NQ° Waarom Jantje Telefoneerde REBUS £3*1 Hoogmoed komt voor den val OPLOSSINGEN. Sprookje op rijm door JO DAEMEN. Een theeroos, langs den muur geleid. Vond wèl haar tuin heel uitgebreid, Maar o! Wat zou 't haar prettig lijken, Om ook eens op den weg te kijken! Hoog is de roos toen opgeschoten; Ze maakte sterke, lange loten. Totdat één knop (nieuwsgierig ding!) Al schomm'lend over 't muurtje hing. De bloemen bloeiend langs den weg, In 't kreupelhout en bij de heg, Die rekten hoog haar bloemenkopje En tuurden naar het rozenknopje Zóó mooi zag geen van haar er uit! De hondsdraf, 't hooge fluitekruid, De madeliefjes, koekoeksbloemen, Zij deden niets dan 't roosje roemen! De kleine b'ceinenkonlngln Keek gauw verwaand de wereld in. Vond al die hulde heel gewoon En praatte steeds op hoogen toon! Eens zag ze. dat daar in het gras Een kleine bloem ontloken was, En het verwaande roosje zei: „Alweer zoo'n boterbloem er bij!" Het bloempje sprak op zachten toon: „Mijn naam is, nichtje: „zilverschoon". „Wat. nichtje?!" riep het roosje boos. „Je kent me niet! Ik ben een roos!" De duinroos en de eglantier Erken ik als familie hier. Maar jij, geel onkruid van den grond, Mal boterbloempje, hou je mond!" Stil zweeg het kleine zilverschoon. 't Was diep beleedlgd door dien hoon! En zachtjes werden roosje's woorden Gelaakt door allen, die ze hoorden! Een nieuwe dag was aangebroken Er had geen bloempje nog gesproken. Daar zette plotseling een heer In 't gras zich aan den wegkant neer. Die heer zei tot zijn kleinen zoon: „Kijk, Jan, daar groeit nu „zilverschoon" Haar blaadjes zijn, hoe vind je dit? Van boven groen, van onder wit! Haar achternaam (ze heeft er twee!!) Onthou maar goed, is „Rosacee". De kleine theeroos dacht vol schrik: „Wat? „Rosacee!" zoo heet ook ik!" Papa zei verder: „Onze braam Draagt ook dien zelfden achternaam.'' Dat vond heel aardig kleine Jan, Maar huiv'ren deed ons roosj' ervan! Dat „kleine, gele onkruid" daar, Was werkelijk een nicht van haar! En dan die heel gewone braam Droeg óók haar familienaam! De woede deed haar blaadjes beven, ..Neen", dacht ze, ,,'k wil niet langer leven!" En met een heel zacht ruischgeluid Viel stil de kleine theeroos uit. De onderkant van de blaadjes lijkt op zilver. Het bloempje is zachtgeel. (Nadruk verboden) OPLOSSINGEN DEK GAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. 1. Hoos moed. 2. Lamp. lam. 3. Kanton. Anton. 4. Prijsraadsels nad. oels. Parijs. Saar. 5. Zaandam man zand. maan. 6. Een soons 7. Pinksteren pink. ster en. 8. Dobbe steen dominosteen. door C. E. DE LILLE HOGBRWAARD. Jantje zal met Vader fietsen ('t Ventje is heel bijdehand). En vraagt: Vader, zeg "m eens, wat is 't Weerbericht toch uit de krant? Lachend antwoordt Vader: Jantje, Wat de Bilt zegt? Mooi weer, zon! Ik geloof, dat om te fietsen, Het niet beter treffen kon! Maar.... de zon blijft scheeds verscholen Achter 't grijze wolkgordijn, Angstig vraagt Jan: Zou de zon soms In de Bilt gebleven zijn? Dan gaat 't ventje „teelfoneeren" En hij toetert in ajn hand: Hallo: Jantje van der Maassen. Ja, uit Broek in Waterland. "k Zou met Vader straks gaan fietsen; U beloofde immers zon! Wilt u die voor twaalven sturen? Denkt u wel. dat het nog kon? Niemand hoort het antwoord, maar als 't Zonnetj' even later straalt. Juicht ons Jantje; 'k Heb zooeven 't Zonnetj' uit de Bilt gehaald! (Nadruk verboden) (Nadruk verboden);

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 16