Jaargang
Donderdag 10 December 1936
No. 50
Onder de groene paraplu
ANEKDOTEN
ben kwaad op Ans", zei Jopie,
i uit school thuiskwam en met een
ezicht haar tasch op de rustbank
en waarom is dat nu op eens?"
Moeder een beetje verwonderd,
nocht niet eens bij haar onder de
I."
dat was ook niet noodig, meisje,
je regenjasje aan en je regenhoed
i ook bij op?"
jr onder een paraplu is 't veel leu-
Goot zoo echt en de druppels liepen
len van de punten af. En 't klet-
ir boven op. Zoo leuk. En 'k mocht
H eens eventjes onder van Ans",
fde Jopie.
was misschien niet zoo sollede op
pen gekleed als jij. En allicht was
aplu maar klein."
probeerde Moeder het vriendinnetje
pleiten.
ir ik had er best onder gekund. En
eens, Moes. Morgen is Juf jarig,
ïrsieren we de klas; we komen al
r half negen op school. Riet brengt
roen mee. Wil heeft een karton met
zal ze leven!" er op; dat hangen
■en 't bord. En zeg, Moes mag ik
e papieren slingers met die roode
neenemen? We zullen er voorzichtig
n."
dingers werden bij Jopie thuis al-
irulkt om den stoel van een jarige
ieren. Maar voor de feestelijke ge-
:id op school mocht Joop ze hebben,
volgenden morgen om kwart over
stonden Riet en Wil al bij Jopie op
p. Riet had haar arm vol sparre-
Wil droeg aan een groen lusje het
ige feestkarton.
TJÖIRW,
Joop was bezig om de keurig in elkaar
gevouwen slingers in haar tasch te pak
ken. Toen ze daarmee klaar was, gespte ze
de riempjes dicht, wat niet gemakkelijk
ging.
„Bah, wat is 't donker," bromde Joop,
„ik kan niet eens de gaatjes vinden."
„Er komt weer een schip met zure ap
pelen," voorspelde Moeder.
„O, hé, ik hoop 't niet," riep Wil ver
schrikt, „dan regent mijn „Lang zal ze
leven!" nat en dan loopen de letters door."
„Heb je geen paraplu bij je?" vroeg
Jopie.
„Weineen, ik heb er niet eens een."
„Toe, Moes. mogen wij uw tompouce
mee?" vleide Joop.
„Die heb ik bij tante Em laten staan."
„O, ja, dat 's waar ook. Vaders spuit
dan?"
„Die heeft hij zelf mee."
„iDe heeft hij zelf mee."
Joop keek in den paraplu-bak en ja, die
was paraplu-loos. Er stonden alleen een
paar wandelstokken in.
Moeder deed de voordeur open om de
jongedametjes uit te laten. En daar be
gon 't op eens te gieten, te gieten, neen,
maar! 't Leken wel pijpestelen!
„Och, m'n plaat!" jammerde Wil.
„En we moeten er door," besliste Riet,
„anders komen we niet klaar, vóór Juf
er is!"
„O, Moes. wat moeten we doen? Help
ons toch! Bel een taxi op!" stelde Joop
voor.
„Ik weet wat," riep Moeder op eens en
liep zoo hard ze kon de trappen op naar
den zolder.
„Je Moeder gaat den kinderwagen voor
ons halen", grapte Wil.
„Nee, hoor!" zei Joop beleedigd.
Daar kwam Moeder al terug. En wat had
ze bij zich?.... De groote, lichtgroene
parasol, waaronder ze 's zomers in den
tuin gezeten hadden. Moeder hield hem
meteen buiten de deur in den kletterregen
en stak 'm op.
„Leuk, leuk!" juichte het troepje.
„We kunnen er wel met z'n vijven on
der!" riep Joop, die het groote regenscherm
van Moeder overnam. „Nu, da-ag!"
En daar gingen ze. Twee hielden samen
het vrij zware ding op en Wil liep er ach
ter met haar kaart. Toch nog goed be
schermd tegen 't nat. Ze hadden veel be
kijks. Een paar jongens joelden het troepje
onder de groene paraplu uit, maar daar
trokken de meisjes zich niets van aan.
Juist toen ze voorbij het huis van Ans
kwamen, ging de deur open. Ans bleef op
den drempel staan, terugschrikkend voor
den stortregen.
Op eens zag ze haar klasgenootjes. En
ze lachte om de grappige voorstelling.
„Mag ik er ook onder?" riep ze dadelijk.
Joop dacht aan den vorigen dag en
direct ging 't door haar hoofd; „Gisteren
mocht ik niet bij jou onder, nü jij niet
bij mij!"
„Je hebt toch zelf een parapluutje",
merkte Wil al op.
„Er zijn twee baleinen gebroken. En nu
wil 't niet meer omhoog. Ja, 'k mag er
ook wel onder, hè?"
„Moet je aan Joop vragen," zei Wil.
Even streed de eigenares van de groote
groene een moeilijken strijd en toen zei ze;
„Ja, kom maai'. Dan moet je vóór ons
loopen."
Ans wipte vlug onder het beschuttende
afdak. En daar liepen de vier vriendinnerr
weldra voort. Wat een pret hadden ze, als
de regen zoo op het groene doek kletterde.
In stralen liep 't water van den rand af.
't Was een leuk begin van den pretdagr
Droog kwam het viertal aan de school,
droog was ook alles, wat ze bij zich had
den. Maar de concierge moest even helpen
om het gevaarte naar beneden te krijgen.
De klas werd fijn versierd. Juf was erg
verrast en trakteerde. Ze zou ook vertel
len. Allemaal prettige dingen. De vier
vriendinnen hopen maar, dat 't om twaalf
uur, als ze naar huis gaan weer flink re
gent, want ze willen nóg eens met z'n
allen onder de groene paraplu. En dat wil
Juf zien! De meisjes hebben haar verteld
van haar tocht door den regen.
J. H. BRINKGREVE—ENTROP.
(Nadruk verboden).
Ingezonden door Marie Brokaar. I
Zeer beleefd'.
Een heer liep langs een pakhuis waaraan
een briefje was bevestigd waarop stond te
lezen: „Als er niemand in de kelder is,
wordt men beleefd verzocht even aan te
bellen".
De heer keek even door de glazen naar
binnen in de kelder en toen hij niemand
daar zag. belde hü aan. Direct kwam er
een knecht die vroeg: „Wat is er van uw
dienst mijnheer?"
„Niets" antwoordde deze. „doch daar men
beleefd wordt verzocht even aan te bellen,
als er niemand in de kelder is. heb ik ge
meend te moeten aanbellen".