tastbare scherp omiynde en lijf en ziel rakende moeilijkheden is de weerspiegeling van het raadsel van het heelal, dat zich in het menschenhart weer kaatst geiyk de hemel dit doet in een simpelen dauwdroppel. Onze moeihjkheid. zy hangt samen met de eigenaardige sfeer rondom ons: met de zeden en levensgewoonten en met de karakters van onze omstanders; met de maatschappelyke structuur van onze om geving; met den stand van de wetenschap, het peil van de kunst en de godsdienstige en wysgeerige beschouwingen van het oogenblik. Er bestaat geen persoonlyk probleem, dat niet zyn wortelen heeft ver takt tot ln de verste uithoeken van het oneindige wereldprobleem. In dit donker tasten wy rond. wy zoeken om uitkomst, om licht. En wy koesteren het vage vermoeden dat dit licht toch ergens moet zyn. Ais wij het maar eenst ontdekken. In onze benardheid wenden wy ons soms tot vrienden en raadslieden. En het ge beurt dan wel, dat zy onze moeiiykheid schynen te begrypen. Zy redeneeren met ons. zy trachten ons te overtuigen. Het is toch zoo eenvoudig, zeggen zy. Als ge het eerst maar doorziet. Bn ze trachten ons den uitweg te toonen. jammer der aarde ls niet opgeheven, maar wij erkennen en aanvaarden de noodeake- ïykheid van lyden en dood als voorwaarde voor leven en levensliefde. Niet langer luidt het refrein van ons levenslied, dat donker het leven is en donker de dood, want door dit donker straalt nu het licht, dat ons verlossing en vreugde bracht. Het onverwachte opgaan van dit licht werkt als een openbaring, als een wonder en het is de ervaring dat dit wonder voor elk onzer mogeiyk is, welke Kerstmis tot een algemeen feest maakt. Want dit won der is het. dat in menschen een welbeha gen wekt. H. G. CANNEGIETER. HET LUKT NIET TOT. Maar hoe we ons best doen, het lukt ons niet. 't Is of er een band om onze hersenen ligt. 't Is, of de zaak, welke ons in beslag neemt, door een toovercirkel buiten 't be reik van ons denken is gesloten. En dan opeens: wacht! daar gaat ons een licht op. Nu is ons alles duideiyk en klaar. Ons inzicht in ons persoonlijk levens probleem heeft zich baangebroken door het duister van onze verwardheid en tobbe ryen. En daarmee is voor ons eensklaps ook het wereldprobleem opgelost. Nu zien wy alles in ander licht. De O, heeriyke boom, met je stralende pracht Je vrooiyke kaarsjesgeflonker. Wat sta Je daar rustig, als toonbeeld van [kracht ï'èl afstekend tegen het donker. jy brengt by de menschen, hoe slecht [ze ook zyn Het goede toch altyd naar boven, Door jou wordt de mensch in een stem- [ming gebracht Tan rustig en vredig gelooven. O, heeriyke boom. met je kleurige tooi. Vol prachtige siers'len beladen. Je takken met sneeuwige vlokken bedekt, Omslingerd door zilveren draden En als dan de Kerstklok te luiden begint „Er werd eens een kindje geboren.... Dan voelen we het heilige ..Vrede op aara Weer sterker dan ooit nog te voren. 2—4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 14