77** Jaargang
Donderdag 2 Juli 1936
No. 27
TJACOB.
HET BLOEMENFEETJE
„TJacob", aullen Jullie zeggen, wat 'n
naam! Van Jacob hebben we vaak genoeg
gehoord, maar van TJacob nooit-" No, de
gene. die luisterde naar den naam TJacob,
heette ook eigenlijk Jacob, zóó was hij ge
noemd, maarhij kon zeil dien naam
niet zeggen, ja, hij maakte er zelfs nog wat
anders van en zei: Tjaakp: Nu zullen jullie
vragen: „Wie is er nu zoo dom, dat hij z'n
eigen naam niet zeggen kan?"
Ik zal het jullie gauw uitleggen.' TJacob
was geen jongetje, maar een tamme kraal.
HÜ was op de boerderij geboren en ik zal
jullie vertellen, hoe dat kwam.
Hein. het zoontje van boer van Dijk, die
op de Anna-boeve woonde, moest een heel
eind loopen, vóór hij aan z'n school was. En
op een middag in het voorjaar woei er een
geweldige storm, zóó erg, dat de jongen er
bijna niet tegen op kon en er hier en daar
zware takken van de boomen langs den weg
gerukt werden.
Met één van die takken was een kraaien
nest omlaag gestort. Gelukkig lagen er nog
geen jonge vogels in, maar wèl eieren, die
allemaal stuk waren op één na.
Dat één had Hein mee naar huis genomen
en daar er juist een kip op eieren zat te
broeden, had hij het kraalen-ei erby gelegd.
Een kraaienei is kleiner dan een kippenei
en wordt korter bebroed dan een ei van een
hen. Toch kwam het ei, dat Hein erbij ge
legd had, ongeveer gelijk uit met de kui
kentjes, Maar och, wat was 't voor de moe
derkip een vreemde gewaarwording, dat één
van haar kuikens niet direct op z'n pootjes
kon staan en niet dadelijk kon loopen, doch
aldoor den grooten bek wijd open sperde en
een afgrijselijk schreeuwend geluid maakte!
Zoo gebeurde het, dat de kloek met haar
kuikens wegwandelde en het kraaienjong
eenzaam, schreeuwend en in het verlaten
nest achterbleef. Wèl had de kloek geaar
zeld, toen één van baar kroost achterbleef,
maar tenslotte was ze de ondernemende
kuikenschaar gevolgd. Zóó vond Hein zijn
beschermeling en gaf hem eten. 's morgens,
's middags en 's avonds. En wanneer de kloek
terugkwam op het nest, profiteerde het
kraaienjong van de warmte van het kloe-
kenlichaam. De vogel kreeg veeren, leerde
op zijn pooten staan, hipte rond en vloog
ten slotte weg. Maarbleef steeds op of
om de boerderij. De jonge kraaf werd heel
mak en Hein noemde hem „Jacob".
Daar boer van Dijk wel eens gehoord had,
dat je kraaien kan leeren praten, probeer
de hij 'fc dier zijn naam te leeren zeggen.
Met heel veel geduld zei de kraai tenslotte
„Tjaakp". En verder bracht hij het niet,
niettegenstaande alle onderricht van Hein
en z'n vader. Maar t leek wel, of Jacob veel
verstond. Als je hem riep, kwam hij dade
lijk. Meestal ging hij dan op den schouder
van één der huisgenooten zitten en hield
een heel verhaal, waar je niets van begrij
pen kon. Maar Jacob was er heel trotsch op
en meende, dat hij net kon praten als de
menschen. Hij redeneerde maar door!
Jacob had ook een eigen woning op de
boerderij. Het zoldertje boven het waschhok
werd niet gebruikt en boven in een hoek
daarvan had Hein een hok voor de kraai
getimmerd met stroo er in, een fijn nest.
Het raampje stond altijd open en Jacob
kon in- en uitvliegen, zooveel hij wou. Na
tuurlijk maakte hij daar den boel wel erg
vuil, maar Hein ruimde dat geregeld op
voor z'n vriendje.
Iedereen was erg gesteld op Jacob. En
altijd als vader, moeder, Hein, de knechts,
Stiena, moeders hulp, of de kleintjes Jacob
zagen, riepen ze: „Dag Jacob", waarop de
vogel antwoordde: „Tjaapk", net of hij het
verbeteren wou.
't Was leuk om te zien, hoe Jacob het
huis in- en uitvloog: de stallen, de deel, de
keuken, de schuren, zelfs de slaapkamers
beschouwde Jacob als z'n gebied.
Op 'n Zondagmorgen ging de heele familie
behalve de allerkleinsten naar de kerk.
Stiena bleef thuis, om op de kinderen en
het huis te passen. En toen merkte de boerin
onder kerktijd, dat ze wel haar groote gou
den oorbellen had klaargelegd, maar ver
geten had, ze in te doen. Dat vond ze echt
vervelend, want 's Zondags was ze graag
netjes en de lange bellen hoorden bij de
kap. Ze voelde naar haar hals: ja de bloed
koralen ketting van vier strengen met het
groote, gouden slot van voren, had ze om
gedaan.
„Als ik m'n bellen onderweg maar niet
verloren heb," peinsde ze, „maar neen, dat
kan niet, ik heb ze neergelegd en ze door
't haasten van vader vergeten."
Toen ze thuis kwam, was haar eerste
tocht naar de slaapkamer en.geen oor
bellen waren er te zien! Stien werd dade
lijk geroepen en de boerin vroeg haar, of
ze de gouden bellen soms opgeborgen had.
Neen, het meisje was er niet aan geweest,
had ze ook niet gezien.
„'t Moét", hield de boerin vol.
JSeusch niet, vrouw".
„Ze zullen terechtkomen. Er is niemand
anders m huis geweest dan jij".
Stiena begon verdrietig te schreien; ze
begreep, dat de vrouw haar verdacht van
't wegnemen der sieraden.
De kleintjes werden ook ondervraagd,
doch die wisten nergens van. En
noch Stiena, noch de kinderen hadden
vreemde personen om het huis zien loopen.
't Werden sombere dagen voor Stiena.
De boerin zei weinig tegen haar en aoo
vroolijk als Stiena anders zong onder haar
bezigheden, zoo stil en terneergedrukt was
ze nu. Zelfs Jacob kon haar niet opvrooly-
ken, al ging hij ook telkens op haar schou
der zitten om te pikken naar de zilveren
ringetjes, die ze in haar ooren droeg. Dat
was zoo zijn gewoonte. Maar nu kon Stiena
het niet velen en joeg Jacob was.
„Ben je ziek, Stien?" vroeg Hein, die by
haar kwam staan, toen ze bezig was de
melkemmers schoon te schrobben.
„Waarom?"
„Je bent zoo stil en je kijkt zoo kwaad".
„Daar heb ik m'n reden voor".
En zachtjes vertelde Stiena aan Hein,
wat er dien laatsten Zondag voorgevallen
was.
„Vóer Zondag moeten ze terecht zijn zegt
je moederanders.
En Stiena barstte in hevig snikken uit.
„Wat anders?" vroeg Hein.
depopolitie", hygde Stien.
„Ja. goed" riep Hein, „laat de politie het
maar weten en den inbreker opzoeken.
Want die heeft het natuurlijk gedaan,
Stien, niét jij!"
Dankbaar zag het meisje Hein aan. Maar
daarmee was ze niet geholpen.
Hein liep eens om het huls en door den
tuin naar de heg. Had menaar laatst op
school niet verteld van een inbreker, die z'n
pet verloren had en zoo ontdekt werd? Wie
weet, misschien vond hij, Hein, ook iets,
dat een aanwijzing kon zijn! Helaas ont
dekte hij niets. £n toen hij in gedachten
naar 't raam van z'n vaders en moeders
slaapkamer stond te turen, vloog Jacob op
z'n schouder en hield een druk verhaal
tegen hem. Hein verstond er niets van dan
eenige malen: „Tjaakp, Tjaakp!"
„Heb jij 't gedaan, Jacob?" zei Hein uit
de grap en met«en zag hij, hoe de vogel
l-
In het rifk der bloemen heerscht nu
Groote vreugde, 't Is er feest!
Heel den zomer zijn er bloemen.
Maar in Juni toch het meest!
Weet je. hoe het is gekomen.
Dat er dan zoo heel veel zijn?
En in Juni-maand verschijnen
Al die bloemen groot en klein.
In hun allermooiste jurkje:
Rose, rood, wit. geel en blauw?
Om 't verjaardagsfeest te vieren
VanKom ik vertel 't ie gauw!
Jarig is dan 't Bloemenfeetje
En zij geeft steeds een partij
Je begrijpt toch wel: elk bloempje
Is natuurlijk daar graag bij!
Of de bloemen kunnen spreken?
Zingen een verjaardagsiied?
Wie zal 't zeggen? Maar.'t is jammer!
Menschen kind'ren hooren 't niet.
C. E, DE LILLE HOGER WAARD.
(Nadruk verboden).
door het openstaande raam de slaapkamer
invloog. Maar onmiddellijk schoot Hein iets
door het hoofd dat hem met groote haast
naar den aokter van het waschhok deed
hollen. Telkens als Hein Jacobs hok van
versch stroo voorzag, vond hij tusschen de
halmen glimmende stukjes blik of spiegel
glas. Zou
Struikelend van zenuwachtigheid klom
Hein. het smalle laddertje op, heesch zich
op aan een bint en begon het stroo en hooi
van Jacobs nest uit elkaar te halen. Daar
zag hij wat glinsteren! Hé, dat was een
sleutel! Waar had Jacob dien vandaan ge
haald? En toen duurde het niet lang of
de ijverige zoeker vond eerst de eene, later
de andere oorbel. In een wip was hij met
zijn vondst weer op den beganen grond en
holde naar zijn moeder.
„Ik.ik.heb ze!" hijgde hij en liet
moeder het gevondene zien.
„Hé", deed de boerin verwonderd, „waar
waren ze?"
Hein vertelde het. En de boerin stond
beschaamd. Wat. had ze een spijt, dat ze
Stiena verdacht had! Hein ging het meisje
dadelijk het goede nieuws meedeelen en de
vrouw betuigde oprecht haar spijt. De
boerin wou het goed maken en Stiena kreeg
van haar een paar mooie, gouden knopjes
om 's Zondags in de ooren te dragen. En
nooit meer werd er één van de huisgenoo
ten verdacht. Waren ze iets kwijt, dan werd
er direct in Jacobs nest gezocht. Maar Ja
cobs zucht naar glinsterende voorwerpen
maakte, dat iedereen goed op zijn zaken
paste.
J. H. BRINKGREVE—ENTROP.
(Nadruk verboden).