Bij den sterfdag van Mozart
Echte en oprechte
Sinterklaasmannen
Jte Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 5 December 1936 Vijlde Blad Ho. 23528
Zijn ontslag uit den hofdienst
Sint Nicolaas
op Terschelling
(5 December 1791)
Hoe een oud-Hollandsch
feest naar Oost-Friesland
werd overgebracht
Geschiedenis wordt eerst interessant,
nanneer we de feiten niet alleen „kénnen",
maar ze ook „begrijpen". En begrijpen
doen we 2e alleen, wanneer we inzicht ge
kregen hebben in het „verband" tusschen
de feiten.
Een simpel gebeurtenisje, dat zich in
1781 te Weenen afspeelde, biedt een wel
kome gelegenheid om dit te demonstree-
ren. We zullen zien, dat dit kleine gebeur
tenisje plotseling een enorme beteekenis
krijgt, zoodra wij het in zijn samenhang
met het overige gebeuren brengen.
We moeten beginnen met een vluchtige
rchildering van de Duitsche maatschappe
lijke verhoudingen van de 18de eeuw, die
den achtergrond vormen van het blijspel
letje met het droevige slot, waarin Mozart
en graaf H. Coloredo, vorst-aartsbisschop
ïan Salzburg, in wiens dienst dc groote
I componist Mozart stond, de hoofdrollen
I vervulden.
Het Duitsche Rijk bestond in de 18de
eeuw uit 360 geheel souvereine en ruim
1500 half souvereine staten en staatjes. De
grootste waren de Oostenrijksche erflan
den, de kleinste het Burggraafschap
Eheineck. De burggraaf regeerde daar, zoo
als het in de staatsakten van dien tijd
woordelijk heette, over „twaalf onderdanen
en één jood".
Alle Duitsche vorsten hadden volgens het
onverdachte getuigenis van Frederik II van
Pruisen de aspiratie het hof van Lodewijk
XV zoo goed of zoo kwaad als het ging te
copieëren.
Zoo liet iedere Duitsche vorst, als de
middelen het eenigszins veroorloofden, een
Versailler slot bouwen. De eerste helft van
de 18de eeuw werd daardoor het groote
tijdperk van de Duitsche slotarchitectuur.
Van den grootheidswaanzin van sommige
vorsten kunnen we ons eerst een voorstel
ling maken, wanneer wij bijv. bedenken,
dat in het kleine Wurtenberg met zijn
500.000 inwoners, binnen den tijd van 50
jaar naast het halve dozijn reeds voorhan-
dene vorstelijke paleizen en buitenverblij
ven, niet minder dan twee nieuwe groote
paleizen en vier lustsloten uit den grond
verrezen. Het grootste, te Ludwigsburg.
bood plaats aan een hofhouding van 2000
personen en 800 paarden.
Iedere vorst had verder, hoofdzakelijk
voor representatieve doeleinden, zijn leger,
al waren het maar twintig man, die (histo
risch!) des morgens in infanterie-unifor-
men levensgevaarlijke schermutselingen
met een denkbeeldigen vijand uitvoerden,
des middags in kurassier-uniformen met
wapperende paardenstaarten op de blin
kende helmen en natuurlijk te paard, de
wacht voor het paleis van den gebieder
betrokken, en des avonds uitgedost in keu
rige en kleurige livreien met veel goud
galon, aan tafel bedienden.
En zoo had ook iedere vorst zijn hof
muziek. De hofopera's te Weenen. Stutt
gart, Dresden. Mannheim hadden toen ter
tijd een wereldreputatie. Aan de kleinere
en kleinste hoven behielp men zich met
goedkoonere krachten. Veelal werden
slechts kamerdienaren en lakeien geënga
geerd, die een instrument bespeelden. Op
die manier was het ook aan de kleinste
hoven mogelijk de hoffeesten (en het was
toen lederen dag feest) met muziek op te
luisteren.
Musici hadden in de 18de eeuw maar
drie bestaansmogelijkheden. Ze moesten
óf wel als hofmusicus, öf wel als kerk
musicus, óf wel als stadsmuzikant dienst
nemen. Onder stadsmuzikanten mogen wc
ons vooral niet onze tegenwoordige stede
lijke orkesten voorstellen. Het waren
slechts een troepje blazers, die op gere
gelde tijden koralen van den kerktoren
over de daken van het stadje neerschet-
terden, bij feestelijke gelegenheden, verlo
vingen. verjaardagen enz. serenaden
brachten, of de straten en pleinen vol
vreugde toeterden, als een of ander hoog
geplaatst personage het stadje met zijn
bezoek vereerde.
Ook een man als Mozart was door de
maatschappelijke verhoudingen van zijn
tijd gedwongen een betrekking aan een of
ander hof te zoeken. Het hof van Salzburg
kwam daarvoor op de eerste plaats in aan
merking, aangezien zijn vader Leopold
Mozart, daar al sedert jaren aangesteld
was.
Maar de jonge Mozart, met zijn prachtig
gevoel van eigenwaarde en zijn onstuimige
vrijheidsliefde en zijn agressieven vrij
heidszin moest zich op den duur in dien
knellenden hofdienst alles behalve op zijn
gemak voelen. Bovendien werd het hem
hoe langer hoe duidelijker, dat zijn kansen
om buiten het kleine Salzburg bekend en
beroemd te worden, uiterst gering waren.
Alle pogingen echter om elders een enga
gement te vinden (zooals bijv. aan het hof
te München en te Mannheim) mislukten,
móésten mislukken. Wij zullen aanstonds
zien waarom, Hij bleef dus noodgedwon
gen in Salzburg, tot plotseling 1781 de
onvermijdelijke klap op de vuurpijl kwam.
Coloredo reisde in het voorjaar van dat
jaar, voor eenige maanden met groot ge
volg naar Weenen. Tot het gevolg be
hoorde o.a. zijn hofcomponist en hofpiano-
virtuoos Wolfgang Mozart, zijn hofzanger
Ceccarelli en zijn hofviolist Brunetti.
Reeds in den eersten brief (17 Maart)
van Mozart aan zijn vader, daags na zijn
aankomst te Weenen geschreven, kwamen
onheilspellend veel dissonanten voor. Hij
schreef bijv., dat hij „aan de keuken
tafel" moest eten. Het arrangement van
de keukentafel was natuurlijk een ge
trouwe copie van het arrangement van de
hoftafel. Alles ging precies volgens den
rang. De rang werd bepaald door de hoogte
van het getoucheerde salaris, het salaris
hing weer af van de hoogere of geringere
gunst, die de leden van het personeel van
de zijde van Coloredo genoten. Boven aan
de tafel zaten dus de beide heeren lijf
knechten, dan volgde in rang dc suiker
bakker, een zekere mijnheer Zetti, tdan
kwam de muziekafdeeling: Mozart met zijn
sjofele salarisje van f. 400 per jaar, Cecca
relli en Brunetti. en onder aan de tafel
zaten de twee koks, „Ich habe doch wenig-
stens die Ehre vor den Koechen zu sitzen",
schamperde Mozart in zijn brief.
De toon van de volgende brieven uit
Weenen werd hoe langer hoe bitterder.
Mozart deed zijn uiterste best om zijn vorst
ter wille te zijn. Tot laat in den nacht zat
hij nog te werken. Als een staaltje van
zijn phenomenale scheppingskracht willen
wij hier even inlasschen, hoe hij na een
vermoeiden dag tusschen 11 en 12 uur
's nachts nog even een sonate voor piano
en viool componeerde. De vioolpartij
schreef hij op, voor de pianopartij was dat
niet noodig: die zou hij morgen immers
zelf spelen, en die kende hij natuurlijk noot
voor noot van buiten.
Maar niettegenstaande Mozart's dienst
ijver bleef Coloredo hem chicaneeren en
kleineeren. Mozart kreeg telkens invitaties
om in de voornaamste huizen van Weenen
te musiceeren. Hij werd zelfs herhaaldelijk
te eten gevraagd door de gravin von
Thun, waar de keizer zelf zoo nu en dan
op bezoek kwam. Coloredo zag dat alles
met schele oogen aan. Men arrangeerde
openbare concerten voor Mozart, die echter
in de meeste gevallen niet door konden
gaan, omdat Coloredo er gewoonlijk niet toe
te bewegen was, zijn toestemming te geven
voor het openbare optreden van Mozart.
De onvriendelijke houding van Coloredo
zal wel door de vrees geïnspireerd geweest
zijn, dat het een of ander adellijk perso
nage in Weenen hem zijn pianovirtuoos,
die zijn composities zoo maar uit zijn mouw
schudde en die. wat ook niet te onder
schatten was, zoo'n buitengewoon goed-
koope kracht was, zou kunnen wegsnap
pen. Na een heele reeks van onverkwikke
lijke harrewarrerijen vond Coloredo het ten
laatste maar het veiligst, de heele muziek
afdeeling weer naai' Salzburg terug te
expedieeren. Mozart kreeg dus reisgeld met
het bevel onmiddellijk zijn koffer te pakken
en met de eerstvolgende diligence uit
Weenen te verdwijnen. Zoo'n groote haast
had Mozart echter niet. Met allerlei han
dige en onhandige uitvluchtjes probeerde
hij zijn vertrek uit te stellen, tot Coloredo
er ten laatste genoeg van kreeg en zijn
weerspannigen muziekbediende bij zich
ontbood.
a
Hij stortte bij dit onderhoud ware golven
van vorstelijken toorn over het hoofd van
den rebel uit, hij vergat zich zelfs zóóver,
dat hij hem voor een „kwajongen" uit
schold. De philippica eindigde met: „En
nu maak dat je weg komt!" Ofschoon de
bedoeling van den slotzin niet mis te ver
staan was, vatte Mozart het zóó op, alsof
Coloredo hem uit zijn dienst ontsloeg. Met
een eerbiedige buigingnam Mozart
het ontslag aan. Ja, dat was nu precies
wat Coloredo niét wilde. Alles werd dus in
het werk gesteld om dat ontslag te ver
hinderen. Er vonden lange besprekingen
plaats tusschen Coloredo's kamerheer, een
zekeren graaf Arco en Mozart. Tot eindelijk,
nadat vleierijen, en beloften en dreigemen
ten niet in staat gebleken waren den op-
standigen Mozart van zijn voornemen af
te brengen, graaf Arco zijn geduld verloor,
den kleinen man bij zijn kraag pakte, zijn
rijlaars van achteren tegen Mozarts laken-
sche broek zette, en het slachtoffer met
een vervaarlijken trap, rakelings langs de
meesmuilende heeren lijfknechten de deur
uitwerkte.
Ziedaar het korte verslag van de ge
beurtenissen, die Mozart in de brieven aan
zijn vader veel uitvoeriger schilderde.
Nu zullen wij trachten dit feit in verband
te zien met de groote veranderingen, die
ln Duitschland sedert het midden van de
18de eeuw plaats grepen. De maatschap
pelijke en daarmede de cultureele verhou
dingen waren sedert dien tijd danig uit het
evenwicht geraakt en begonnen in Duitsch
land te verschuiven in dezelfde richting,
waarin ook in de overige West-Europee-
sche landen, voornamelijk Frankrijk, het
materieele en geestelijke leven zich voort
bewoog. Door de mercantilistische politiek
der absolutistische vorsten was een groot
deel van de burgerij tot rijkdom en tot
macht gekomen. Ze wenschten van nu af
aan niet langer onder de strenge voogdij
van een absolutistischen staat te staan.
Ze eischten individueele handelsvrijheid en
medezeggenschap in de regeering, zonder
welke de economische zelfstandigheid, die
voor de verdere ontwikkeling van handel
en industrie noodzakelijk was, zich niet zou
iaten verwerkelijken. Maar niet alleen op
economisch, maatschappelijk en politiek
gebied begon de burger zich te laten gel
den; hij begon ook een rol te spelen op
cultureel gebied. We kunnen slechts op
enkele van hte onnoemelijke aantal ver
schijnselen wijzen, waaruit dat blijkt. Op
architectuurgebied bijv. stuit men sedert
het midden van deze eeuw overal op een
heftigen tegenzin tegen het zoogenaamde
rococo, den hofstijl par excellence, waar
mede een gloeiende vereering gepaard
ging voor het burgerlijke classicisme.
In de schilderkunst was de tijd van de
pompeuze plafondschilderingen in paleizen
en kerken voorbij. Vorstenportretten waren
van nu af aan niet meer representatief, de
schilders zagen in de grooten der aarde
eerst en vooral den mensch. Het tooneel
verburgerlijkte in een ommezien. 1745 ver
scheen het eerste burgerlijke blijspel „Bet-
schwester" van Gellert), 1755 het eerste
burgerlijke treurspel („Miss Sara Sampson"
van Lessing). In de litteratuur vinden we
hetzelfde verschijnsel: 17471748 werd de
eerste burgerlijke familieroman („Das
Leben der schwedischen Graefin G." van
Gellert) gepubliceerd. En tooneel en litte
ratuur bléven van dien tijd af burgerlijk.
Op muziekgebied begon overal het verval
van de hofopera, de „opera seria". Het
burgerlijke zangspel kwam in de mode. In
alle steden begon de burgerij concertge
zelschappen op te richten, enz. Binnen tien
jaar was van de geheele hofcultuur en de
hofkunst zoo goed als niets meer over.
Alles was verburgerlijkt.
En van al de muziek, die in de tweede
helft van de 18de eeuw gecomponeerd
werd. had niets een zoo gedecideerd bur
gerlijk karakter als de muziek Van Mozart.
Dat moge vreemd klinken, omdat in alle
muziekhandboeken nog het sprookje van
Mozart's „rococo-muziek" opgeld doet. Wie
zich voor dit probleem interesseert, zij
naar de uitvoerige bewijsvoering verwezen
in „Die Verbürgerlichung der deutschen
Kunst, Literatur und Musik im 18, Jahr-
hundert" van Balet.
en gebak. Sinds dien tijd, aldus eindigt de
legende, krijgen alle zoete kinderen op den
verjaardag van Sinterklaas gebak en mooie
geschenken.
Gelijk de groote en kleine kinderen in
Nederland Sinterklaas eeren, eerden ge
lijk uit oude geschriften in die streek ge
vonden in Oost-Friesland, in het bijzon
der te Embden, de grooten en kleinen hem
ook. Ook in Embden dezelfde gebruiken, de
zelfde drukte, dagen te voren. De kinderen
zongen er eertijds vóór 5 December onder
den schoorsteen:
Sunderklaas, du goode Blood,
Geef mi n' stückje sükkergood,
Neet to vol en neet toe min,
Smeet mi 't man to d'schöstien in.
Op Sinterklaasavond verscheen er ook
dikwijls de heilige zelf, afgeschilderd als een
goed man met langen, grijzen baard, die op
een sneeuwwit paard over de huizen reed
en overal, waar de kinderen lief en zoet,
braaf en vlijtig waren geweest, geschenken
gaf, die hij in een grooten zak achter op
zijn paard had. De kinderen zetten voor het
naar bed gaan borden in de vensterbank. De
luiken werden niet gesloten, opdat Sinter
klaas gemakkelijk, als hij 's nachts tusschen
12 en 1 uur kwam, de geschenken op het
bord kon leggen, want:
Sünderklaas
Spölt de Baas
Tüssken twaalf un eene.
De grooten stuurden elkaar borden, om
die met geschenken terug te ontvangen. De
kinderen zongen:
Sünderklaas, dat is een Edelman,
Een Edelman is hee,
Hee het een Brook van Krinten an,
Een Rock van Riesebree.
Sien Oogjes sünt Rosientjes,
Sien Haar is van Sötholt,
Sien Lippen sünt van Sükkergood,
Sien Wangen sünt van Gold.
De kinderen gingen vroeger naar bed, om
vroeger te kunnen opstaan. Als zij den vol
genden dag heel vroeg op waren, zagen zij
bij het licht der lamp al, wat Sinterklaas
gebracht had.
Evenals in Holland, waren in Oost-Fries
land in vroegeren tijd verbodsbepalingen
uitgevaardigd tegen het vieren van Sinter
klaas, in Embden op 30 November van het
jaar 1667.
In Oost-Friesland heeft het lang geduurd,
eer er de Kerstboom en de „Weihnachts-
mann" algemeen werd. Sinterklaas heeft er
te groote heerschappij gehad. En vóór de
„Weihnachtsmann" bjacht er de „Stafen"
(Stephanus) den tweeden Kerstavond aan
Zonder het zich zelf vol bewust te zijn.
schreef Mozart voor een ander publiek dan
voor den adel. Het hof, en alles wat daar
mede tezamen hing, bewonderde zijn vir
tuositeit; maar daar bleef het dan ook bij.
Men verlangde nog steeds van een com
ponist ófwel de representatieve muziek in
den stijl van Jomelli en Traetta, ófwel on
benullige galante amusementsmuziek, waar
Mozart nu juist de meest ongeschikte per
soon voor was. Mozarts muziek vonden ze,
zooals in tal van berichten en brieven uit
dien tijd te lezen staat, te „zwaar", te
„gedegen".
Het lag dus in het wezen van Mozarts
muziek zelf besloten, dat hij zich eerst
daags van den hofdienst, waarin hij niet
paste, vrij moést maken. Als hij het niet
in 1781 in Weenen gedaan had, dan ware
de catastrophe onvermijdelijk een jaar
later in Salzburg gekomen.
Het tragische van het geval was echter,
dat Mozart het publiek, voor wie hij eigen
lijk componeerde, dus de burgerij, niét be
reiken kon. Nergens in Duitschland had de
burgerij toentertijd een operagebouw. De
burgerlijke concertgezelschappen waren
omstreeks 1780 nog betrekkelijk weinig
talrijk. De verkeersmiddelen waren toen
nog zoo primitief, zoo tijdroovend en zoo
kostbaar, dat het reizen voor Mozart
uiterst bezwaarlijk, wanneer ook al niet
geheel onmogelijk was. Op die manier zou
hij anders hebben kunnen probeeren, het
publiek zelf met zijn werken bekend te
maken. Niet eens met zijn kamermuziek
kon hij zijn publick bereiken. De muziek
uitgeverij en dit feit was wel het.meest
fnuikend voor een vrijen kunstenaar als
Mozart stond toen nauwelijks in haar
kinderschoenen. Afgezien nog daarvan,
dat de weinige muziekuitgevers van de
hoven afhankelijk waren en zich dus vrij
wel naar den hof smaak moesten richten.
Het zou nog twintig jaar duren, vóór de
uitgeverij zoover was. Beethoven kon toen
als vrij kunstenaar bestaan. Voor Mozart
was het in 1780 nog te vroeg.
Hij zag het zelf al heel spoedig in.
Vandaar zijn wanhopige pogingen
om in Godsnaam maar weer een
baantje aan een of ander hof te krijgen.
dat natuurlijk niet van hem gediend was.
En toen begon dat krampachtige jachten
om altijd maar nieuwe, rijkere en rijpere
werken te scheppen. Éénmaal zou hij toch
wel die waardeering vinden, waarop hij
meer dan wie ook recht had. En hij com
poneerde, en hongerde, en leende geld. en
bracht wat hij maar even ontberen kon,
naar de bank van leening om verder te
kunnen werken, en viel in handen van
woekeraars, en componeerde en hongerde,
tot hij met 35 jaren ondervoed en over
werkt aan tuberculose bezweek.
Niemand treft ook maar de geringste
schuld. Mozart had het ongeluk tusschen
twee tijden te leven. De oude absolutisti
sche kunstperiode was hij volkomen ont
groeid, en de nieuwe burgerlijke tijd was
vooral technisch nog niet zoover ontwik
keld, dat ze hem ook maar een arm be
staan kon bieden.
De „grand-seigneur" Van Swieten, in
wiens huis Mozart iedere week een avond
kwam musiceeren, gaf zijn weduwe den
vriendelijken raad. haar man maar „van
de armen" te laten begraven. Dat was het
goedkoopste. Op den dag van zijn begra
fenis (5 December 1791) sneeuwde het. De
weinige „vrienden", die achter de kist
liepen, vonden het weer toch wel een
beetje erg naar. Ze maakten aan de poort
van de stad rechtsomkeert en lieten de
doodgravers alleen verder gaan. Na acht
dagen kon zich niemand meer herinneren,
waar precies het stoffelijk overschot van
het grootste muziekgenie, dat de wereld
naast Bach ooit gekend heeft, aan de
aarde was toevertrouwd
zoete en gehoorzame kinderen geschenken.
De heilige Stephanus heeft veel overeen
komst met Sinterklaas. De eerste Christenen
vierden zijn gedachtenis den tweeden
Kerstdag.
In Oost-Friesland vroeg men elkander:
„heist du ok wit to Statens krigen?" Diep
avond kwam Stephanus op zijn wit paard
over de Wadde.
„Hi kaum up 'n witen hingst ur strik
surd (vastgebonden) ful Stafensgöder. Da
bëner (de kindereni, der nu ardig sint, da
kriget 'n ganz deil, da der aber unardig
sint, da kriget wit mit 'n tau.
In zijn bekende „Terschellinger Volks
leven" vertelt de schrijver, Jaap Kunst,
o.m. ook van het Sinterklaasfeest op dien
avond.
„December brengt, als overal, St.-Niklaas-
avond, en nergens wordt dit met meer op
gewektheid gevierd dan op ons eiland.
Evenals dat elders gebeurt, loopen ver-
kleede en vermomde mannen en jongens
met rammelende kettingen huis in, huis
uit, strooien pepernoten, laten angstige
kinderstemmen van „St.-Niklaas ka-
poen(e)tje" fluisteren en trachten de jonge
meisjes in hun kettingen te verstrikken, te
rooven en mee te voeren, soms een heel
eind de straat op. Daarom zitten dan ook
de angstige meisjes op dien avond heele-
maal achter in de kamer, verscholen ach
ter de andere aanwezigen.
Maar het eigenaardigste van het Schel-
linger feest zit in de kleedij dier vermomde
kettingdragers.
Wat n.l. het eiland maar aan bruikbare
naturaliën opleverde, wordt hiervoor be
nut. Daar had je b.v. een grooten kerel, die
in een costuum van bossen heide gehuld
was. Bovenop verhief zich een imposante
heide-mijter. Een tweede droeg een ge
waad van duinhelm, een derde een van
stroo. een vierde niets dan schelpen, een
vijfde een pak van kippeveeren.
Ze pasten wel op te verraden wie ze
waren en ieder sloofde zich uit hen te
herkennen.
't Geheel maakt den indruk de rest te
zijn van een heidensch natuurfeest. dat
later, gelijk zoo dikwijls gebeurde, met een
christelijk feest vereenzelvigd was gevon
den. Een danspartij is als gewqonHik weer
het eind vajj alle dingen.
Jan ter Gouw, de groote vorige-eeuwsche
historieschrijver van Amsterdam, heeft de
Amsterdammers „echte en oprechte Sinter
klaasmannen" genoemd. Hij had hiervoor
bewijzen te over: het noemen eener kerk
en straat naar Sinterklaas, het aanbrengen
van zijn afbeeldsels in gevels en op hoeken
)'an straten, de vereering van hem door
shippers, de geschiedenis van het zilveren
Sinterklaasbeeld, de Sinterklaasmarkt, de
schilderijen en prenten, de verbodsbepalin
gen, de beschrijving van het feest vóór de
hervorming, door Walich Sieuwertz enz.
Waar de Amsterdammers gingen of ston-
jten, hielden zij de herinnering aan Sinter-
Waas en het Sinterklaasfeest in eere, in
°ost en West, in Zuid en Noord.
Het is niet bekend, of eertijds ook aan
hnord van Nederlandsche schepen het Sin-
«r klaasfee st gevierd werd, gelijk op de
Duitsche het Kerstfeest.
Eigenaardig is het, dat het oorspronke
lijk heidensche, overgegaan in een groot
katholiek feest, zich voortgeplant of uitge
weid heeft ook in die streken, waar in de
zeventiende eeuw de Nederlandsche, voor
huwelijk de Amsterdamsche. vluchtelingen
iugitieven een schuilplaats zochten tegen
Alva en vanwege de uitdagingen bleven
toeven.
jh Embden, in Oost-Friesland, waar zoo-
'«en heengingen, vervolgd om het geloof,
wachten zij het feest of gaven het nieuwen
luister; het feest, gevierd door de belijders
>an het geloof, door hen afgezworen.
Naai- Embden gingen zelfs zeer velen,
"aar waren zij veilig, getuige het rijmpje:
Als een moeder in haar schoot
Borg zij ballingen in nood.
Baar en in geheel Oost-Friesland hebben
S Hollanders het Sinterklaasfeest gebracht
01 verlevendigd. Nog omstreeks 1860 gaven
zij, die van ouder tot ouder in Oost-Fries
land gewoond hadden, dus de echte-stam,
de voorkeur aan het Sinterklaasfeest
boven het Kerstfeest.
De oudheid der viering bewijzen Oost-
Friesche kinderliedjes en verbodsbepalin
gen. Er is o.a. nog een Oost-Friesch kinder
liedje bekend, dat twijfelt aan de komst
van Nicolaas:
Sünderklaas kan hier neet komen,
Denn hee is al lang al doot;
Hee ligt in de kark van Romen
Mit sien beide beentjes bloot.
Dit liedje is intusschen in strijd met de
waarheid. Sinterklaas, gestorven in 327,
ligt begraven in de kerk, gewijd aan den
heiligen Stephanus, in Apulië, in Zuid-Ita-
lië. Zijn gebeente is daarheen gebracht door
kooplieden uit Napels, die het ln 1087 uit
een klooster op den berg Sion, in de buurt
van Myra, geroofd hadden. Volgens de sage
zou uit het gebeente van den heiligen Nico
laas langen tijd olie van groote genees
kracht gevloeid hebben. Zucht naar gewin
schijnt dus de Napelsche kooplieden tot den
roof gedreven te hebben. Te Myra is Sin
terklaas bisschop geweest. Tot deze waar
digheid werd hij om zijn vroom leven en
zijn goede werken verkozen.
Toen hij nog monnik was, besteedde hij
het aanzienlijke, door zijn ouders nagelaten
vermogen, tot heil der menschen en ter
eere Gods. Waar zich fatsoenlijke armen
bevonden, waar gebrek en ellende bij een
gezin heerschte, daar kwam plotseling
van wien wist men niet hulp. Sinterklaas
was steeds de onbekende weldoener, want
hij deed zijn weldaden in het verborgene,
opdat men de hulp als onmiddellijke gave
Gods zou beschouwen. Raad en troost, ver
maning en leering maakten hem bemind
bij oud en jong. bij rijk en arm. Vele zijn
zijn deugden, waaraan de legende de herin
nering bewaart.
Een arm man, vader van twee mooie
dochters, wilde, om uit benarde omstandig-
heden bevrijd te worden, deze beide kinde
ren om gewin aan den man brengen. Nau
welijks hoorde Nicolaas dit, of hij wierp bij
de door zorg gedrukte familie door het
open venster een groote som gelds in huis.
Hiermede redde hij de meisjes en ontnam
aan het gezin de nijpende zorg. Hij her
haalde deze weldaad vele malen en bereikte
erdoor, dat de meisjes een fatsoenlijk huwe
lijk konden aangaan.
Eens wandelde Nicolaas aan het strand
der zee en zag, hoe een arme vrouw met
haar drie kinderen bezig was mosselen te
zoeken om den honger te stillen. De kinde
ren hadden zich te ver in zee gewaagd en
waren op het punt in de diepte te ver
dwijnen. Moeder en kinderen riepen angstig
om hulp. Niemand dan Nicolaas was in de
nabijheid. Ofschoon hij niet zwemmen kon,
wierp hij zich, onder aanroeping van den
heiligen naam Gods, in het water en was
zoo gelukkig het eene kind na het andere
te redden en aan de dankbare moeder terug
te geven.
Eens reisde Nicolaas te water. Er ont
stond een hevige storm, de golven sloegen
over het voortuig. De bemanning liet den
moed zinken en staakte elke poging tot be
houd. Toen greep bisschop Nicolaas een
roeispaan en beval de manschappen het
werk te hervatten. Men gehoorzaamde. Het
schip en allen, die erop waren, werden ge
red. Daarom smeeken zeelui nog in tijd van
gevaar den heiligen Nicolaas om hulp en
uitkomst. Schippers en zeelui waren voor
Sinterklaas bevoorrechte personen, ge
dachtig, dat hij in de havenstad Patera, in
Klein-Azië, geboren was.
In Myra, waar Nicolaas later bisschop
werd, en in de geheele omgeving heerschte
eens groote hongersnood, want het had er
in zeer veel dagen niet geregend. Kruid
noch gewas groeide. Het volk liep naar de
kerken en bad om regen. Doch de regen
kwam niet. Het volk werd radeloos en zei
tot den bisschop„Ziet ge, dat God ons niet
helpen wil en zich van ons afkeert!"
Toen scheepte Nicolaas zich op een klein
scheepje in en voer zoolang, totdat hij aan
een land kwam, waar het geregend had en
waar zelfs koren in overvloed groeide. Nau
welijks aan land, zag hij een bakker voor
zijn winkel staan. Terstond vroeg hij hem:
„Vriend, heb je koren genoeg om mijn
scheepje vol te laden?" - „Zeker." zei de
bakker, „nog wel eens zoo veel." - „Heb
dan medelijden met mij en mijn arme stad,
en laad, hoe eerder hoe beter, mijn scheepje.
En geef mij ook al het brood en gebak, dat
in je winkel is, dan loop ik er hard mee
naar huis om het aan alle kinderen te
geven; de groote menschen kunnen wach
ten, tot het koren komt." Sinterklaas pakte
al het brood en gebak uit den winkel bijeen
'en liep. zoo hard hij loopen kon, ermee naar
huis. De kinderen, die al lang wisten, welk
'n lieve, goede man Sinterklaas was, stonden
hem op te wachten. Toen zij hem zagen,
draafden zij hem tegemoet. En geen van de
kinderen liet hij gaan, of zij kregen brood