Liselotje
0
DE APPELDIEF
„Harm!" ™rn
„Ja baas."
Harm, de knecht van boer Vrolijk, liet zijn
borstel waarmee hij een wagen aan het
uitboenen was even rusten en keek zijn
baas vragend aan.
„Harm, merk jij nooit wat in den boom
gaard?"
„In de boomgaard baas? Wat moet ik
daar dan merken?"
„Wat je daar merken moet! Loop je dan
met je oogen in je zak? Zie je dan heele-
maal niet. dat de appels die in 't verste
hoekje van de boomgaard groeien, hoe
langer hoe minder worden?"
Zachtjes floot Harm tusschen zijn tan
den en zijn lange gestalte rekte zich nog
meer uit de gebukte houding over den
wagen.
„O, bedoelt de baas dat? Moet ik maar
weten hè? Ja baas, om de waarheid te
zeggen, 'k heb d'r ook al aan getwijfeld,
'k Had juist al eens aan de vrouw willen
vragen of ze zooveel appels gebruikt en
wie ze dan wel voor haar plukt."
„De vrouw gebruikt de appels niet, Harm
Ze zijn nog niet rijp genoeg. Maar mijn
appels worden gestolen, man!"
..Gestolen baas? Maar wie zou dat dan
doen. Hier op den hof niemand."
Er klonk groote stelligheid in Harm's
Stem en ook een beetje verontwaardiging.
Afwerend hief baas Vrolijk de hand op.
„Heb ik toch niet gezegd Harm, dat
iemand op den hof het doet? Nee, 'k geloof
eerder dat het de een of andere kwajon
gen is, die mijn appels steelt. Maar wie
het is, 'k wil het weten en jij moet me
helpen om het te ontdekken."
„Wil ik wel baas! 'k Zal wel eens goed
uitkijken. Dieven in onzen hof! Wel, nu
nog mooier. Als Harm ze te pakken krijgt,
dan zullen ze 't weten, wie het dan ook is."
Op zekeren middag kwam Harm opge
wonden de keuken van de .Olmenhoeve"
binnen. Hij wist het. om dezen tijd was
daar de boer te vinden, 't Was nu ook zoo.
„Baas. baas, ik heb het ontdekt."
Baas Vrolijk sprong op.
„De dieven? waar zijn ze dan?"
.JNee baas de dieven niet. Maar appels
en peren ook. Een heeleboel! Ga maar
mee."
Samen liepen de twee mannen naar bui
ten. Harm bracht zijn baas naar een droge
greppel die langs den boomgaard liep.
Halverwege de greppel gekomen knielde hij
neer, en begon in den grond te wroeten.
Er kwam een kleine kuil voor den dag en
daar, als in een nestje, lagen twaalf mooie
gave appels."
Verbaasd keek de boer zijn knecht aan.
„Hoe komen die hier nou, Harm?"
..Zacht wat baas," fluisterde Harm, „de
dieven kunnen wel in de buurt zijn. Die
hebben ze natuurlijk hier gebracht om ze
later stilletjes weg te halen."
„Maar dan zullen wij ze toch voor we
zen", grinnikte de baas. „Hier Harm, pak
aan", en meteen bukte de boer zich om de
appels op te rapen.
Harm trok hem aan de mouw.
„Niet doen baas. Er zijn hier nog meer
van die nestjes. Een paar stappen verder
een met appels en ginds nog een paar met
peren. Als we ze nu meenemen, dan ruiken
de dieven lont. en dan komen ze hier niet
méér terug".
..Maar, dan weten wij ook niet wie het
zijn. Nee. we motten ze stil laten liggen,
en dan goed uitkijken. Dan komme we d'r
best achter, niet zoo goed als dat ik dit
gemerkt heb", en Harm zette een hooge
borst.
De kleine boer Vrolijk, keek naar zijn
grooten knecht Harm, krabde zich eens
achter het oor en zei:
,,'k Geloof warempel dat je gelijk hebt.
Harm."
„Heb ik ook", zei de knecht met een
zelfvoldaan gezicht.
„Maar hoe heb je de apepls en peren
eigenlijk ontdekt Harm?" wilde de boer
weten.
„O baas, dat ging toch zoo aardig, 'k
Heb al een paar maal uit deze greppel
een van onze kippen zien komen. Nou
daarstraks weer. Wat drommel, dacht ik,
'k moet toch eens kijken. Jij kon daar wel
je eieren verstoppen. Ik aan 't zoeken.
Maar jawel hoor, in plaats van eieren vond
ik appels en peren. En nu gaat het zoo het
gaat, maar nu wil ik er ook achter komen,
wie ze daar gestopt heeft. Onze kip niet,
dat ls vast."
't Was een moeilijke tijd voor het gezin
De Lange. Al meer dan een jaar was vader
zonder werk en 't moest zuinig o zoo zui
nig toegaan in 't kleine huisje, waarin ze
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Liselot, mijn jongste popje,
Was verleden week zóó stout!
Telkens gooide zij haar muts af
En toch was het al heel koud!
Liselotje, zul je 't laten?!
Liselot, nu krijg je straf!
't Hielp geen zier, of ik mijn popje
Al eens heel flink brommen gaf.
Floep! daar ging opnieuw haar muts af.
Jan de Wind dacht: Dat is kras!
Waeht eens, popje, 'k zal je leeren!
'k Wist nfiet, dat je zóó stout was!
Jan de Wind begon te blazen.
Floep! de muts ging er van door!
Liselotje aan het huilen.
Ik zei: Eigen schuld is 't, hoor!
Eind'lijk bleef het mutsje liggq
'k Wou het pakken.maar 't
En de muts viel in den vijver!
Liselot had een verdriet!
Zonder muts moest zij naar hub.
D'and'ren dag was zij hard zi(
Ik liet toen den dokter komen-
Moeders jongste broer: Oom
Die gaf haar een bitter drankj
Liselot had nu toch spijt.
Zij werd beter, maarhaar ir
't Mooie mutsje is ze kwijt!
'k Hoop nu maar, dat Sinterkla
Haar éen nieuw, warm mutsje
Want ze is heel zoet geworden,
'k Zie best, dat ze spijt nu he
(Nadruk verboden).
woonden, 't Gezin was niet groot, 't Be
stond enkel uit vader, moeder, en hun
zoontje Bertus, een jongen van twaalf
jaar.
„Als ik maar van school kom, hè moe
der", zei de jongen soms. „Misschien kan
ik dan wel werk krijgen en dat helpt toch
altijd wat, is 't niet?"
„Zeker jongen, zou het helpen. We zul
len maar afwachten tot het zoover is hè."
Gelukkig was moeder nog wel eens in
de gelegenheid iets bij te verdienen met
naaien of breien voor de menschen van 't
dorp of de boerinnen, die in den omtrek
woonden.
Zoo juist had ze wat naaiwerk voor de
boerin van Zuidwijk, een boerderij, die een
half uurtje buiten het dorp lag. klaar ge
kregen. Ze keek eens op de klok. Zeven
uur? Dan kon Bertus het pakje nog best
even wegbrengen. Tot half negen bleef het
wel licht, dus kon de jongen juist voor
donker weer terug zijn. De boerin van
Zuidwijk had de prettige gewoonte om da
delijk te betalen. En ze kon het geld op
't oogenblik zoo goed gebruiken. Ja hoor,
het moest maar."
Alsof Bertus het wist, dat zijn moeder
hem noodig had, juist op dit oogenblik
kwam hij binnen. Haastig deed hij bij de
deur zijn klompen uit, en liep toen door
naar de keuken om te drinken. Door zijn
haast liep hij moeder, die in de keuken
aan 't opruimen was, bijna onder
„Hé, hé jongen wat een haast."
„Ja moeder 'k heb ook zoo'n doi
„Zoo druk gespeeld?" glimlacht
der. Maar Bert, je komt net van
moet voor mij nog een pakje weg
naar Zuidwijk."
„Nu nog moeder?"
„Ja, 't kan nog best, je kunt vo|a
ker nog terug zijn."
„Moeten we dan eerst niet eten n
„Nee, vader komt niet voor a
thuis. Dus kunnen we beter als j
komt, met elkander eten."
Een oogenblik later stapte Berti
lijk fluitend de deur uit, het pak
voor moeder hem op 't hart gedri
toch vooral voorzichtig te zijn, on 11
arm. Glimlachend luisterde moedt
't wegstervende geluid van 't j
fluitje en het geklikklak van zijn 1
op de dorpsstraat.
„Hij was toch wel gewillig, haar
Nooit was 't hem te veel wann
moeder hem iets opdroeg
Bertus hield er den pas stevig in
de weg vlug opschoot. Nu was hi
Olmenhoeve, dat was de laatste b
voor Zuidwijk.
„Hallo Harm", riep hij tegen dt
ren knecht, dien hij daar nog in den
gaard rond zag loopen."
tWordt verv