Donderdag 15 Odober 1936 No. 42 LEIDSCH DAGBLAD ste Jaargang iEIN, DE KOOPMAN 1EUCB Vervolg. Vat zou die Hein kwaad worden als hij iedje dat de dorpsjeugd op hem gemaakt hoorde zingen, zonder dat hij wist, het deed. En dat was juist het fijnste, nt je zou er natuurlijk wel voor zorgen je buiten Hein's bereik bleef. Want o als hij je te pakken kreeg, dan was je niet jarig. 'elkens gluurde een van de drie jongens zijn hoofd om den hoek van 't huisje. ,Hij is nu vlak bij", fluisterde Kees, „hoor r, sjok-sjok-sjok". ,Ssst", waarschuwde Roel, „nog even chten tot hij een eindje voorbij is. Al dicht bij. is een beetje gewaagd." Irie hoofden gluurden om het huisje. Nou kan het wel", fluisterde Roel, Druit jongens". In plotseling zetten drie luide jongens- aimen in: ..Hein de Bult, Hein de Bult," 'lof, reeds bij de eerste woorden werd wagentje neer gesmakt. Daar stond 't lige, kleine mannetje, met gebalde vuis- in de lucht slaande. Daar heb je ze weer, die kwelgeesten, kwajongens. Nooit kunnen ze een oud ;elukkig mensch met rust laten, 'k Wou 'k ze hier had, dan zou ik ze". Hoor 'm schelden, lachte Kees. Je kan verstaan wat hij zegt, maar je be- pt het vanzelf wel." fa ons liedje is veel mooier, dan al dat elden. Kom jongens, nog eens." In onverdroten zette het drietal weer in. „Hein de Bult. Hein de Bult." og altijd stond het mannetje op den allerlei scheldwoorden uitbrakend, en woeste gebaren in de richting van het sje dreigend. Want dat het gezang daar daan kwam, merkte Hein heel goed. ging er echter niet heen. De ondervin- I had hem immers al zoo vaak geleerd, die apen van jongens hem altijd weer vlug af waren?" II daar de jongens van hun kant zich niet lieten zien, pakte de man einde- hoewel nog mopperend en scheldend, wagen weer op. Sjok-sjok, ging het verder. drie vrienden keken elkander aan. /at nou? Hein rustig verder laten gaan zij zelf weer terug naar het dorp? Was Roel die op de onuitgesproken het antwoord gaf. Kom jongens", zei hij, „we gaan nog r een eindje met Hein mee. Wie weet we nog meer pleizier met hem zullen >ben. En hij is nu ver genoeg weg. Hij ft ons vast niet in de gaten." twee anderen vonden het goed err zoo iterden ze op flinken afstand achter i aan. teg, kijk Jullie eens", riep Kees, „Hein dt stil bij de boerderij van Moraal, hij gaat het erf op en zijn wagen hij aan den weg staan. Gauw ga mee, kijken wat hij daar moet doen." ndertusschen was Hein op de boerderij jeloopen. folk", riep hij aan de achterdeur lek". ïn klein boerenmeisje keek aan de deur er was. Toen liep ze de keuken weer in. Boeder, daar is Hein de B werd een hand op 't kleine mondje gd. „Zoo Mieke, is Hein de koopman Wacht, ik ga met je mee." Even later stond de vriendelijke boerin aan de achterdeur. „Heb je 'n pak lucifers, een doos schoen smeer en een dweil voor me Hein?" vroeg ze. „Ja zeker", haastte Hein, ,,'k zal het gauw voor u halen." Hij .slofte naar zijn wagentje en kwam even later er mee terug. Van de jongens had hij niets gezien, die zorgden wel zich schuil te houden. „Man, man", zei de boerin, „heb je den heelen middag in dien regen geloopen? Wat zie je er uit." ,,'t Was me ook nog al geen weer," brom de Hein. „Maar daar kan een arm mensch niet naar vragen. Je moet er door." „Ja, ja," stemde de boerin toe. „Maar weet je wat? Kom even binnen, dan zal ik een glas melk voor je warm maken. En tegelijk kun je je dan even bij het keuken vuur drogen." 't Aanbod was verleidelijk genoeg en Hein deed niets liever, dan het aan te nemen. Maar zijn wagen? en zoekend keek hij den weg af. „O, die wagen kan daar wel even blijven staan," zei de boerin, die zijn gedachten begreep, „er is geen mensch op den weg." Hein liet zich overhalen en ging met de boerin de keuken in. Deze haastte zich en zette den ouden man al spoedig een glas kokende melk voor. Slokje voor slokje, dronk Hein er van. „Hè, dat smaakt", zei hij, terwijl hij het glas, halfvol nog, even neerzette. Onderwijl waren de drie jongens op den weg hoe langer hoe dichterbij gekomen. Achter een paar boomen verscholen, had-^ den ze Hein met zijn koopwaar de boer derij binnen zien gaan. „Jongens, jongens", zei Jan opgewonden, „de boerin haalt hem binnen, nou komt hij zoo gauw niet terug. Wat zullen we nou doen?" Schijnbaar verontwaardigd keek Roel hem aan. „Wat ben jij toch gemeen", zei hij, „want jij denkt er al weer over waar mee je Hein kunt plagen. Nee hoor, dan weet ik het beter. We zullen zijn wagen een eind voor hem rijden. Dan hoeft hij straks niet dadelijk weer zoo te sjouwen." Eerst hadden de twee anderen Roel in de grootste verbazing aangezien. Maar plotseling barstten ze in lachen uit .Ze be grepen wat Roel bedoelde. „Ja, ja, dat doen we," juichten ze. „En alsof het op commando ging, alle drie begonnen ze aan den wagen te trek- ken. „Kalm, kalm," maande Roel. „Als hij het dadelijk merkt, is er geen aardigheid aan." Langzaam en voorzichtig, de oogen op de boerderij gericht, trokken ze nu met hun drieën den wagen van zijn plaats. ,,'t Gaat goed, 't gaat goed," fluisterde Roel opgewonden. En toen ging 't niet zoo langzaam meer. De jongens trokken al harder, al wilder aan de kruk. Het wagentje vloog over den weg. Van links naar rechts en van rechts weer naar links, zoo zeilde het ding heen en weer. De jongens werden al driester. Hein de Bult, Hein de Bult, begonnen ze weer te zingen Plotseling slierde het wagentje te veel naar rechts. En toen een bons een stoot, 't Karretje was in zijn vaart tegen een boom aangebotst. Even wankelde het heen en weer, en toen viel het onderstboven op den weg en de heele inhoud kwam in den modder terecht. Drie paar verschrikte handen, hadden nog wild gegrepen om 't karretje staande te houden, maar 't was te laat geweest „Gauw, gauw", zei Kees, „laten we het rechtop zetten, en de boel er weer indoen." „Ja, ja", zeiden de anderen, „gauw maar" Ze grepen al naar den wagen, toen plot seling vlak bij hen iemand van zijn fiets sprong. 't Was boer Moraal. Die was naar buiten gekomen, juist op het oogenblik, dat de jongens met het wa gentje over den weg renden. Terstond had hij begrepen wat hier gebeurde. Zonder iets te zeggen, had hij zijn fiets gegrepen en was de jongens nagegaan. Maar hij was juist even te laat gekomen, het kantelen van den wagen had hij niet meer kunnen voorkomen. Op 't zelfde oogenblik dat de boer zijn fiets tegen een boom gooide, begrepen de jongens welk gevaar hen bedreigde. En nog voor de boer zijn handen uit kon steken om hen tegen te houden, had den ze het alle drie op een loopen gezet. „Gaan jullie maar", mompelde de boer grimmig. ..'t Zal je toch niet helpen rekels. Ik ken jullie en zal je ouders van het ge beurde op de hoogte brengen." „Dat is geen spel, dat is baldadigheid Juist op het oogenblik dat de boer het wagentje weer rechtop zette, kwam Hriö. nadat hij de boerin wel „duizend maal' bedankt had, het erf weer od. Hoe schrok de man, toen hij zijn wa gentje nergens ontdekte. „O, begon hij verschrikt, waar is Doch tegelijk hadden zijn angstige oogen. den weg afgezocht en daar zagen ze in de verte iemand bezig bij iets wat wel op zij11 wagentje leek. Maar o. zag hij goed- Was zijn wagen omgevallen en lag al zijn koop waar op den grond?". „O, o, o." steunde hij. terwijl hij zoo vlug als zijn oude beenen hem dragen wil den. den weg opliep. w Hijgend kwam hij bij boer Moraal aan. „O. o." jammerde hij. toen hij de ver woesting zag, „o, o, wat is er toch gebeurd. Hoe komt mijn karretje heelemaal hier. En wie heeft het omgegooid?" Boer Moraal legde hem de hand op den schouder. ..Kalm nu een beetje Hein", zei hij vriendelijk. Met razen en tieren maak je de zaak niet beter, wel erger. Houd je nou maar stil en help me een handje. Ik wee, wie dit gedaan hebben en ik laat het er niet bij zitten, dat beloof ik je. 'k Zal zor gen dat je door deze baldadigheid geen schade lijdt." „O, o, steunde Hein weer. Maar hij deed toch wat hem gezegd werd. Toen 't karretje weer rechtop stond en 't heele geval er in was. bood het een droevig schouwspel, 't Leek eenvoudig niet meer op het zindelijke karretje met nette koopwaar van Hein. De oude man begon weer te jammeren. „Toe Hein,'' sprak de boer hem moed in, houd nou eens op. met dat gejammer. Dat geeft toch niks. Weet je wat je nou doet? Je kan zoo toch niet verder gaan met ven ten. Ga dus nu eerst naar hub en kijk daar alles eens na. Wat nu beschadigd of niet meer bruikbaar is, dat schrijf je op. Dan kom ik vanavond bij je vragen hoe groot je schade is. En ik beloof je, dat ik zal zorgen dat je het terug krijgt. Nou, is dat goed of niet?" „Ja, ja", knikte Hein, „dat is best. Maar kom je dan vast vanavond boer?" „Ik beloof 't je Hein, Miin hand er op." (Wordt vervol«i*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 13