ZONNESTRAALTJE"
"7'te Jaargang Donderdag 30 Juli 1936 No. 31
Heb Sprookje van de Brutale Prinses,
door JO DAEMEN.
Op het kasteel, dat bij Dennendorp lag,
woonden een Graaf en Gravin, die twee
dochtertjes hadden. Anneke, de oudste,
ig er met haar wipneusje, roode wangen
'n sluik blond haar, precies uit als een
klein boerinnetje; ze droeg 't liefst katoe
nen of wollen jurkjes, kende alle dorps-
inderen, en had al menig stukje van haar
speelgoed aan zieke kindertjes weggege
ven! Daarom werd zy in het dorp „Zonne-
'raaltje" genoemd.
Het jongste zusje, snoezig om te zien,
et beeldige donkere krullen, had haar
'ijnaam „Krullekopje" niet in het dorp
:ekregen, doch in mama's ontVangsalon,
aar zij dolgraag voor de visite versjes
»ng en pronkte met haar kanten of zij
len jurkjes! Ze babbelde dan zoo leuk.
lat alle dames zeiden: „Wat een schattig
"ullekopje!" Jammer maar, dat die
Nattigheid alleen aan den buitenkant
tVan binnen zatkattigheid!
Want o! als Krullekopje niet steeds
iaar zin kreeg, wat kon ze dan leelijk
'oen tegen de dienstboden en Juf, tegen
tfar lief zusje Anneke en zelfs tegen
ama!
Alleen voor papa had zij ontzag. Maar
'apa was veel van huis, want behalve de
arg voor zijn landerijen en voor de be
ugen van alle dorpsbewoners, had hij
ook het toezicht op 't jachtslot van den
toning, dat niet ver van 't kasteel in de
)osschen lag. Daar kwam de Koning tel-
ens logeeren, niet om te jagen, maar om
'it te rusten van het vermoeiende regee-
■w. En dan waren er allerlei dingen, die
- Koning papa opdroeg.
Eens. toen de Koning iemand noodig
'?d voor het doen van een belangrijke
's, werd de Graaf daarvoor gekozen. De
Gravin, die het zoo ongezelig voor haar
man vond, dat hij alléén zou moeten gaan,
wilde wel graag mee. Anneke en Krulle
kopje waren toch eigenlijk groot genoeg,
cm bij Juf achter te blijven! De meisjes
beloofden, lief en gehoorzaam te zullen
zijn, zoodat vader en moeder gerust ver
trokken.
Een paar dagen later zag de oude vrouw,
die eieren op het kasteel bracht, Anneke
loopen en riep haar toe: „Weet je al, lief
kind, dat het prinsesje op 't Jachtslot is
komen logeeren? Misschien vraagt het
prinsesje jou wel te spelen!"
„O nee!" riep Anneke verschrikt, „m'n
haar zit altijd slordig...."
„Wie is daar?" vroeg Juf, die met Krul
lekopje aankwam, en nu het nieuws van
de eiervrouw hoorde. Juf meende, dat de
meisjes toch niet zonder mamas mede
weten konden uitgaan. Maar Krullekopje,
alle goede voornemens vergetend, stampte
met haar voet en riep, dat niemand haar
zou kunnen tegenhouden, en dat een prin
ses natuurlijk gehoorzaamd moest worden!
„Misschien vraagt de prinses ons niet
eens", zei Anneke bedaard.
„Vast wel", zei Krullekopje. En ze trok
al bij voorbaat haar beste jurk aan.
Dien dag gebeurde er niets, maar den
volgenden dag daar reed warempel een
hof-auto voor! Een deftige lakei vroeg
naar: de „freule bijgenaamd „Zonne
straaltje!"
„Dat is een vergissing", zei Krullekopje
haastig, „mijn bijnaampje is: „Krullekop
je". Want niemand op het kasteel wist,
hoe Anneke in 't dorp werd genoemd!
De lakei keek wat beteuterd. Maar bru
taal Krullekopje zat al in de auto, of ze
zelf een prinsesje was.
Eerst ging de rit door akkers en velden,
toen het donkere bosch in, dat bij het
jachtslot behoorde.
Het was een griezelig, vreemd bosch.
Onder de boomen groeide enkel bleekgeel
mos; er zong geen vogeltje, er vloog geen
vlindertje. En wat zag dat jachtslot er
somber uit! Zeker omdat de lucht op eens
vol pikzwarte wolken was.
Krullekopje liep heel parmantig achter
een vrééselijk deftigen lakei aan, die haar
naar de prinses bracht. Maar o! was dat
de prinses, dat bleeke meisje met roodbe-
huilde oogen? Krullekopje, anders nóóit
verlegen, wist van schrik niet, wat ze zeg
gen moest! En het prinsesje scheen ook te
schrikken; ze riep: „Jij bent Zonnestraaltje
niet! Jij hebt zwart haar, en de oude eier
vrouw zei, dat Zonnestraaltje blond ls!"
„Mijnmijn zusje is blondstot
terde Krullekopje.
„Dan bedoelde de eiervrouw haar", zei
het prinsesje bedroefd. „En ik hoopte zóó,
dat ze komen zou! Alleen een Zonne
straaltje kan me weer gelukkig maken!""
Krullekopje werd boos. Waarom kon de
prinses niet met haar spelen? Ze keek
het groote vertrek rond, waarin, behalve
het prinsesje en zijzelf, niemand was....
Er lag een grijs tapijt, de wanden waren
van grijze zijde met bleek-lila bloemen,
de gordijnen van grijs fluweel. In een
ijzeren kooi zat een grijze vogel zielig in
eengedoken. en het prinsesje, in haar grijs
jurkje, zat óók ineengedokenze
schreide!
Krullekopje vond het akelig bij de prin
ses. Anneke moest maar komen die
troostte de huilende dorpskindertjes zoo
graag die moest maar met de huilende
prinses omgaan. En daar stoof Krullekopje
de gangen door. de trappen afgeluk
kig! op 't slotplein wachtte de auto! Mop
perend zat het ijdele Krullekopje in den
wagenaltijd vond iedereen, dat ze
lieve, aardige maniertjes had.... maar het
prinsesje keek niet ééns op, toen ze weg
liep.... En Krullekopje merkte heelemaal
niet, dat buiten het bosch de donkere wol
ken plotseling plaats maakten voor helde
ren zonneschijn, wat toch wel een beetje
wonderlijk was!
Anneke vond het niets prettig, dat zij
nu gauw-gauw haar beste jurkje aantrek
ken en haar bolletje stevig borstelen
moest, om in de hof-auto te kunnen stap
pen! Maar Krullekopje zei, dat het prin
sesje verdriet zou hebben, als Anneke niet
kwam, en Anneke wou niemand verdriet
doen!
Zoo reed dan Anneke het donkere bosch
in, waar zij nieuwsgierig rondkeek. Maar
was het bosch nog donker? Zonne
straaltjes dansten door de boomen; bloe
men blonken overal; er zongen vogels en
er fladderden bonte vlindertjes!
En het prinsesje? Dat huilde nu niet;
neen, ze kwam Anneke tegemoet en riep
met stralende oogen: „Ja, jij bent Zonne
straaltje! Nu wordt alles goed: mijn straf
is voorbij. O. ik ben zoo ondeugend ge
weest! Ik heb tegen de lieve zon gezegd:
„Kruip achter de wolken, zon, de prinses
beveelt het je, want 't is te warm van
daag!" Dat was vreeselijk brutaal! De zon
werd boos en zei: „Nu schijn ik nóóit meer
voor jou. prinsesje, tot jij zelf een Zonne
straal vindt. Toen werd alles grijs en
grauw om me heen.Mijn vader en moe
der dachten, dat ik een beetje ziek was en
boschlucht me goed zou doen, daarom,
werd ik hierheen gestuurd met m'n gou
vernante. En hier kwam een lief, oud eier-
vrouwtje, dat van freule „Zonnestraaltje"