Neder landsche zwemsters terugin het vaderland - Sluiting Olympische Spelen HET HELSCH COMPLOT 77sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. RIK MASTENBROEK EN MEVROUW BRAUN IN ROTTERDAM TERUG i Staande in een open auto, worden zij door een enthousiaste menigte toegejuicht. DE SLUITING DER OLYMPISCHE SPELEN. - De president van het Internationale Olympische Co mité draagt de Olympische vlag ter bewaring over aan den S taatscommissaris van Berlijn, dr. Lippert. DE AFSLUITDIJK WORDTIN STAAT VAN VERDEDIGING GEBRACHT -- tegen de herfststormen. De dijk wordt ,,gebetonneerd", d.w.z. de met steenen be zette kant van het IJsselmeer wordt volgestort met beton, zooals op onze foto duidelijk uitkomt. Vrij naar het Engelsch door ANNIE S. SWAN. 43) ..Ja, mr. Traquair." antwoordde de oud- de. „Een van uw bedienden heeft ons ver teld. dat u met miss Harman uit rijden segaan was en toen wij u aan zagen ko tten. besloten we hier maar even te «achten." ■_En wat wilt u?" Ze deden een paar stappen naar voren vonden hun boodschap klaarblijkelijk v«re van prettig. „Het is een allemachtig vervelend jantje, maar ik ben slechts een dienaar ■an de Kroon, mr. Traquair en ik hoop jaarom, dat u het ons niet ten kwade zult auiden. Wilt u dit even lezen en dan kun- wij samen overleggen, hoe wij het voor r Jonge dame het minst onaangenaam °®nen maken." mNWair nam het onheilspellend docu- 'rildenZ^n han<*en' nu zichtbaar ,„®'i Het lezen van de eerste woorden werd J? gezicht doodsbleek en hij wankelde Paard aan. dat geduldig naast in „i wachten stond. Het ding, dat hij ijJjjn hand hield, was een bevel tot in- j-ffJonisneming van Alice Harman, be- Dcm„ van moord op miss Katherine van het George Plein 84, op den 'Men dag van Fel3ruar' jongst- HOOFDSTUK XXIX. Een ongelooflijke slag. Traquair beheerschte zich met een bijna bovenmenschelijke inspanning. „Wie" vroeg hij moeizaam, „wie heeft haar deze schandelijke beschuldiging ten laste gelegd?" „Ik geloof, dat er meer dan één aankla ger ls," zei de oudste van de twee open hartig, hoewel hij niet het recht had eenige vraag te beantwoorden. „De bezwarendste getuigenis is echter bij den officier van Justitie ingediend door een van miss Dempster's oude bedienden, die haar teza men met miss Harman verpleegd heeft. Ik kan u op het oogenblik niets verder vertel len, mijnheer en voordat u naar binnen gaat, zou ik u willen waarschuwen, dat alles wat de jongedame nu nog zou zeggen, tegen haar gebruikt kan worden. Ze doet beter met op het oogenblik heelemaal niets te zeggen." Traquair keek in de richting van het huis en zijn lippen bewogen zich alsof hij door zijn gevoelens overmand werd. „Staat u mij toe, dat ik eerst naar bin nen ga om haar voor te bereiden op wat er gebeuren gaat? Ik geef u mijn woord van eer, dat wij geen poging zullen doen om haar te laten ontsnappen." Dit laatste voegde hij er haastig aan toe, toen hij zag, dat de man aarzelde en niet geneigd scheen hem dat toe te staan. „Ik vertrouw op uw woord van eer, maar ik moet u vragen voort te maken. We heb ben het wagentje laten wachten en hopen de diligence van half zes nog te Blenken- foot te halen." „Dat is onmogelijk,' antwoordde Tra quair rustig. „En wat gaat er dan gebeu ren? Wilt u miss Harman met u mee nemen?" De agent knikte grimmig. „Vanaf dit oogenblik is zij onder arrest en moet zij met ons meegaan." „Naar Edinburg en wat dan?" vroeg hij onvast. De agent haalde zijn schouders op. „Er is maar een plaats, mijnheer, voor verdachte personen, die van zoo'n mis daad beschuldigd worden. Ze zal direct naar de gevangenis gebracht worden." „Maar ze zal toch wel tegen borgtocht vrijgelaten worden?" zei hij. „Die zal zeker gegeven worden, wat voor exorbitante som ze ook vragen." „Het zal niet gaan. Voor zulke zware mis drijven wordt zooiets nooit toegestaan," antwoordde hij beleefd, maar nadrukkelijk. „En mag ik u nu vragen voort te maken, als u nog iets tegen de jongedame wilt zeggen?" voegde hij eraan toe. Maar Traquair haastte zich niet. „Kijk eens, man, u kunt Blenkenfoot onmogelijk op tijd bereiken, zelfs al zoudt u vliegen. U moet hier vannacht blijven. Ik zal u een goed onderdak verschaffen. Uw uw gevangene zal niet ontsnappen en u kunt morgen de dilligence van negen ®ur halen." „Zou het niet beter zijn, als we naar de herberg gingen en daar overnachtten?" Traquair keek hem recht in de oogen. „Ik weet uw naam niet. maar u ziet er vriendelijk uit. Denk eens aan de ellendige omstandigheden van het geval. Miss Har man is niet tot een dergelijke misdaad in staat. Het is onmogelijk, mijn God, hoe onmogelijk kunt u zelfs niet begrijpen. Vanmiddag heeft zij zich erover beklaagd, dat het geld haar een last was en dat zij eerdaags nog in de verleiding zou komen, alles voor liefdadige doeleinden weg te geven. Is dat de geestesgesteldheid van een vrouw, die een moord zou begaan om zich een fortuin te verzekeren, want dat zal, veronderstel, ik,- wel als het motief voor de misdaad aangenomen worden?" „Daar weet ik niets van, mijnheer," ant- woordde de agent, die niet liet merken, dat de woorden hem getroffen hadden. „Ik heb alleen maar iets met de inhechtenisneming te maken. Niet dat ik het een aangename plicht vind. Ik heb, eerlijk gezegd, nooit iets met meer tegenzin gedaan. Maar het moet gedaan worden. En mag ik u nu ver zoeken? We kunnen hier niet eeuwig blij ven staan. Ik ben bereid, daar ik uw woord van eer heb, te wachten, totdat u met de jongedame gesproken heb." „U kunt door de keukendeur binnengaan. Daar zullen zij u wel iets te drinken geven en ook zal er voor uw paard gezorgd wor den," zei Traquair, die zelfs temidden van de grootste ellende, de gastvrijheid van White's Moss niet vergat. „Mijn zuster en zwager zijn hier ook. U zult hem wel bij name kennen, mr. Marshall King, een naam die op zichzelf al een garantie is van goede trouw." Nadat hij dit gezegd had. liep Traquair in de richting van het huis, op geringen afstand door de twee mannen gevolgd. Vanuit het raam van de kamer, waar zij zich aan het verkleeden was, zag Alice hen komen, wat haar echter in het geheel niet verontrustte Een tuinman, die het grint voor de deur ?an het harken was, nam op bevel van ziiij meester de teugels van hem over en leidde het paard weg. terwijl hij ondertusschen een schuinen blik wierp op de twee man nen, die achter hem aan kwamen. Traquair wachtte een oogenblik, totdat zij bij het breede, lage portiek gekomen waren en wenkte hen toen binnen te ko men. Hij bracht ze zelf naar de keuken, waar hij zijn huishoudster opdracht gaf hun een uitgebreide thee te bereiden. Met een veelbeteekenend knikje in de richting van de twee mannen, ten teeken, dat hij zijn woord zou houden, verliet Traquair de keuken en ging op zoek naar zijn zwager. Hij vond hem uitgestrekt op den divan in de eetkamer liggen, blijkbaar net uit een middagslaapje ontwaakt. Hij lachte, ter wijl hij zich uitrekte en opstond. „Prettige rit gehad? Het is prachtig weer, niet?" „Waar is Lucy?" vroeg Traquair en iets in zijn stem deed zijn zwager vreemd aan. „Ze waren hier alle twee een oogenblik geleden. Wat is er? Is er iets gebeurd?" „Iets verschrikkelijks, Tom, iets abso luut verschrikkelijks. Ze zijn uit Edinburg gekomen om miss Harman te arresteeren." „Wat!" Marshall King was nogal een klein man netje en hij sprong bijna van den divan af. „Wat zeg je me daar? Om miss Harman te arresteeren? In Godsnaam, waarvoor?" „Voor moord op haar tante." De twee mannen staarden elkaar een oogenblik stom van ellende aan. „Nou." zei King tenslotte, „van alle ezels ter wereld is het gerecht wel de grootste. Wie heeft zoo iets schandelijks durven be denken? Dat zal toch zeker geen oogen blik steek houden! Als ie alleen maar naar het meisie kijkt, weet .ie al, dat ze zooiets nooit gedaan kan hebben." (Wordt vervolgd). EEN BEELDJE VAN ERASMUS dat in de 16e eeuw de voor steven van een Hollandseh schip versierde, kwam dezer dagen uit Japan te Rotterdam aan, waar het in het museum Boymans geplaatst zal worden. DE EERSTE BEGROETING IN HET VADERLAND. - Op het station te Bentheim. V.l.n.r. mevr. Triebeis, Nida Senff, Annie Timmermans, Tini Wagner. Willy den Ouden, mevr, Braun, Ric Mastenbroek. Naast haar de heer J. de Vries voorz. v. d. K.N.Z.B.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5