De grootste brug ter wereld - Het vergaan der Scheveningsche loggers LARS HANSEN jtejMfgang_=i=__===___^^_JEJ]>StHJ)MBlAD___________==__TweedeJMad FEUILLETON OVERWINTERING OP SPITSBERGEN (I SPITSBERGENS VQLD) Een schets uit het leven der IJszeevaarders. Uit het Noorsch vertaald door PH. ROOS Mz. Hetberenjong werd Gaimi genoemd. Ge- Jtade de eerste veertien dagen groeide *t tot zijn dubbele grootte. Het was tam Jj een hond en werd Johans beste ka- Het volgde hem overal. Het ging tags de vossenvallen en ook op ver en .tahttochten. Johan vond het wel 5 '«tig en sloot het dier in de kamer, kon het in de keuken komen, dan T"e het de keukendeur uit en het vond eregeld, al was Johan ook een mijl einde Maart was het dier al zoo een flinke hond. Zij maakten een fet,(en 'eerden het beertje trekken. In den (.u? «ld kwam het voor, dat het eens li,.?™ poot naar iemand sloeg en eens fcis.2 Bomer in diens been. zoodat zijn En;«i er twee diepe litteekens achter- feL rentegen kon Johan het dier be- Mst zo°als hij wilde. Hij had er nooit ft ïee en s°ms had hij heel wat moeite Ibe u "hinderen, dat het 's nachts bij I zijn kooi luroop. Met de vangst ging het boven verwach ting. Midden April hadden zij 193 zilver vossen, 36 blauwvossen en 27 ijsberen. Hun tijd was druk bezet met het villen der die ren en het uitspijlen en drogen der hui den. Zij gingen dikwijls doodvermoeid te bed, om den volgenden dag hetzelfde werk voort te zetten. Onder de berenhuiden was er één van een dier, dat zeker het grootste was, dat ooit op Spitsbergen was buitgemaakt. Johan had juist een zilvervos uit een val gehaald en terwijl hij zich oprichtte, stond deze reuzenbeer geen tien schreden van hem verwijderd. Hij was zóó groot, dat Johan verstijfd van schrik was. Hij had er honderden geschoten, doch zóó een had hij nooit gezien. Hij had spoedig zijn tegen woordigheid van geest terug en greep zijn geweer en terwijl hij op zijn gemak mikte, bleef de beer onbeweeglijk staan. Slechts in zijn roode ronde oogen was eenige be weging te bespeuren. Ook verder kwam er geen beweging meer in het dier, want, ter wijl Johans kogel in het eene oog drong, ging het andere dicht en viel de beer roer loos neer. Toen de huid later te Tromsö in Storstads werkplaats werd bereid, bleek deze drie meter lang te zijn. Het was thans einde April en gedurende den dag was het nu volkomen licht. Dage lijks ging een van hen den heuvel op, om, als de lucht helder was, naar het Westen uit te zien. Er begonnen thans in het ijs langs de kust, breede barsten te komen en bij het wisselen van den stroom, meenden zij in de verte wel eens open plekken waar te nemen. 's Avonds liep het gesprek geregeld over de vraag, tegen wanneer zij wel „De Hoop" konden verwachten en als een van hen daarboven op den uitkijk stond,zocht hij zoolang met den kijker Zuid- en West waarts den horizon af, tot dat hij zijn arm, die den kijker hield, vermoeid moest laten zakken. Het verlangen naar huis werd eiken dag grooter en toch wisten zij, dat feitelijk al dat uitkijken vergeefsche moeite was, omdat geen vaartuig het ijs nog kon trotseeren en ook, dat vóór misschien midden Mei, er geen schip in zicht kon komen en dan moest nog bovendien tegen dien tijd de toestand van het ijs gun stig zijn. EINDELIJK NAAR HUIS. Op den 30sten April vertrok „De Hoop" van Tromsö met volle zeilen. Er waren slechts zes mannen aan boord. De schipper Lange Sivert, Anders Severinsen, Knut To- bissen en Mikal Tarandsen. Verder twee nieuwen: Reinart Norby en Oscard Brel- ■vik. Er was slechts één sloep aan boord. Op het monsteringbureau had Sivert zijn man-, schappen er van op de hoogte gebracht, dat, hoewel hij slechts met vijf man ver trok, hij er rekening mee hield, naar Ska- gersbaai zeilende, daar Johan Troms met zijn drie mannen en de sloep weer aan boord te krijgen. Op deze voorwaarde werd er aangemon sterd. Een flinke Zuid-Westenwind bracht „De Hoop" spoedig Noordwaarts door de Lang- sund, voorbij Karlöy, de Hammersfjord uit en nadat zij Torsvaag. als laatste plaats, die zij passeerden, vaarwel hadden toege wuifd, was de kust binnen een etmaal uit het gezicht verdwenen. Dit ging zoo voor spoedig, dat, indien dit als een goed voor teeken mocht worden beschouwd, op deze reis het geluk met „De Hoop" zou zijn. Trouwens, drie waarzegsters hadden dit reeds Madam Olsen voorspeld en een oude Laplander, van wién zij rendiervleesch had gekocht, had het ook bevestigd. Terwijl Sivert heen en weer over het dek wandelde, en hij naar de bolle zeilen van zijn schip keek, dacht hij aan die voorspel lingen, waarvan zijn" vrouw hem had ver teld en hij mijmerde: „God mag weten, of zij nog allen in leven zijn. Is er een van hen gestorven, dan ls dit zeker Berner Jörgensen. Hij was reeds vorig jaar niet sterk, hij was een eerste klas stuurman daar was niets op aan te merken maar hij was slap". Sivert keek naar de lucht, het was uit stekend weer, hij wreef zich in zijn han den en was-verheugd als een kind. Sinds zij in zee waren, had Mikal hem slechts één keer hooren vloeken. Dit was, toen Oscar Brelvik, in plaats van op het hakblok, op de kant van een luik hout had gehakt. De derde dag nadat zij voorbij Torsvaag waren gezeild, kregen zij het schijinsel van het ijs te zien. Sivert ging onmiddellijk in het kraaiennest en bleef daar voorloopig zitten. Het ijs was zijn grootste vriend, doch tevens zijn ergste vijand. Dikke donkere tabaksstralen daalden uit het kraaiennest in zee en onophoudelijk klonken de bevelen omlaag naar den roer ganger, want zij zeilden scherp bij den wind, met stijf aangehaalde schote». waaide een koude Noordenwind. Den 5en Mei lagen ze in het ijs, met het mooiste weer, dat zij slechts konden wen- schen. Langzamerhand begon de eene zeehond na den ander zich tegen de ijsschotsen op te werken. Reeds op zee hadden zij scholen van duizenden gezien, die Noordwaarts trokken. Meer en meer ontdekten zjj er, thans op de schotsen en de sloep werd te water gelaten. De robbenjacht was nu begonnen. Gedu rende twee etmalen bleef het weer uitste kend, doch toen kwam er een storm opzet ten. Onderwijl had „De Hoop" reeds 580 oude zeehonden aan boord, stuk voor stuk vet als speenvarkens. De mannen die nagenoeg zonder slaap, nacht en dag hadden doorgewerkt hoog stens hadden ze eens een uur geslapen waren zóó doodmoe en afgewerkt, dat zij als dronken kerels wankelden. Ook Lange Sivert had even hard meegearbeid, evenwel gaf hij bevel dat, na het eten allen naar kooi konden gaan. Hij zou wel alleen aan boord de wacht houden. Volgens berekening moest „De Hoop" zich ongeveer 20 mijlen van de Zuidkaap bevinden. Er woei thans een flinke bries en met klein zeil drong „De Hoop" zich door de drijvende schotsen, die van tijd tot tijd zoo opeen drongen, dat het schip er tus- schen vastgeklemd werd. Het was echter slechts de stroom, die dit veroorzaakte en deze dreef de schotsen ook weer uiteen en dan kwam het schip weer vrij. Van „kruien" van het ijs was geen sprake, men liep dus geen gevaar. Sivert liet zijn menschen zes uren slapen, waarna hij drie man, die de wacht moes ten overnemen, opporde. Hij zeide hun, zoo spoedig het ijs voldoende ruimte zou geven, om in die richting vooruit te komen, Noord-Noord-Oost te zeilen. Na een flinken maaltijd, kroop ook hij in zijn kooi. Knut zat boven in het kraaiennest: Mi kal stond naast hem, met één voet op de verschansing, terwijl hij zich aan het want vasthield. Knut gebruikte onophoudelijk den kijker ea plotseling zeide iüj .(Wordt ver\ DE DUBBELE MOORD TE MERKELBEEK. BE HERTOG VAN Waar het drama plaats vond. De boerderij ,,Het Vögelke" der^Engelsche ^kro- staat onder bewaking van de politie. ningsfeesten. BAL VAN DE ENGELSCH-ZWEEDSCHE VEREENIGING TE LONDEN. Op de voorste rij derde van-links de kroonprins van Zweden. Gebeel rechts de kroonprinses. HET VERGAAN VAN DE SCHEVENINGSCHE LOGGERS De behandeling voor den Raad yaa Scheepvaart te Amsterdam. Da getuige M. de Ruiter, matroos van de Seh. 68 wordt gehoord. HET GRONINGSCHE MOTORSCHIP „CONNY" wordt te Amsterdam aan boord van het s.s. „Tarakan" geheschen om naar Ned.-Indië te worden vervoerd. HEIT EERSTE VERKEER .op de grootste brug ter wereld, van San Francisco naar Oakland Bay, welke meer dan 7 K.M. lang is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5