ATLAS De regeling der spelling. LEIDSCH DAGBLAD, Donderdag 23 Juli 1936 Derde Blad No. 23412 77*te Jaargang Minister Sloteniaker de Bruine over de wijziging. VAN NEDERLAND „ko^KING-VRIENDEN Wij zorgen voor de bereiding van King-pepermunt uit het edele natuurproduct, voor de onverander lijk fijne kwaliteit van dit beste dagelijkse middel ter opwekking en verkwikking. Bovendien willen wij onze talloze King-vrienden een volmaakt vacantiegenot verschaffen. Voor dat doel werd de practische King-atlas samengesteld. Wij laten het aan anderen over, een oordeel uit te spreken. Hier volgt er één. Er zijn atlassen en atlassen. At lassen, die aan een les doen denken en schoolrcmimscentics wekken en atlassen, die de verbeelding prikke len, die niet alleen kleuren cn lijnen en stippen en letters schijnen te bevatten, maar ook bosch cn heide, weiland cn water, strand en zee. Zoo'n atlas is die, welke thans door de firma Tonncma Cie te Sneck, fabrikante van de King Pepermunt, in een zeer groote oplage verspreid en op gemakkelijke cn goedkoope wijze voor jong en oud beschikbaar wordt gesteld. Misschien komt het door de fleurige, aantrekkelijke uitvoering, misschien ook door de originccle ge dachte telkens een „grondsoorten-" en een verkeerskaartje van dezelfde provincie naast elkaar te plaatsen. Dat is daarom zoo aardig, omdat men dan duidelijk de wisseling van het landschap kan volgen, waardoor de wegen voeren. Zoo lééft een kaart en wint aan suggestieve kracht. De bedoeling heeft blijkbaar voor gezeten aan te sluiten aan de gebrui kelijke school-atlassen waarvan het beeld immers vertrouwd is en er toch iets anders, iets „opgewekts" cn iets moderns van te maken. Daar door kreeg deze atlas een ander karak ter. De nadruk, welke tot voor een jaar of twintig op spoor- cn water wegen vielcn in de school-atlassen nog steeds Valt is hier gelegd op auto-wegen.-cn fietspaden, op het verkeer over den weg derhalve, da» zulk een enorme vlucht heeft geno men. Bovendien zijn deze kaarten -bijgewerkt tot op een maand gele den, zoodat de groote wijzigingen, welke zich in den laatsten tijd vol trokken men denke aan den ver snelden bruggebouw er duidelijk in tot uiting komen. Ze geven als het ware een illustratie van het moderne wegverkeer in ons land. En ze zullen daarom stellig niet alleen de trek kende jeugd, maar niet minder de reizende ouderen interesseeren. De zorgvuldige opzet en uitvoe ring van dit werkje wordt nog geac centueerd door een „Overzicht van de Aardrijkskunde van Nederland", dat in beknoptcn vorm een schat van wetenswaardigheden geeft, welke vooral in dezen tijd de bijzondere belangstelling verdienen. Wanneer men deze gegevens bij de hand houdt, heeft men werkelijk een goede cn gezonde basis van beoordeeling der moeilijkheden, welke door de crisis1 omstandigheden zijn gerezen. Met deze uitgave van de firma Tonncma Cie heeft een „atlas" men zou geneigd zijn-haar een fleuri ger benaming te geven haar intrede gedaan, die zonder eenigen twijfel niet met een zucht van opluchting na vervulde „leerplicht" zal worden dichtgeslagen, maar telkens weer met een zucht van verlangen naar vacantie, naar trekken, naar fietsen, naar reizen, naar alles door elkaar zal worden opengedaan cn bekeken. Het is een uitgave zooals terecht in het voorwoord wordt opgemerkt niet voor de school, maar voor het leven. Redactie „De Prins" Uw drogist of winkelier zal U, bij aankoop van een rol King-pepermunt a 10 cents, de King- atlas gaarne verstrekken, tegen de geringe ver goeding van 25 cents. O In de staatscourant van gisteren is af gekondigd het Koninklijk Besluit van 18 Juli 1936 tot wijziging van de K. B. van 28 Augustus 1934 met betrekking tot de schrijfwijze van de Nederlandsche taal. In dit Koninklijk Besluit wordt bepaald, dat de toevoeging, vervat in elk der boven genoemde koninklijke besluiten, gelezen wordt als volgt: Bij het schriftelijk werk volgt de adspi- rant de schrijfwijze volgens de Vries en te Winkel, met de navolgende afwijkingen: 1 De „e" wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De „ee" blijft echter aan het einde van een woord, als mede ln afleidingen en samenstellingen ran woorden op -ee. 2. De „o" wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De „oo" blijft echter voor „ch" in de woorden: gooche len, goochem, loochenen, alsmede ln hun afleidingen en samenstellingen; 3. „Sch" wordt alleen daar geschreven, waar de „ch" gesproken wordt. Echter be houdt het achtervoegsel -isch de thans gangbare spelling. 4. De verbuigingsuitgangen „e" en „en" van het lidwoord „een" van „geen" en van de bijvoeglijk gebruikte bezittelijke voor naamwoorden „mijn", „uw", „zijn", „hun" „haar", mogen worden weggelaten, behalve ln staande uitdrukkingen als hare hoog heid. te zijnen huize, en in bijzondere taal en bij zonderen stijl. 5. De naamvalsuitgang -n bij lidwoor den, voornaamwoorden, bijvoeglijke naam woorden of daarmede gelijkstaande ver buigbare woorden mag worden weggelaten, behalve: a. in staande uitdrukkingen en in bij zondere taal en bijzonderen stijl. b. in het enkelvoud bij de namen van mannelijke personen, bij de namen van dieren, die of uitsluitend een mannelijk Individu aanduiden, of een gebruikelijk afleidsel op -in ter aanduiding van het vrouwelijk individu naast zich hebben, benevens bij woorden, die een kennelijke mannelijke zelfstandigheid aanduiden. 6. Onverminderd hetgeen geldt voor staande uitdrukkingen, bijzondere taai en bijzonderen stijl, richt men zich bij de voornaamwoordelijke aanduidingen van zelfstandigheden en bij het ge bruik van den tweeden naamval enkel voud naar het beschaafde taalge bruik, met dien verstande, dat zij, haar, der, dezer, enz. niet gebruikt mogen worden met betrekking tot de namen van mannelijke personen, van dieren, die of uitsluitend een mannelijk indi vidu aanduiden, of een gebruikelijk afleidsel ter aanduiding van het vrou welijk individu naast zich hebben, be nevens met betrekking tot de woor den, die een kennelijk mannelijke zelf standigheid aanduiden, en dat hij, zijn, hen, hun, des, dezes, enz. niet gebruikt mogen worden met betrekking tot de namen van vrouwelijke personen en de namen van dieren, die uitsluitend een vrouwelijk individu aanduiden. Vergelijking met spelling-Marchant. Ter vergelijking van de nieuwe spel lingregels met die van het vorige Konink lijk Besluit laten we hieronder de redactie volgen van de z.g. spelling-Marchant: De leden 1, 2 en 3 zijn ongewijzigd. Lid 4 luidde: de verbuigingsuitgangen „e" en .en" van het lidwoord „een" van „geen" en van de bijvoeglijk gebruikte be zittelijke voornaamwoorden „mijn", „uw", „zijn", „hun", „haar", mogen worden weg gelaten. behalve in staande uitdrukkingen als Hare Hoogheid, te zijnen huize, waar deze uitgangen in de beschaafde gesproken taal worden gehoord. Lid 5 luidde: de naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of daarmede gelijkstaande verbuigbare woorden wordt behalve ln staande uitdrukkingen, als onder 4 bedoeld, slechts gebruikt in het enkelvoud bij de namen van mannelijke personen en bij de namen van dieren, die uitsluitend een mannelijk individu aanduiden. Lid 6 luidde: bij de voornaamwoordelijke aanduiding van zelfstandigheden en bij het gebruik van genetiefvormen als der, dezer, des richt men zich naar het be schaafde spraakgebruik. Een onderhoud met den Minister. Nu het spellingbesluit verschenen is, hebben wij ons tot den minister van onder wijs, kunsten en wetenschappen gewend met de vraag, ons een onderhoud over de spelling te willen toestaan. De bewindsman verklaarde zioh daartoe gaarne bereid en wij begonnen met de openhartige vraag: „waarom heeft uwe Excellentie eigeniijk de geheeie zaak niet op haar beloop gelaten?" De minister keek eenigszins verrast en zeide: „maar dat is immers onmogelijk. Er bestaan thans na niet naast, maar na elkaar twee spellingen. Wie examen doet, moet zus schrijven, wie na dit exa men een överheidsbetrekking zoekt, moet zoo schrijven. Dit kan op den duur niet bestendigd worden." Wij vroegen, waarom de regeering de spellingregels-1934 niet eenvoudig in haar eigen stukken gaat toepassen. Hierop antwoordde de minister: „dat kon evenmin. Er is immers over deze regels nog al deining in het land ge weest, men kan zelfs spreken van eenige verbittering, ais men let op de woorden, die in redevoeringen en in artikel zijn gebruikt. Nu heeft ons volk geen enkele behoefte aan verbittering, zeker niet ter zake van een onderwerp, dat zeer goed zonder hartstocht behan deld kan worden. .Ik wilde dus onderzoeken, of een weg te naden ware, die in breeden kring kon be ledigen. Daar komt intusschen nog iets °il en dit is gewichtiger: ik maak onder scheid tusschen spelling en taal. Ik zie het belang van de eerste zeer goed in, maar ik vind de tweede veel belangrijker. En ik moest er mij van vergewissen, of de rege ling van Augustus 1934 al dan niet op de Nederlandsche taal zelf een Invloed oefent, dien ik niet voor mijn rekening zou kun nen nemen. Het resultaat van mijn onder zoekingen is u nu bekend", „Kunt u ook zeggen, wat uw uitgangs punt is geweest bij het vaststellen van uw resultaat?" „Dat uitgangspunt heb lk zooeven reeds aangegeven. Ik maak onderscheid tusschen de regels, die de spelling raken: regel 1 tot 3 over de e, o en sch., en regel 4 tot 6, wier Invloed op de taal zeer belangrijk zou kunnen zijn. Ik ben dankbaar bij een on betwistbare autoriteit als prof. Schrijnen een uitlating te hebben gevonden, waaruit blijkt, dat hij deze scheiding volkomen ver dedigbaar acht. In „Onze taaltuin". 1934 blz. 44 e.v. maakt deze schrijver bezwaar tegen wat er in Augustus 1934 gebeurd is. Dan sohrijft hij echter: „Met de eigenlijke spellingkwestie staat het anders: met het vereenvou digen van ee, oo, sch, enz. Ik ben nog steeds van meening, dat zich te eeni- ger tijd in elke taalgemeenschap de behoefte doet gevoelen, de schrifttee- kens bij te zetten, wanneer die in be langrijke mate van de algemeene om gangstaal afwijken: evenals de wijzers van een uurwerk, dat achterloopt. Dit is echter een opportuniteitskwestie en de vraag is, of het voordeel tegen de nadeelen opweegt. Met deze ver eenvoudiging heb ik bij het opmaken van het concept door het „Comité voor de eenheid van de schrijfwijze van het Nederlandsch" vrede gehad, omdat ik van oordeel was, dat van dit comité een voorstel moest uitgaan, dat een compromis-voorstel was in den werkelijken zin des woords". „U ziet aldus de minister dat ik met mijn onderscheiding in goed gezel schap ben". „Is u zeker, dat u uit deze woorden niet meer haalt dan er in zit?" „Daar ben ik volkomen zekér van, omdat ik over deze uiting met mijn Utrechtschen oud-collega even „gebriefwisseld" (Is dit Nederlandsch, Excellentie? Red. L D heb. Zooals U heeft bemerkt, zijn de regels 1, 2 en 3 door mij onveranderd overgenomen uit de regeling-Mar- chant". „De heer Lohman heeft in de Eerste Kamer te verstaan gegeven, dat u van die regeling toch geen voorstander is. Wilt U ook daar iets over zeggen?" „Geen bezwaar. Ik stond voor de vraag, of ik de regeling, die eenmaal was tot stand gekomen door een andere zou vervangen Daarvoor moeten zeer afdoende redenen aanwezig zijn. Dit is het geval bij regel 4 tot 6. Ik zal het u dadelijk uitleggen. Maar bij regel 1 tot 3 was dit niet het geval. Ik ben al dadelijk overtuigd, dat continuiteit in het regeeringsbeleid moet worden be vorderd, maar vooral heb ik gelet op de economische gevolgen, die dreigen zouden, als de bedoelde regels gewijzigd worden. Uiteraard reken ik dan alleen met hetgeen de regeering heeft gezegd en niet met het geen deze of gene daaruit op eigen verant woordelijkheid heeft afgeleid. Wanneer men met betrekking tot geslacht en voor naamwoordelijke aanduiding in zijn druk werken een gedrag volgt, dat niet nood zakelijk voortvloeit uit de spellingregels, dan kan ik daarmede bij mijn economisch afwegen natuurlijk niet rekenen. Overigens zal zoo aanstonds wel blijken, dat de door mij bevorderde wijziging van de regels 4 tot 6 door economische bezwaren niet of nauwelijks wordt gedrukt." „Is het niet juist, dat men tegen de regels 1 tot 3 minder bezwaar zou hebben, wan neer in sómmige gevallen, b.v. bij den uit gang „eelen" en „eeren" en bij de „sch" iets anders gehandeld kon worden dan nu voorgeschreven is?" „Dat is inderdaad het geval, maar het zal u duidelijk zijn. dat, indien ik met het economisch bezwaar reken en ik acht mij daartoe eenvoudig verplicht ik dan ook niet een of twee wijzigingen brengen kan in deze regels, omdat b.v. bij een woordenboekje zulk een wijziging onmid dellijk een verschuiving van woorden zou kunnen tengevolge hebben." „Zouden Wij niet de suggestie kunnen volgen, om nu een paar jaar de beide spel lingen naast elkaar in de school toe te laten, waardoor de vroeger gangbare spel ling met betrekking tot de e. o en sch in ieder geval ook gehandhaafd zou blijven?" „Eerlijk gezegd, begrijp ik niet, hoe men zich zulk een naastelkaar-loopen van twee spellingen denkt. Men zou. als ik goed zie, dan deze figuur krijgen: op twee scholen mogen twee verschillende spellingen wor den onderwezen, ook op een school in twee verschillende klassen, ook in een klas door twee verschillende leeraren. Ik begrijp niet, hoe men een dergeijken toestand zou kun nen verdedigen. De verwarring zou zeer groot zijn en het paedagogisch gevolg laat zich gemakkelijk denken." „Zou de vroegere spelling niet hersteld kunnen worden', maar met de bepaling er bij, dat geen schoolboeken in de oude spelling mogen aangekocht worden, voordat de voorraad ln de spelling 1934 is opge ruimd? Die gedachte is toch ook geoperd en dan leden de uitgevers geen schade." „Men zou dan dus nog langen tijd boek jes moeten gebruiken met een „verkeerde" spelling, dat is al weinig aanbevelens waardig. Maar de toestand zou erger wor den, want de oplagen van verschillende boeken met verschillende methoden en voor verschillende vakken bij verschillende uitgevers raken natuurlijk op verschillende tijdstippen uitverkocht. Ik zou dus moeten verbieden, dat de schoolbesturen overgaan tot een ander woordenboek bijvoorbeeld. Zij zouden dat wel willen, omdat der de spelling 1934 al uitverkocht is en bij de tot nu toe gebruikte uitgave nog niet, maar ik zou het moeten verhinderen, om den uit gever-voorraad-1934 niet te dupeeren. Nog daargelaten wat een interessante kwestie op zichzelf is of ik het recht zou hebben, zulk een verplichting aan het bijzonder onderwijs op te leggen, enif ik het aan de ouders kan opleggen. Neen, ik heb alles zeer goed overwogen, maar ik moest be-, sluiten, met betrekking tot de eerste drie regels geen wijziging voor te stellen, en ik ben dankbaar, dat Schrijnen het is mij voldoende gebleken niet de eenige is, die dit standpunt deelt onder degenen, die voor deze regelingen geen extra bewonde ring hebben." „Met betrekking tot regel 4 tot 6 wilt u blijkbaar anders redeneeren." „Inderdaad en nu moet ik van eiken regel apart iets zeggen. De vierde handelt over de verbuigings-uitgangen e en en, bijvoorbeeld mijn. mijne, mijnen, een, eene, eenen. In de regeling-Terpstra mogen deze uitgan gen altijd worden weggelaten. Minister Marchant heeft hierop twee wijzigingen aangebracht. Hij heeft de mogelijkheid van het weglaten omgezet in een verplichting, maar aan den anderen kant heeft hij de bedoelde uitgangen behouden in staande uitdrukkingen. Ik acht dit laatste een ver betering, omdat daardoor de rijkdom van de taalvorming wordt bewaard. Ik acht aan den anderen kant beter, dat de weglating wordt toegelaten en niet wordt voorgeschre ven, omdat er dan ruimte is voor een lang zame vervorming, dus zonder gevaar noch voor verstarring, noch voor forceering. Ik heb evenwel nog een andere aanvulling aangebracht. Het heet nu, dat de bedoelde uitgangen mogen worden weggelaten, behalve in staande uitdrukkingen en dat bedoel ik nu behalve in bijzondere taal en bij zonderen stijl. De commissie Overdiep Höweler Maart 1934 heeft dit ook reeds ver meld. Het groote voordeel lijkt mij, dat de kinderen nu leeren. dat er nog ander en fraaier Nederlandsch is, dan datgene, waar in de algemeene omgangstaal zich uitdruki. Zij zullen dat andere straks ontmoeten in de literatuur en zij moeten langzamerhand daarheen groeien. Het bestaan van veel nuanceering in onze taal wordt aldus van het begin af vastgelegd. Dit is niet alleen het geval in regel 4; voor regel 5 en 6 geldt hetzelfde. Ik wil hier een algemeene opmer king bijvoegen. De spelling-besluiten handelen over het examen. Hieruit kan de onjuiste gevolg trekking worden gemaakt, dat taal en spel ling moeten worden ingericht met hel oog op de school. Dat is intusschen naar mijn overtuiging een volkomen verkeerde op vatting. De taal moet zich niet richten naar de school, maar de school moet zich richten naar de taal. Wie het anders zegt bedreigt ons met vervlakking en verarming. Daarnaast kan dan overleg blijven gelden, dat het onderwijs zoo danig ingericht moet worden, dat de leerlingen langzaam-aan in de schoon heid en de verscheidenheid der taal vormen worden ingeleid. Het heeft mij getroffen, dat reeds in 1931 de onderwijsraad als zijn oordeel heeft uitgesproken „dat in het algemeen eenig onderwijs in de buigingsuitgangen, zij het alleen in het zesde en', de hoogere leerjaren, niet mag ontbreken, zal het onderwijs in het vak Nederlandsche taal ten volle aan zijn doel beantwoorden," Hier komt immers de overtuiging te voor schijn. die ook ik deel, dat het onderwijs van de beginnelingen van de lagere school en dat van de hoogere klassen van burger scholen of gymnasia toch wel eenig ver schil mag vertoonen, zoodat er plaats blijft voor groei in dat onderwijs. De onderwijzers en de leeraren zullen dan natuurlijk in staat moeten zijn, om niet alleen het primatieve onderwijs te geven. Dat mijn wijziging in regel 4 geen enkel economisch gevolg heeft, springt overigens in het oog." „Met betrekking tot regel 5 en 6 zal u waarschijnlijk niet zoo optimistisch zijn?" „Dat zal u meevallen, maar ik moet eerst iets algemeens zeggen. In regel 5 wordt dc naamvalsuit- gang-n principieel bewaard. Dat is een beslissing, die eenige deining veroorza ken zal. Er wordt een zekere vrijheid gelaten, maar niet bij mannelijke per sonen en mannelijke dieren dit is in de lijn van mijn ambtsvoorganger, ik heb daar in de lijn van den heer Terp stra bijgevoegd „leeuw", en ik heb bij gevoegd „kennelijk mannelijke zelf standigheden". Principieel wordt de n gehandhaafd. Een en ander hierin is inderdaad conservatiever dan de spel lingregels Augustus 1934." „Maar had de heer Terpstra in feite den naamvals-uitgang n niet reeds afge schaft?" „Dat moet ik bepaald tegenspreken. In de regeling-Terpstra werd niet een ver dere mogelijkheid geopend, maar werd juist beproefd, eenige beperking aan te brengen tegenover ingeslopen willekeur. Bovendien werd daarin enkel toegelaten, dat de naamvals-uitgang n niet wordt ge schreven. Dit kan onmogelijk iets anders beteekenen, dan dat deze n in beginsel gehandhaafd werd. Zoo zal men het ook wel hebben toegepast. Ik heb hier bijvoor beeld een brief van prof. Sneller uit Rot terdam, die meermalen gecommitteerde geweest is en die mij schrijft: „Men heeft in de voorschriften van mi nister Terpstra alleen de tolerantie ge lezen bij examenwerk niet al te scherp toe te zien of zaaknamen wel algemeen en nauwkeurig overeenkomstig de geslachts aanduiding van De Vries en Te Winkel werden behandeld. Meer niet". Wanneer men reeds destijds gehandeld heeft, alsof principieel de geslachten wa ren verdwenen ,dan valt dit toch wel onder het algemeener bedoelde vonnis: „Dat de toestand voor de jeugd onhoud baar is geworden, ligt aan de onderwijzers, die de vereenvoudiging op de lagere school sinds jaren alreeds geheel of gedeeltelijk in praktijk hebben gebracht, of die maar lukraak lieten schrijven". Dit is een uitspraak van prof. Schrijnen, „Wat is er waar van de beschouwing, dat de vijfde spellingregel 1934 in over eenstemming is met het advies der staats commissie 1918?" „Het is u waarschijnlijk ontgaan, dat bij het rapport dier staatscommissie een nota gevoegd is door den heer Kluyver en een door den heer Muller, die in een andere richting wijzen. Ik ben het persoonlijk met deze laatste richting eens. In beginsel blij- 6903 ven dus de geslachten bewaard en de leer lingen zullen althans in de hoogere klassen ln dien geest onderwijs moeten ontvangen. Daargelaten nu, of de formuleering-1934 van regel 5 per se tot feitelijke afschaf fing van de geslachten zou moeten leiden, het gevaar daarvoor was zeker aanwezig. Dit blijkt zonneklaar uit de nota, die ik daaromtrent ontvangen heb van de com missie van Haeringen. De zaak was dub bel belangrijk, omdat het al of niet in feite voortbestaan van de geslachten mede zulk een belangrijken invloed heeft op de voor naamwoordelijke aanduidingen. Mag ik b.v. van den leeuw zeggen: zij loert, zij schudt haar manen enz.' Ook over deze materie heeft de commissie van Haeringen mij dui delijk ingelicht. Ik zal er u straks wel meer van zeggen. Behoud van de geslachten b'eteekent in tusschen niet, dat wij hier niet ruimte zou den kunnen laten voor geleidelijke taal vervorming. Daarvoor is het pleidooi ge leverd door mannen als Muller, ook door de commissie Overdiep-Höweler Ik zelf ben het daarmede geheel eens. Maar dan moet er aan die vervorming bewust lei ding gegeven worden. Ik heb dan ook aan de Belgische regeering voorgesteld, om het geheeie vraagstuk van de geslachten en de voornaamwoordelijke aanduiding in studie te geven aan een commissie, die zou wor den samengesteld door de Koninklijke Vlaamsche Academie van Kunst en Lette ren en de Koninklijke Nederlandsche Aca demie van Wetenschappen. Aldus zal naar mijn overtuiging een gang van zaken ver kregen worden, die in breeden kring be vrediging brengen zal. Dat mijn wijziging van regel 5 economisch van weinig bctee- kenis is, mag ik aanwijzen met een paar citaten uit een brief, dien ik tijdens mijn onderhandelingen met de uitgevers gekre gen heb en waarin een uitgever van school boeken mij bijvoorbeeld schrijft: „Noch onder de spelling Terpstra, noch onder de nieuwe spelling zijn de geslachten vervallenook de derde naamval als eigen taalkundig gegeven zal niet vervallen zijn". Nu regel 6. Hier wordt de pronominale aanduiding behandeld. De heeren Terpstra en Marchant noemden in dit verband het beschaafd taalgebruik. Ik heb dat over genomen. Alleen heb lk, inplaats van „spraakgebruik" geschreven „taalgebruik" Een wijziging, die trouwens in de lijn ligt van hetgeen mijn ambtsvoorganger reeds heeft te kennen gegeven en die beteekent. dat de taal en niet datgene, wat men spreekt, uitgangspunt zijn moet. Het be lang yan deze onderscheiding zal u duide lijk wezen. Ik heb met voldoening gezien, dat de heer Knuvelder in het „Tijdschrift voor taal en letteren" de uitdrukking „al gemeen beschaafd taalgebruik" beschouwt als een objectieve norm Ik sluit mij daar bij gaarne aan. Dat intusschen ook ove rigens in regel 6 eenige wijziging noodig was om tegen dreigende willekeur bevei ligd te wezen, wordt alsmede door de zoo straks genoemde nota's van Haeringen (Ingez. Med.) duidelijk in het licht gesteld. De leerlin gen zullen Zich tengevolge van de wijzi ging evenals bij de geslachten ook bij de pronominale aanduiding moeten leeren richten naar regels. En verstarring van de taal dreigt hier zoo min als bij de ge slachten, wanneer de nieuwe commissie haar werk mag doen. Economisch valt van de door mij de aangebrachte wijziging al leen dit te zeggen, dat uitgevers mij de bewijzen hebben gezonden, dat voorstan ders van dè nieuwe spelling inzake de voornaamwoordelijke aanduiding zich stipt gedragen overeenkomstig datgene, wat vol gens de nieuwe redactie van regel 6 gelden zal. Anderen hebben mij verzekerd, dat een terugkeer tot de spelling Terpstra weinig of geen economische schade veroorzaken zou. Ik ben aan het einde van mijn ver haal". „Maar u zoudt nog iets zeggen over de commissie Van Haeringen". „U heeft gelijk. Ziehier! Bij de instel ling van deze commissie op 17 December 1934 werd tot haar taak gerekend de schrijfwijze vast te stellen van bastaard woorden. samengestelde woorden en woor den omtrent welker spelling twijfel kan bestaan. De opdracht bevatte echter ook het samenstellen van een volledige woor denlijst ter vervanging van die van De Vries en Te Winkel, terwijl 7 Mei 1935 de commissie bovendien gevraagd is, het pro nominaal gebruik binnen den kring van haar bemoeienis te trekken. Hiertegen nu is er bij mij bezwaar gerezen. De opdracht om een volledige nieuwe woordenlijst te maken ter vervanging van die van De Vries en Te Winkel gaat veel verder dan het eigenlijke doel, waarmede de commis sie Van Haeringen is ingesteld. Zij gaat ook iets verder dan het voorstel, dat de spelling-commissie Marchant op 7 Maart 1934 heeft geaan. Bovendien kan men een nieuwe woorden lijst en een beslissing omtrent het prono minaal gebruik niet geven, zonder zich te bemoeien met het wezen der taal. En zulk een bemoeienis, als zij noodig wordt geacht, moet naar mijn meening worden ge vraagd van een commissie, die breeder sa mengesteld is dan de tegenwoordige. Wat ik overigens zeggen kan met volledige er kening van de bekwaamheid harer leden, waarvoor ik reeds vroeger mijn waardee ring heb uitgesproken. Intusschen wilde ik weten, in hoeverre de regels 5 en 6 invloed op het wezen der taal zouden moeten oefenen of tenminste zouden kunnen oefenen. Daaromtrent heb ik van de commissie van Haeringen een volkomen duidelijk antwoord ontvangen. Na overleg immers met de Belgische regce- ring is aan deze commissie gevraagd, wat, naar haar oordeel ,de invloed der spelling regels 5 en 6 op de taal zou wezen. Zij heeft geantwoord met twee nota's: een over ge slacht en verbuiging, een over voornaam woordelijke aanduiding, die bestemd waren om deel uit te maken van de inleiding der nieuwe woordenlijst. Uit deze nota's zal ik u nu een en ander laten lezen, waaruit u blijken zal, hoe ver we langs dezen weg van de eenvoudige spellingvragen verwijderd raken".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 9