Défilé bemanning üan de „De Ruy ter" - Huwelijksgeschenk voor de Prinses 77ste tegsag LEIDSCH DAGBLAD tweede Blad LARS HANSEN FEUILLETON DE BEMANNING VAN HR. MS. KRUISER „DE RUYTER" DEFILEERT VOOR DEN BURGEMEES TER VAN ROTTERDAM Naast den burgemeester de commandant van de ,,de Ruyter". GROOTE AANVOER VAN HARING Na de stormachtige dagen van de vorige week rijn thans verschillende loggers te Scheveningen binnengevallen. Hierdoor heerscht er groote bedrijvigheid. De aangevoerde haring. 40-JARIG BESTAAN DER AM STER D A M SCH E GE MEENTE-TELEFOON. Tentoonstelling in de militie zaal geopend door minister de Wilde. De minister luiste rend aan een der tentoongestelde telefoon-apparaten. TIJDENS WERKZAAMHEDEN AAN EEN GEBOUW OP DB EARL'S COURT-TENTOONSTELLING TE LONDEN stortte het dak in, waardoor een aantal werklieden werd gewond. De opruimingswerkzaamheden. HUWELIJKSGESCHENK VOOR PRINSES JULIANA EN PRINS BERNHARD. De Rotterdamsdhe vrouwen zijn begonnen met het weven van een tapijt voor het jonge paar. Op onze foto: Oude vrouwtjes leggen de eerste knoopen. DOOR DEN STORM heeft zich veel zand te Scheveningen tegen den muur en de trappen naar den boulevard verzameld. Men is thans bezig dit zand op te ruimen. DE GROOTE REDE VAN MUSSOLINI TE MILAAN, over de buitenlandsche politiek van Italië. De Duce op weg naar het Piazza Vittorio Emanuele. i een overwintering op spitsbergen (i spitsbergens vold) Een schets uit het leven der IJszeevaarders. Uit het Noorsch vertaald door PH. ROOS Mz. I hi f ecn wonderlijke verandering die Jens plaats vond. Vroeger was hij steeds zwijgzaam en terughoudend geweest. Elke cgeling en afdoening van zaken liet hij rr i, 1 over Nooit was het gebeurd, o. i aan boord van „De Hoop", noch in dL ^ens zelfstandig had ge- aan of een leidende houding had aange- sn' thans het geval was. I >,,11° n s verljazing steeg naarmate zij het uis naderden, Jens was een geheel andere vom- g.eworden- Hij sloeg Johan plannen hed. besPrak maatregelen en mogelijk- ht! waardoor zij meer kans zouden beb- Jz™ 200 moeilijken winter door te ko- v'i wees er Johan op om toch waak- k zÜn en een scherpen kijk op hou hold met be' °°g op de mogelijk I zij c.rns cen zeebond te vangen, waardoor érinkpanheid kregen eens versch bloed te "wichU t 'mmers vvas toch een van de fgste dingen om scheurbuik te voor kernen op een plaats als hier, waar zij van alles verstoken waren. Toen zij in huis kwamen, zagen zij dat Karl en Berner druk bezig waren kleede ren van rendierhuiden te maken. In het huis toch, hadden zij dertien oude huiden gevonden. Bovendien verschillende ge reedschappen en, zooals voorheen reeds gezegd, eenig proviand. Zij hadden zich hiervan reeds eenige kleedingstukken gemaakt, jassen, die zij het eerst noodig hadden en schoenen met beenstukken, zoodat zij zich bij de sterk ste vorst konden warm houden. Deze klee- ren en schoenen zagen er nu niet juist fraai uit. doch vorm en uiterlijk kwamen er hier immers minder op aan- Het voedsel had tot nogtoe bestaan uit bevroren vleesch hetwelk ontdooid en ge kookt werd beren- of zeehondenvieesch thans echter was hun vleeschvoorraad zoo lang in bevroren toestand geweest, dat zij wel wisten, dat een groot deel van de voedingswaarde er uit was verdwenen en wat het meel betreft, ook als zij de onge looflijkste moeite aanwendden, het bleef maar muf smaken. Deze verschimmelde groene stof, kon men eigenlijk moeilijk meer meel noemen, maar toch werd het gebruikt. De gort en de scheepsbeschuit varen eveneens groen als gras. Koffie hadden zij niet meer, evenmin bo- ,-er, doch zij hadden bij aankomst ook een beetje thee gevonden Hiervan werd nog dagelijks gezet, doch die akelige muffe smaak bedierf alles. Met tabak hadden zij reeds lang afgedaan. De vier mannen be grepen wel, dat de gevolgen van deze slechte voeding niet konden uitblijven. Allen bemerkten duidelijk, dat deze el lendige kost bezig was hen van hun krach ten te berooven van week tot week voel den zij dit en het dagelij ksche gesprek kwam er steeds op neer, of zij toch niet de kans zouden krijgen eens een rendier te schieten. Evenmin als dit was er ooit een beer of zeehond te zien geweest. Het weer was in den laatsten tijd verschrikkelijk- Als zij de deur openden dit was im mers van tijd tot tijd niet te vermijden kwam er dadelijk een hoop sneeuw met geweld van een orkaan naar binnen waaien Niettegenstaande dit als er slechts een zweem van schemering heerschte was er toch dagelijks een van hen op den uit kijk geweest. Zoo hadden zij van tijd tot tijd den top beklommen van een heuvel op de land streek langs Mosselbaai, waarvan zij toen er nog van een kort daglicht sprake was niet alleen een goed uitzicht over het land hadden, doch zelfs naar Grauw- hoek, aan den overkant van de Wlljebaai. Op een dag dat het weer dragelijk was, zei rohan Troms onder den maaltijd: „Laten we er nu eens ernstig over spre ken, lui. Hebben jelui er ook over gedacht, hoe beestachtig ongelukkig wij het toch treffen en kunnen jelui begrijpen, waarom wij eens niet één keer een beer hebben ge zien gedurende al den langen tijd dat wij hier zitten, geen zeeleeuw, ja zelfs geen zeehond, die zich toch overal in dit ver doemde land ophoudt. Absoluut niets komt er in ons vaarwater. Wij moeten versch vleesch hebben het eenige dat wij hier hebben gehad, zijn die vier vossen die wij in de eerste dagen heb ben gevangen, doch vossenvleesch is nu juist niet iets om bij krachten te blijven. Ten minste wat mij betreft, ik was gere geld zoo hongerig als voorheen, reeds kort nadat we er van hadden gegeten. Een eenig middel om ons leven te red den hebben we nog en dit isde drie paar ski's die hier staan. Mij dunkt dat liet weer nu wel zóó is en dat met deze losse sneeuw dat we nu wel kunnen probeeren de ski's te gebruiken. Jelui weten, dat dan zelfs een rendier ons niet kan ontkomen en een beer zeker niet. Nu is het de vraag, hoe wij het kunnen klaarspelen om zoo ver te gaan, tot wij eenig wild kunnen vinden. Nu wil ik jelui wel zeggen, dat ik het be slist wil beproeven en nu wil ik wel eens weten, of een van jelui met mij wil mee gaan maar denk er wel om, dat dit dan misschien wel eens de laatste skitoer kan zijn, die wij maken. Van jou, Berner, met je nog altijd pijn lijke voet, kan geen sprake zijn. Zoo blij ven natuurlijk, jelui, Karl en Jens over en daar ik maar liefst Jens thuis wil laten, zoo rest mij eigenlijk alleen de vraag, of Jij Karl, mij wilt vergezellen. Feitelijk is het risico voor de beiden, die thuis blijven even groot als voor ons, die gaan. Daarbij ben jij een goede skilooper. Ga je mee ja qj neen Karl dacht na het Mongoolsche in stinct in hem kwam altijd in opstand tegen het Noorsche. doch het laatste kreeg de overhand en beslist klonK het nu: „Ja, ik ga mee!" Daarmee was de zaak afgedaan. Maar Jens Baldsnes ging naar buiten, waar hij den blik naar de hemel wendde lang stond hij daar zonder een spier te vertrek ken eindelijk ging hij terug en zei: „Alles staat in Gods hand, maar jij, Jo han, je hebt het wel begrepen, dat ik een verloren man ben, anders had je mij wel meegenomen". Den volgenden ochtend vertrokken ze. Zij gingen rechtuit rechtaan met vluggen streek en zij benutten elke kleine verhoo ging die bij het neerwaarts gaan hun groo- ter vaart kon geven, zoodat zij in korten tijd een grooten afstand hadden afgelegd een afstand, waarover minder geoefende lui den dubbelen tijd zouden hebben ge bruikt De sneeuw schitterde alsof zij uit kleine kristallen bestond. Het vroor zoo hard, dat de sneeuw die op sommige plaatsen hoog was opgewaaid als zij er doorheen vlogen, van hen afviel als droog zand. Terwijl zij zoo voortijlden, sloeg hun de warme adem uit neus en mond. Het geweer dat over Johans schouder hing, was als gepolijst door den ijzel, die er zich op had vastgezet. Na een marsch van drie uren, zonder rust, berg op, berg af, hielden zij eindelijk eens op, toen zij op het hoogste punt van den heuvelketen waren aangekomen. Geen spoorgeen geluid....! Zij konden niet lang stilstaan, dit was te gevaarlijk. Zij suisden weer naar beneden en wel thans meer Oostwaarts, want dien kant uit scheen er zich een dal te bevinden. Terwijl zij omlaag suisden, vlogen zij over een spoor, doch zij hadden zoo'n vaart, dat dit een heel eind achter hun lag, toen zij eindelijk tot staan waren gekomen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5