FLAPOORTJE EEN MISVERSTAND ALS 'T NAJAAR IS VERHAALTJE OP RIJM DOOR C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Konijntje Flapoor liep door 't bosch Waarheen? Naar Oma toe. Hij kon al zóó goed stappen en Was dan ook niet gauw moe. Zijn Oma woond' in Knollendam, Juist aan den rand van 't bosch. Heel vroolijk liep ons Flapoortje Dus over 't groene mos. Daar zag hij Omaatje al staan Keek zij soms naar hem uit? Dag Omaatje! Dag O-maa-tje! Riep 't klein konijntje luid. Hij wuifde met zijn rechterpoot En Oma zwaaide ook. Fijn als het daar in Knollendam Naar lekk're knollen rook! Hij werd door Oma getracteerd Op knolletjes, zoo fijn! Als die alleen bij Omaatje Heusch waar! maar konden zijn. Zijn zakken vulde Oma, zei: Neem die voor Moeder mee! Gelukkig, dat je jasje, vent, Niet één zak heeft, maar twee! Flapoor bedankte Oma eerst, Gaf haar een dikken kus, Zei goedendag en ging terug Naar Pappie, Moes en Zus! Zijn Oma wuifde, Flapoor ook En telkens riep hij: Dag! Totdat hij van zijn Omaatje Geen sikkepit meer zag. Natuurlijk was thuis ieder blij, Jvloes zei: 'k Had niet gedacht, Dat jij, Flapoor, van je bezoek Zooveel had meegebracht! (Nadruk verboden). „Prettig, hé moeder, dat we zulke gezel lige buren hebben gekregen! Ik vind Ans zooii aardig meisje en misschien komt ze wel in dezelfde klas als ik. Haar vader is vanmorgen bij mijnheer geweest; dio zei, dat hij het in de vijfde klas eens met haar probeeren zou! Leuk hé? Ik geloof vast. dat we wel goede vriendinnetjes zullen worden, dacht u niet?" „Ik hoop het!" zêi moeder met een la chenden blik naar haar oudste dochtertje. ,,'k Ben blij voor je, kind! Ans lijkt me een alleraardigst meisje en als jullie 't saamp jes goed kunt vinden, zal dat prettig voor je worden, hoor!" Dat werd het inderdaad! De beide buur meisjes, Loes Verbeek en Ans Hagen scho ten uitstekend met elkander op en al gauw werden ze de dikste vriendinnen, die je maar bedenken kunt. „Moeder", zei Loes op zekeren middag 't was als ver in den herfst, maar alle da gen nog zulk prachtig weer, dat het wel scheen, of er aan den zomer nooit een einde kwam „moeder, weet u, wat we nog eens een keertje moesten doen, vóór 't winter wordt?" „Zeg 't maar", zei moeder, „want heusch ik weet het niet!" „Nou, we moesten samen nog ecus een lange boschwandeling gaan maken:" zei Loes. ,.Met die hersttinten zal het nu zoo beeldig zijn en wie weet, hoe gauw het al afgeloopen is!" „Daar voel ik alles voor", antwoordde moeder, „en 'k weet wel zeker, vader ook! Weet je wat, Loes, dan nemen we die prachtige wandelings langs het beekje! We komen dan bij „Boschlust" uit en drinken daar een kopje chocola! Hoe lijkt je dat?" „Prachtig!" juichte Loes. „Moeder zul len we het dan maar dadelijk op Zondag morgen stellen? Dan zijn we allemaal vrij!" „Goed!" beslste moeder, „als vader dan ten minste kan". Toen vader 's avonds het plannetje hoor de, had hij er dadelijk ooren naar. Er. zoo werd vastgesteld, dat de boschwandeimg den eerstvolgenden Zondagmorgen al plaats vinden zou. „Moeder", vleide Loes Zaterdags van te voren, toen ze met moeder alleen in de kamer was „moeder, mag Ans ook mee? Ze kent die wandeling natuurlijk niet en zal er zoo van genieten. Ja?" „Van mij wel, hoor!" knikte moeder, „ga het maar vragen, kind". „Ans mag ook mee, Matje!" zei Loes 's avonds tegen haar jongere zusje, „moe der vindt het. goed!" Margreetje, die altijd Matje werd genoemd en rustig aan tafel kralen zat te rijgen, keek verwonderd op. „Ja, moeder? Heusch?" vroeg ze een bee tje weifelend, 't Leek haar vreemd. „Heusch, hoor!" lachte moeder en tegen Loes ging ze voort: „ben je 't al wezen vragen, kind?" „Neen mams, 'k zal 't nu dadelijk even doen!" antwoordde Loes. Ze stond op, maar plotseling kreeg ze een inval. „Ik zal net als de groole menschen doen, moeder", zei ze gewichtig, „weet u hoe? Ik schrijf een deftig briefje aan mevrouw en noodig An dan schriftelijk uit. Ik neem zoo'n mooi velletje postpapier, dat ik met mijn ver jaardag van Oma heb gekregen. Even later was het volgende keurig ge schreven briefje klaar: Lieve mevrouw, „Als U het goed vindt, mag Ans dan „morgenochtend om tien uur bij ons zijn? ,,We gaan met vader en moeder een groo- „te boschwandeling maken en drinken in „Boschlust" een kopje chocola. Ik hoop „dat Ans mee mag, mevrouw!" Met vriendelijke groeten Loes Verbeek. „Mooi zoo!" zei moeder, die het briefje las, „nu het adres nog, kind!" „Gaat het dan met de post?" vroeg Matje die belangstellend toegekeken had. „Natuurlijk niet, domme meid; dan kwam het immers niet meer op tijd!" lachte Loes. „Ik stop het zelf wel even in de bus! Of toe. Matje, wees eens lief en doe jij het, ja?" „Goed!" knikte Matje, „geef maar hier!" en ze dacht, toch nog wel een beetje ver baasd: „fijn, dat moeder Ans mee het wil!" „Wat ben je lang weggebleven, prul!' moeder, toen Matje, een minuut ol later weer in de kamer kwam. „Ben je s nog even binnen geweest?" „Neen, moeder!" schudde Matje 't h< ,,'k heb het briefje gauw in de bus stopt en ben toen hard weggeloopen. ho „Dat zal wel niet zoo hard zijn gewei meende moeder met een blik naar de I maar vóór ze nog iets verder kon ze? werd het gesprek afgeleid, doordat v binnenkwam. Den volgenden morgen tegen tien stond Loes voor het raam en keek vei gend naar het huis van de buren blijft ze lang weg!" zei ze ongeduli „niets voor Ans! Ze zal toch wel koi moeder?" „Natuurlijk wel, vrouwtje!" meende i der, „en anders hooren we het wel!" „Daar heb je Ansje van der Sluis", zei even later tegen Matje, die ook voor raam was komen staan. „Kijk, ze k hier het hekje in! Wat zou ze willen M Ansje van der Sluis, dat moet ik j even vertellen, was 'n leerlingetje, uit fröbelklasje van kleine Mat! Af en bracht Matje haar wel eens mee, n dal gebeurde toch niet dikwijls. „Willen?" herhaalde Matje verba maar voor ze verder antwoord kon ge riep Ansje met een vroolijken zwaai i de beide meisjes voor het raam: „ik van mijn moeder, hoor!" „Lieve genade, Matje!" zei Loes verscb „je.... je hebt toch niet....??? O, moeder, ze heeft dat briefje gist natuurlijk bij Ansje van der Sluis in de gestopt!" „Ja natuurlijk!" baaamde Matje, „A mocht toch immers mee van mams" „Domoor!" schold Loes, „die Ansje i den we toch niet bedoeld, natuurlijk Met een snellen wenk legde moeder 1 het zwijgen op. „Laat Ansje maar g binnen, Mat", zei ze rustig „wat pr< voor je, dat ze mag! „Lieverd!", zei ze dan vlug, toen M naar de deur was gesneld en Loes diep slagen haar stond aan te zien. „dat is misverstand geweest. Kleine Mat heeft dacht, dat we haar Ansje hebben bedo Nu begrijp ik, waarom ze gisteravond verwonderd keek! Er is niets meer aa doen! Laten we de pret van die bei dus niet bederven, Loes! We zeggen i en ik wip gauw naar mevrouw hiern om te vragen, of jouw Ansje soms nog en kan! Heusch, dat komt nog wel elkaar!" Gelukkig, dat kwam het ook! Met glunder knipoogje tegen Loes, stapte n der, even later met Ansje nummer twe kamer in! Ze had bij de buren het ver kelijke misverstand verteld en al was dan ook ter elfder ure, het oorspronki bedoelde Ansje ging nog wat graag n Ze had beloofd, dat ze er tegenover beide kleintjes over zwijgen zou. Zoo werd het voor allemaal nog een p tige morgen. Loes nam zich echter v haar zaakjes in het vervolg toch zelf n af te doen! Dat leek haar veiliger, ,,'t nu een moppig misverstand, hè moed zei ze 's avonds lachend, „maar 't had anders kunnen zijn!" R. WINKE (Nadruk verboden). Met zijn verfpot en zijn kwastjes Komt 't kaboutertje heel zacht. Niemand mag er wakker worden, Want 't is midden in den nacht! Vlug gaat het de blaadjes schild'ren Donkerbruin, wat lichter, geel. O, hij zal vooreerst niet klaar zijn, Blaadjes zijn er toch zooveel! Maarer komen meer kabouters, Die hem helpen vlug en goed, Blaadjes schüd'ren is een werkje, Dat het kleine volk graag doet. Onder 't werk denkt 't aan de kind' Zullen die ze morgen zien, Al die bonte, mooie kleuren, Juichen van de pret misschien? 't Dank. als de kabouters slapen, Rusten na hun drukken nacht, Juichen groot en klein bij 't zien van Al die wond're kleurenpracht! CARLA HO (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 14