Jaargang Donderdag 17 September 1936 No. 38
n prachtig middel
ZE GAVEN ER NIET OM
door AMBER.
de Bruin was een aardig meisje
aar ouders, haar jongere broertje
en haar oudere zusje Lien hiel-
an ook heel veel van haar. Ook de
!S op school mochten haar graag,
aarom was het juist zoo jammer,
>ns Miesje een groote fout had: ze
m de kleinste kleinigheid verschrik-
driftig worden.
had al heel wat narigheid gegeven,
1 op school als thuis. Als ze zoo'n
ui kreeg, leek het wel, of er een'dui-
in haar gevaren was en ze niet meer
wat ze deed. Later al heel gauw
a zelfs had ze daar altijd spijt
g van, maar ja, dan was het eenmaal
rd!
het leek wel, of die'woeste buien den
en tijd steeds vaker voorkwamen.
had broertje Henk onlangs haar pop.
een makkelijken stoel lag. op tafel
elegdeen beetje onhandig mis-
zooals jongens dat kunnen doen
toch heelemaal zonder kwade bedoe-
Hij wou alleen maar zelf in dien stoel
zitten om zijn geschiedenisles te
s was direct woedend opgestoven, had
d, dat hij een nare jongen was, die
altijd plaagde, en was toen zóó driftig
den, dat ze hem een klap had ge-
i.
ik, die een flinke jongen was, had
nog geprobeerd om uit te leggen, dat
bsoluut niets kwaads bedoeld had,
Mies had niet naar hem willen luis-
En na dien klap had hij heelemaal
meer gezegd en ook niets terugge-
Je sloeg nu eenmaal geen meisjes,
il waren die begonnen en al waren ze
er dan je zelf was, vond hij. Maar wel
lij tranen in zijn oogen gekregen, toen
e kamer was uitgeloopen.
ïs, die dat gezien had, was hem direct
:ma gegaan en had het op allerlei
eren trachten goed te maken. En
Henk niet haatdragend was, werd de
ook al gauw weer geteekend.
zijn driftige zusje had zich nu
s al voor de zooveelste maal! voor-
nen. om zich voortaan beter te be
dien.
i paar dagen lang ging alles goed.
er gebeurde dan ook niets, waarover
ch driftig had kunnen maken. Doch
op een Woensdagmiddag, was het op
weer mis.
es zat haar huiswerk voor den vol-
en dag te maken, omdat ze 's avonds
een jarig vriendinnetje naar een film
?aan. En in de kamer daarnaast zat
Jen piano te studeeren.
ardoor kon Mies haai gedachten niet
aar werk houden, maar in plaats van
alm op te staan en te vragen, of die
studies misschien niet wat uitgesteld
en worden, was ze opgestoven en de
re kamer binnen gerend.
nmin als Henk kreeg Lien de gele-
eid om zich te verdedigen. Mies liet
zusje eenvoudig niet aan het woord
n. Ze vertelde maar door, struikelde
lar drift over haar eigen woorden en
telpte de andere met de hevigste en
t onverdiende verwijten,
wond zich tenslotte zóó op, dat zé" het
ekblad van de piano nam en woedend
tukken scheurde. Maar toen dat ge
beurd was, schrok ze dan ook zóó, dat ze
huilend naar haar slaapkamertje vluchtte.
Met roodgehuilde oogen kwam ze aan
tafel, waar dien middag weinig gesproken
werd. Wel keek niemand haar aan, maar
Mies voelde toch heel goed, dat die druk
kende stilte voortkwam uit haar wangedrag
van 's middags. Het leek wel, of de anderen
zich met haar mee schaamden.
Direct na het eten vroeg Vader haar om
mee naar zijn kamer te gaan. Nu zou het
komen, dat begreep Mies wel.
„Hoor eens, lieve kind." begon mijnheer
de Bruin, niet onvriendelijk, „dat gaat zoo
niet langer. Je bederft met je rare drift
buien je eigen leven en dat van anderen.
En dat is toch jammer, niet?"
Mies knikte maar eens, want ze voelde
wel, dat ze een vreemde, schorre stem zou
hebben opgezet, wanneer ze gesproken had.
„Mooi! Daar zijn we het dus over eens.
En je bent zeker ook wel met me eens, dat
je straf hebt verdiend?"
Weer knikte Mies.
„Dan zal ik straks je vriendinnetje op
bellen, dat je niet mee kunt gaan naar de
film. Wat dat verscheurde muziekstuk be
treft, dat moet je natuurlijk betalen. Wil je
dat uit je spaarpot doen, of zal ik het bij
kleine beetjes van je weekgeld afhouden?"
„Houdt U het maar liever van mijn
weekgeld af, Vader," verzocht Mies. En met
een benepen stemmetje liet ze er op vol
gen: „Dan denk ik er telkens nog eens aan,
hoe onaardig ik soms ben
„Flink zoo. mijn kind, nu ben Je op den
goeden weg," zei mijnheer de Bruin. „Dat
malle, maar lastige kwaaltje is best te ge
nezen, maar de eenige, die dat tot stand
kan brengen, is mijn driftige dochter zelf.
En nu zal ik je eens een tamelijk mak
kelijk middeltje aan de hand doen: Zoo
dra je voelt aankomen, dat je driftig gaat
worden maar dan ook direct! tel je
langzaam en desnoods hardop, van één tot
tien. Zullen we dat eens probeeren?"
„Ja, Vader, best. Ik heb zoo'n idee, dat
het helpen zal", zei Mies.
En daarmee was het onderhoud afgeloo-
pen.
Den volgenden morgen op school, toen
de eerste les nog niet begonnen was, plaag
de Hetty Doormans die naast Mies in
de bank zat haar, dat ze niet met de
anderen mee had mogen gaan naar de
film.
„Je had zeker wat uitgehaald?", vischte
Hetty.
„Ja, dat had ik ook".
„Flauw, om je daarom niet uit te laten
gaan!"
„Heelemaal niet flauw!" protesteerde
Mies. „Ik zou niet eens gewild hebben. Ik
had eerlijk straf .verdiend".
„PffWat ben jij op eens braaf ge
worden", plaagde Hetty.
„Niet waar", verdedigde Mies zich en
ze voelde, dat ze driftig werd. „Ik...." En
toen dacht ze aan den raad van Vader.
Gauw probeeren, of het hielp. En rustig
begon ze van één tot tien te tellen.
„Wat doe je nu, Mies?" vroeg de juf
frouw verbaasd.
En toen vertelde Mies, wat vader haar
den vorigen avond had aangeraden.
„Een prachtige raad. kind!" prees de
juffrouw. „En je hebt nu zelf gezien, hoe
het helpt."
Ja, dat had Mies gezien. Het hielp in
derdaad. Ook verder.
(Nadruk verboden).
Moeder! Schreiend komt kleine
Hans de kamer in en gaat dan heftig
•nikkend door: Moeder, ze plagen me
weer zoo! Ze pakken me telkens mijn
glijer af en Guus van hiernaast heeft me
met een steen gegooid.
Moeder zucht, 't Is iedereu dag weer
hetzelfde liedje met Hans. Sinds ze voor
enkele weken terug uit hun rustige dorpje
naar de groote stad zijn verhuisd, is Hansje
geheel en al uit den koers geraakt. Bij de
dorpsjeugd was de kleine, blonde kerel met
zijn zonnig natuurtje altijd een graag ge
zien speelkameraadje geweest, maar
vreemd, met de kinderen, waar hij thans
op aangewezen is, schiet Hansje heelemaal
niet op. Ze zijn hem glad en al de baas
en keer op keer komt Hanseman verdrie
tig thuis, omdat hij óf is weggejaagd, óf
uit zichzelf maar is gegaan. Het wil een
voudig niet! Telkens legt Hansje het te
genover zijn bijdehand* kameraadjes
maar weer af.
Als Dolf, zijn oudere broer, een poosje
later binnenkomt, staat de kleine man
mistroostig voor het raam en Dolf. met
een blik naar Hans' gezichtje, vraagt:
wat is er. Hans? Waarom kijk je zoo sip?
Hans' lippen beginnen weer bedenkelijk
te trillen. Hij zwijgt evenwel, maar Moe
der zegt verdrietig: Hij heeft het met
de buurtjes weer te kwaad gehad. Dolf!
Vervelend is dat toch!
Dolf, die het in de groote stad eenvou
dig „reuze" vindt, haalt even zijn schou
ders op. Hoor eens, Hans, zegt hij
dan op beschermenden toon, je pakt
het ook heelemaal verkeerd aan. Als je bij
ieder plagerijtje maar dadelijk schreiend
naar Moeder loopt, denken ze natuurlijk,
dat je bang voor ze bent en plagen je nog
meer. Kom jö, wees verstandig en als ze
weer beginnen, dan laat je maar eens even
goed je tanden zien! Let eens op. hoe
gauw het dan afgeloopen is!
Hansje kijkt Dolf verwonderd aan. Is
dat nu zoo, of. of maakt hij er maar
een grapje van? Maar neen, daarvoor ziet
Dolf er veel te trouwhartig uit.
't Is enkele dagen later, als Hansje
hoogst verontwaardigd naar binnen komt
loopen. Verwijtend kijkt hij naar Dolf, die
rustig voor de tafel te lezen zit. 't Is
niet waar, hoor Moeder! roept hij drif
tig. Dolf heeft me maar wat wijs ge
maakt. Ze... ze plagen me nog even
hard!
En Moeder èn Dolf wachten vol verba
zing op wat er nog verder komen zal, om
dat ze natuurlijk heelemaal niet begrij
pen, waar Hansje het over heeft.
Wat bedoel je toch, mannetje?
vraagt Moeder vriendelijk, als Hans in
plaats van door te spreken in tranen uit
gebarsten is. Wat heeft groote broer je
maar wijs gemaakt?
„Hij heeft gezegd, snikt Hans, hij
heeft gezegd, dat ik maar eens goed mijn
tanden moest laten zien, als ze me weer
begonnen te plagen en en dat heb ik
gedaan, kijk zoo!
Hij toont twee rijen hagelwitte tandjes,
die hij stijf op elkander houdt geklemd.
Maar ze hebben er niets om gegeven, hoor!
eindigt hij dan met een boozen blik
naar Dolf. Heusch niet, Mams! Geen
zier!
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).