LEIDSCH DAGBLAD
'ste Jaargang
Donderdag 18 Juni 1936
No. 25
EEN VERDIENDE STRAF.
ANEKDOTEN.
1EUO
I.Ja, ik ga mee", was dus het antwoord
[t Klaas op zijn vraag kreeg.
Toen 't gezin Van der Hoeven dien mid-
aan tafel zat, werd er druk gespro-
In. Vader vertelde wat over 't kantoor
lar hfj werkte en Willem was druk met
In verhaal over Iets wat er bij Klaas'
luis gebeurd was. Over school repte hij
pt en over 't ijs nog veel minder,
doedel- keek haar jongen zoo af en toe
lus aan. Wat deed hij druk en vroolijk.
Tslukklg maar dat er geen ijsverlof ge
lven was. Ze zou er maar niet naar vra-
In. Dat zou hem de teleurstelling van den
]orgen maar weer in gedachten brengen.
nu er geen verlof was gegeven hoefde
It Immers geen teleurstelling te zijn?
|Na den maaltijd ging Willem even naar
Iven. Dat was niets bijzonders, 't ge-
|urde bijna alle dagena De boeken die
's middags niet noodig had, legde hij
En uit zijn tasch en anderè nam hij
ter mee. Nu legde hij echter alle boeken
It zijn tasch en alleen zijn schaatsen
prden er Ingestopt. Een bof, dat hij ze
I gebruikt had! Anders had hij ze nu van
In zolder moeten halen en dat zou al-
pht niet zoo ongemerkt gaan. Even later,
palde hij met zijn tasch onder den arm,
trap af. Eerst maar in de gang aan-
|eeden, eer hij goeden dag ging zeggen.
der en moeder hoorde hij in de huis-
hmer met elkander praten. Zoo gewoon
Iegelijk stak hij zijn hoofd om 't hoekje
fr deur.
l„Dag vader, dag moeder, ik ga maar".
|„Nu al?" vroeg moeder, „is 't nog niet
at vroeg?"
„Welnee, moeder, 't is 3d haast kwart
>or twee, daaag'.
IWeg was hij. 't Was pas even over half
Jvee, hij wist het wel, maar hij wou vroeg
ezen. Om vier uur moest hij immers
leer naar huis? Dus hoe vroeger ze weg
Jngen, hoe beter. Dicht hij huis kwam
Klaas al tegen. Klaas kwam hem
tegemoet, de schaatsen over de
[houders.
[„Waar zijn jouw schaatsen Willem?"
[oeg hij verschrikt, „je gaat toch wel?"
„Ja, ze zitten in m'n tasch. Ik kon ze
ch niet laten zien. Maar waar laten we
fit ding?"
„O, die leg lk wel zoolang bij me thuis
leer, geef maar hier, 'k ben zoo terug".
T Werkelijk kwam Klaas, hijgend van 't
arde loopen, na een oogenblik al weer
Jrug.
1 „Ziezoo, die ligt op mijn kamertje, bij
lijn tasch, daar heeft geen mensoh erg
p. Straks halen we hem wel even op".
Om kwart voor twee kwamen de jon-
Jeas aan den Plas en daar vonden ze zoo
laar 't heele stel jongens af.
I,Hoera", riep Gerrit van Leeuwen, „aan-
pnden jongens, en dan er zoo vlug mo-
lelijk van door. We zijn fijn vroeg".
Geen vijf minuten later, of daar reed
clubje jongens achter elkander heen.
[fspraak was, dat ze de Vaart een heel
nd zouden volgen. Ze zagen dan wel
[aar ze uit kwamen en langs een andere
zouden ze dan weer terugkeeren.
„Maar denk om mijn tijd hoor", waar-
Ihuwde Klaas, ,,'k Moet voor half vijf
Innen wezen".
[Terwijl hij dit zei, gaf hij Willem, die
or hem reed, een kneep ln zijn arm, wat
deze met een blik van verstandhouding
beantwoorde.
„Toch maar fijn dat je gegaan bent,
Willem", fluisterde hij hem een tijd later
weer in 't oor, „voel je wel, dat het niets
koud is?"
Nee Willem had het nu ook niet koud.
Dat dit kwam omdat ze den wind van ach
ter hadden, daaraan daohten de jongens
niet.
Onder vroolijkheid en pret, reden de
jongens een heelen tijd door. Ze kwamen
niet zoo heel veel menschen tegen, maar
die ze zagen hadden schik in 't vroolijke
groepje.
,,'k Wou dat ik wist, hoe laat het was",
zei Willem zachtjes tot Klaas, „is 't nog
geen tijd om terug te keeren?"
„Ho jongens, wacht even'" riep Klaas,
'k Moet eerst eens even zien hle laat het
ls. 'k Mag anders In de week mijn horloge
nooit aan, maar voor deze gelegenheid
heb ik hem maar meegenomen".
Trotsch, dat hij de eenige was, die een
horloge had, keek Klaas nu hoe laat het
was.
„Al over drie", schrok hij, „we moeten
terug lui",
„Laten we nog een klein eindje door
rijden", zei Gerrit. „Dezelfde weg terug is
niks leuk. Als je nu een eindje verder
komt. kun je -twee kanten uit .en als we
dan links afslaan, dan krijgen we een
kortere weg naar huis terug en dan ben je
heusch nog op tijd".
„Op jouw verantwoording hoor", lachte
Klaas, „maar ver ga ik niet meer".
„Hoeft ook niet", gaf Gerrit toe, „we
zijn er zoo".
Gerrit had gelijk, na nog een minuut
of vijf door gereden te hebben, kwamen
de jongens aan een kruispunt. Ze konden
doorrijden, maar ook links of reohts af
slaan.
„Links houden", commandeerde Gerrit,
die voorop reed, en met 'n grooten zwaai
wilde hij de linkervaart inrijden.
Verwonderd keek Klaas om zich heen.
Toen maakte hij zich los uit de rij en
ging naast Gerrit rijden.
„Zeg, weet je 't wel zeker, dat we links
moeten?" vroeg hij. ,,'k Ben hier verleden
jaar met vader ook geweest, maar 'k
dacht dat we toen reohts waren gegaan".
„Nee hoor, dat heb je mis, 'k weet ze
ker, dat we links moeten", zei Gerrit zóó
stellig, dat Klaas er genoegen mee nam.
,,'t Is net of 't veel kouder wordt", zei
Willem tot Klaas, toen die zijn plaats
weer in kwam nemen.
„Nog al logisch", antwoordde Piet Klein-
hans, die 't hoorde, we hebben nu toch
den wind vóór. Dat scheelt je nog al niks".
Een heelen tijd reden de jongens door
maar er was lang niet zooveel pret als op
den heenweg.
„Schieten we al op?" vroeg Willem aan
den jongen die voor hem reed.
,,'k Weet het niet", was 't antwoord, „en
'k begrijp het niet goed ook. We zijn nu
al weer meer dan een half uur op den
terugweg, we moesten nu toch wat beken
de dingen zien. Maar ik herken hier nog
niets. Jullie?"
Dezelfde gedachte die nu werd uitge
sproken, had Gerrit van Leeuwen al een
paar maal voelen opkomen. Maar hij
wilde er niet aan toegeven, 't Bestond
tooh niet, dat hij zich zou vergissen. Nee
hoor, ze moesten links, en daarmee uit.
Weer reed Klaas naar voren.
„Gerrit, waar zijn we nu? We moeten
nu toch al aardig dicht bij huis zijn, en
Ingezonden door 3 zusjes Lagendijk.
Professor wordt wakker, hoort gedruisch,
en roept: „Is daar iemand?"
Inbreker: ..Nee daar is niemand".
Professor: „O, dan heb ik mij zeker
vergist, en ga maar weer slapen."
Ingezonden door Marietje Laterveer. j
Dat helpt toch niets.
Onderwijzer: „Jan, je bent een ontzet
tend luie jongen, je werkt niet, ik zal het
aan je vader zeggen."
Jan (wiens vader rentenier is): „O
meneer dat helpt niets, want mijn vader
werkt ook niet."
we kennen hier niets van de omgeving.
Hoe zit dat nou?"
Gerrit bleef even staan.
„Zijn jullie bang, dat we verdwaald
zijn?" lachte hij. „Niks hoor, laten we
nog maar een klein eindje doorrijden, dan
zullen we de stad wel in de verte zien
liggen. Je moet niet vergeten, dat we nu
van een andere kant komen".
Ja, dat was ook zoo. Daar hadden ze
niet aan gedacht. En moedig reden de
jongens weer een tijd door. Heel in de
verte hoorden ze een dorpsklokje slaan.
„Al vier uur", schrok Willem, „Als we
nu niet gauw thuis zijn, is 't mis".
Soherp keek Gerrit onder 't rijden voor
zich uit. Hij tuurde, en hij tuurde, maar
hoe hij ook keek, er was niets van een
stad te zien. Wel zag hij wat anders, hij
zag weer een kruispunt en nieuwe ijsba
nen en nu moest hij het wel toegeven
hij wist niet meer waar ze waren. Met een
ruk maakte hij zich los van de groep en
met 'n grooten zwaai keerde hij zich om.
„Jongens, stoppen, 'k weet niet meer
waar we zijn. We zijn verdwaald".
Wat me dat een gemopper gaf!
„Heb ik het niet gezegd", zei de een en
een ander riep: ,.'k Heb het allang ge
dacht, maar jij ging maar door".
„Laten we nu maar geen ruzie maken",
zei Klaas, „dat geeft toch niks. Laten we
afspreken wat we nu moeten doen. Hier
weer een zijweg nemen, of heelemaal te
ruggaan".
„Ja", viel Gerrit in, „als we hier rechts
afgaan, dan bekorten we vast een eind,
en dan komen we wel weer op een bekend
punt."
„Nee hoor, ik stem voor denzelfden weg
terug, dat is het zekerst", riep Klaas.
„Gerrit kan zich wel weer vergissen en
't begint al schemer te worden. Naar de
klok zullen we maar niet meer kijken. Te
laat zijn we in ieder geval".
De meeste jongens waren het met Klaas
eens en zoo werd er rechtsomkeert ge
maakt. Zoo snel als maar mogelijk was
vlogen de schaatsen over 't ijs.
„O. o," zei Willem tot Klaas, „wat zul
len ze thuis ongerust zijn, en wat zal ik
op m'n kop krijgen".
„Toe jö, houd je taai", monterde Klaas
hem op, „er is nu toch niets meer aan te
doen".
't Was even over vijven. Met een vroo
lijk gezicht stak mijnheer Van der Hoe
ven de sleutel in de deur van zijn huis.
(Wordt vervolgd!*