De regeling van het uitverkoopen
en opruimen.
f7'te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 10 Juni 1936
Derde Blad
No. 23375
BINNENLAND,
Het Nationaal Crisis-Comité
ontbonden.
Er is lang niet zooveel verboden als men meende.
NA ZEGENRIJK WERK GEDURENDE
4'/i JAAR.
PRINSES JULIANA HULDIGT
DEN VOORZITTER
JHR. VAN CITTERS.
De heer D. Hans. voorzitter van den
Nederlandschen Journalistenkring, die met
den heer J. W. Henny, voorzitter van de
directeuren-vereenlging „De Nederland-
jche Dagbladpers" (en directeur van ons
Blad), als vertegenwoordigers van de pers
in het nationaal crisiscomité de slotver-
eadering van gistermiddag van het Nat.
Crisis-Comité heeft bijgewoond, schrijft
aan het Algemeen Nederlandsch Pers-
bureau:
Hét was een korte en eenvoudige ver
gadering. gistermiddag, waarin het natio
naai crisis-comité definitief zijn arbeid
besloot, maar er mag zeer zeker een woord
aan worden gewild. Want hier werd een
werk beëindigd,waaraan verscheidenen
«durende vier-en-een-half jaar onafge
broken en belangloos hun beste krachten
hebben gewild, en in een tiid als dien wij
beleven, waarin zooveel gesmaald wordt op
allerlei „bonzen", mag dat feit wel eens
dankbaar in het licht worden gesteld.
Niet langer dan een goed half uur duurde
déze slotvergadering van het algemeen
comité, toen was het werk, waaraan man
nen ais van Citters. van Heemstra en
Menten, om slechts deze te noemen, hun
namen hadden verbonden, afgeloopen. En
niét ten onrechte is aan laatstgenoemde
door den voorzitter, thr. van Citters. har-
éliik dank gebracht voor zijn financieel
éetieer en de mededeeling der koninklijke
onderscheiding, mr. Menten verleend, werd
niet lang en luid applaus begroet.
Wij spraken van namen, aan den arbeid
Van het nationaal crisiscomité verbonden
Dan moet allereerst die van Prinses
Juliana worden genoemd. En waarlijk niet
als decorum of als een vormelijke hoffe
lijkheid. Ingewijden weten, hoe zij zich
niet hart en ziel en met heel haar volle
én warme belangstelling aan dit werk
heeft gegeven. Levendig staat ons nog het
oogenblik in het najaar van 1931 voor den
«eest, hoe zij van alle kanten door het
scherpe licht der radio en fototoestellen
beschenen op zoo rustige en innemende
wiize de installatie-rede uitsnrak en daar.
mede den arbeid van 'het comité opende.
Thans heeft Zij. eveneens met een toe
spraak. dien arbeid besloten.
Nadat verschillende redevoeringen waren
uitgesproken, vroeg aan het eind der bij
eenkomst de Prinses het woord Zii hie'd
niet wat men noemt een „officieele" rede,
Waarmee Zii ter vergadering was gekomen,
heen. tijdens de bijeenkomst had Zii
eenige aanteekeningen gemaakt en daarop
bouwde Zij een ongekunstelde, hartelijke
en goedgestelde toespraak, waarin Zij den
voorzitter huldigde voor zijn arbeid. („U
hebt niet over u zelf kunnen spreken,
daarom doe ik het", zelde de Prinses) en
waarin Zij vervolgens alle leden en het
ceheele Nederlandsche volk bedankte voor
den steun, aan het crisis-comité verleend.
Tusschen die twee toespraken van de
prinses in. die in de eerste en die in de
laatste vergadering, liggen vier-en-een-
lialf jaar, waarin Zij onafgebroken haar
volïp en actieve en daadwerkelijke belang
stelling toonde. De vergaderingen van het
algemeen comité woonde zij van begin tot
eind bij, en tal van andere bil eenkomsten
van de kleinere werkcomité's ook. Her
haaldelijk verscheen Zii in het gebouw aan
den Kneuterdijk, om zich van den stand
der werkzaamheden op de hoogte te stel
len. De voorzitter heeft Haar in de slotver
gadering een fraaie legpenning als her
innering aan dezen arbeid overhandigd,
waarop, aan de eene ziide. Haar welgc-
Uikende beeltenis prijkt, door J. C.
Wienecke gesneden. Aan aile leden is even
eens een exemplaar van deze Dennin?
uitgereikt.
En toen heeft een hamertik een
eind gemaakt aan een nuttigen en
liefde-vollen arbeid, die voor velen in
moeilijke dagen een hulp is geweest,
en waaraan de Prinses van Oranje
Haar naam, Haar toewijding en Haar
steun verleende Haar steun ook in
materieelen zin, want (dit mag ten
besluite wel worden medegedeeld) er
waren jaren, dat de Prinses de toelage,
welke Zij volgens de grondwet geniet,
vrijwel geheel aan het nationaal-
crisis-comité afstond. Zoo ging Oranje
voor!
WIJZIGING VAN DE ZEGELWET.
Aan veel geopperde bezwaren
tegemoet gekomen.
Ingediend is bij de Tweede Kamer een
Wetsontwerp tot wijziging van de zegel-
Wet 1917.
Het zegelrecht, geregeld in hoofdstuk 9
°er zegelwet (het z.g. beurszegel) heeft
®P eenige punten aanleiding tot moeilijk
heden gegeven, welke naar de meening
'tb den minister van Financiën zoo
schrijft deze in de memorie van toelich-
tme slechts door wetswijziging kunnen
worden opgelost.
,0e minister heeft gemeend, nu het
hoofdstuk over beurszegel toch moest
Worden gewijzigd, ook de overige bepa
len der zegelwet aan een herziening te
■boeten onderwerpen. Deze herziening is
hoofdzaak van technischen aard.
Aangezien het bedrijfsleven herhaalde-
met de zegelwet in aanraking komt,
hoeft de minister gemeend op een voor
ontwerp het advies te mogen vragen van
Kamers v. Koophandel te Amsterdam,
s-Gravenhage en Rotterdam, alsmede van
aantal lichamen, die de belangen van
Waalde groepen der bevolking voorstaan
kon uiteraard niet aan alle geuite wen
den worden voldaan, zoo is toch van
waardevolle opmerkingen een dank
bar gebruik gemaakt, waarbij getracht Is
geopperde bezwaren zooveel mogelijk
w&moet te komen.
de)uumicpfe
dzbestz
85 dt. pfëas
4647
H2J
(Ingez. Med.)
DE GRONDWETSHERZIENING.
Het rapport van de Staatscommissie.
Omtrent den inhoud van het rapport
van de Staatscommissie voor de partieele
herziening van de grondwet weet de N. R.
Crt. het volgende mee te deelen:
De minderheid der Staatscommissie ver
zet zich tegen het voorste! tot verzwakking
van de drukoersvrijheid.
De minderheid kan niet accoord gaan
met de h.i te draconische maatregelen,
welke in overweging worden gegeven ten
aanzien van revolutionnaire volksvertegen
woordigers. Wel is de gansche commissie
tegen obstructie gekant, hetgeen o.a. blijkt
uit het voorstel, artikel 107 der Grondwet,
krachtens welke bepaling reeds één lid1 bii
stemmingen hoofdelijke oproeping kan
elschen, te wijzigen.
Voorts betreft het meeningsverschil,
voorzoover het in nota's tot uitdrukking
komt. de vraag met welk bedrag de scha
deloosstelling der Tweede Kamerleden (die
overigens niet in die mate in de Grondwet
gefixeerd zal blijven als tot dusver het
geval was) zou kunnen worden vermin
derd. en de instelling van het instituut
van staatssecretarissen (onder-ministers).
De meerderheid der staatscommissie
geeft (behoudens mogelijkheid van wijzi
ging zonder grondwetsherziening bij ge-
aualificeerde meerderheid) aan een scha
deloosstelling van f.4000. de minderheid
aan een schadeloosstelling van f4500 de
voorkeur.
Uiteraard kan uit de verhouding van
minderheid en meerderheid niet de con
clusie worden getrokken, dat in de beide
deelen der volksvertegenwoordiging hier
van een trouwe afspiegeling te zien zal
zijn. Niet alle zes groote fracties zijn daar
even machtig, ook vertegenwoordigers van
andere richtingen maken daarvan deel uit,
en daar hebben geeij ministers stemrecht,
teswijl in de Staatscommissie, naast tel
kens twee vertegenwoordigers van de zes
grootste partijen, ook de ministers van
binnenlandsche zaken en van justitie
stem in het kapittel hadden.De verhou
dingen liggen dus in de S.taten-G«neraal
eenigszins anders, geheel afgezien van het
feit. dat bii tweede lezing in de nieuwe
Kamers twee derden der uitgebrachte
stemmen vereischt ziin.
Het rapport behandelt ook de kwestie
van artikel 194 der Grondwet (verorde
nende bevoegdheid van nieuwe organen).
Van een derde Economische Kamer, wil de
meerderheid der commissie niets weten.
OFFICIEELE LEGPENNING WAALBRUG.
De Commissie Waalbrug 1936 heeft ter
gelegenheid van het openstellen der lang
verbeide vaste oeververbinding over de
rivier de Waal, deze ook voor de gemeente
Nijmegen zoo belangrijke gebeurtenis wil
len vastleggen door het laten slaan van
een legpenning, waarvoor zij de welwil
lende medewerking van 's Rijks Munt
meester heeft verkregen.
De opmerkenswaardige omstandigheid
deed zich voor, dat in de uitgebreide ver
zameling medailles en muntstempels van
Rijks Munt aanwezig waren de oorspron
kelijke stempels van een penning, in den
jare 1678 door den stempelsnijder J. Roet-
tiers vervaardigd, ter herdenking van den
vrede, gesloten te Nijmegen, tusschen ver
schillende mogendheden, w.o. Frankrijk
en de Vereenigde Gewesten.
De eene zijde van deze penning geeft
weer een gezicht op de Stad Nijmegen met
de rivier de Waal, de Gierpont. alsmede
twee palmboomen, waaraan de verschil
lende wapenschilden van vele betrokken
partijen zijn weergegeven.
Op de andere zijde van de Penning 1936
is weergegeven de forsche hoofdspanning
der Waalbrug, met de stad in het ver
schiet en een druk scheepvaartverkeer op
de breede Waal.
Ontweroer van deze penning is de be
kende médailleur J. C. Wienecke.
DE AMSTERDAMSCHE
STADHUISBOUW.
Instemming bij de Tweede Kamer
met de getroffen overeenkomst.
Blijkens het voorloopig verslag der
Tweede Kamer inzake het wetsontwerp
tot goedkeuring van de overeenkomst,
houdende afstand om niet door de ge
meente Amsterdam aan den Staat van
het Koninklijk Paleis aan den Dam te
Amsterdam en uitkeering door den Staat
aan de gemeente Amsterdam van f. 10
millioen, voor den bouw van een nieuw
raadhuis, kon men zich nagenoeg alge
meen met de strekking van dit wetsont
werp vereenigen, het in de regeering
waardeerend, dat zij zich betreflende het
eigendomsrecht op het voormalige raad
huis bij het oordeel van de commissie-mr.
P. Scholten heeft aangesloten, daarmee
haar standpunt, dat zij ln 1910 innam,
toen zij dit gebouw als rijkseigendom
meende te mogen beschouwen, prijsge
vend.
Vele leden stelden echter de vraag, om
welke reden de regeering de uitkeering
van de krachtens het contract aan Am
sterdam verschuldigde bedragen wil doen
plaats hebben ten laste van het Werk
fonds.
Daar de gemeente Amsterdam niet bij
wijze van werkverruiming over zal gaan
tot den bouw van een nieuw stadhuis
al is uiteraard een zoodanige bouw een
object, dat een uitgebreide werkgelegen
heid schept konden enkele leden niet
inzien, waarom het bedrag van f. 10 mil
lioen ten laste van het Werkfonds moest
komen of het moest zijn, dat het rijk
zich op deze manier medezeggenschap wil
verschaffen omtrent de wijze waarop Am
sterdam zijn stadhuis zal bouwen en der
halve aan de 10 millioen Rijksbijdrage
bestemming wil geven, hetgeen, naar deze
leden meenden, niet ls aan te nemen.
Voorts wenschten eenige andere leden
te weten, of de regeering aan deze uit
keering voorwaarden wil verbinden, zooals
bij andere w.erkobjecten, op het terrein
der arbeidsvoorwaarden. Indien dit het
géval mocht zijn, zou dit, naar hun mee
ning, zeer bedenkelijk moeten worden ge
acht. De arbeid aan een gebouw als waar
van hier sprake is, dient geheel te ge
schieden door de allerbeste vaklieden, het
welk door beknotting van de bepalingen
der collectieve contracten, ongetwijfeld
zou worden belemmerd. Door deze leden
werd met klem de wensch uitgesproken,
cat dergelijke voornemens niet zouden be
staan.
Enkele leden waren van oordeel, dat een
aanmerkelijk lager bedrag, dan de in het
ontwerp genoemde f. 10 millioen voldoen
de zou zijn voor Amsterdam om een nieuw
stadhuis te verkrijgen. In verband hier
mede gaven deze leden den wensch te
kennen, dat aan de Kamer 'inzage van het
rapport van bovenbedoelde commissie zal
worden verstrekt.
Eenige andere leden achtten het bedrag
van f. 10 millioen zelfs zeer matig.
Vele leden waren van meening. dat de
bouw van een stadhuis te Amsterdam zal
bijdragen tot de tóo dringende werkver
ruiming, mits maar de voorbereiding tot
den bouw zoo vlug mogelijk zal verloopen,
waaraan nog wefd 'toegevoegd, dat juist in
dezen tijd een dergelijk werk goedkoop
kan worden uitgevoerd. Voorts spraken
deze leden den wensch uit, dat voor den
bouw slechts een minimum van buiten-
landsche materialen zal worden gebruikt.
Eenige leden vroegen, wat de regeering
in het vervolg met het paleis denkt te
doen. Deze leden gaven den wensch te
kennen, dat ook buiten den tiid. waarin
de Koninklijke Familie er verbliif houdt,
het Paleis niet ongebruikt zal blijven.
Tenslotte verklaarden sommige leden
een duidelijke uiteenzetting van den gang
van zaken, zooals de regeering zich dien
voorstelt, Volstrekt noodzakelijk.
NED. R.-K. BOND VAN BANKET
BAKKERSPATROONS.
Achtste jaarlijksche vergadering.
Onder voorzitterschap van bondsvoor
zitter C. F. B. Sleyffers, heeft de Ned.
R.-K. Bond van Banketbakkerspatroons
gisteren te Rotterdam zijn achtste jaar
lijksche vergadering gehouden.
Oud-secretaris P. Boonekamp is tot
eere-lia benoemd.
Na een rede van den voorzitter zijn de
verschillende verslagen goedgekeurd. Het
financieel verslag vermeldt een batig
saldo van f. 1231,39.
De aftredende bestuursleden zijn her
kozen.
Het hoofdbestuur is gemachtigd nadere
stappen te doen om te komen tot volle
dige afwenteling van de omzetbelasting
op den consument.
De afdeeling Limburg stelde voor, in
samenwerking met de N.B.V. pogingen
in het werk te stellen om een einde te
maken aan de exploitatie van banket
bakkerijen enz. door warenhuizen.
De voorzitter vestigde er de aandacht
op, dat echter ten hoogste van een onge-
wenschte concurrentie gesproken kan
worden. Spr. had gehoopt, dat de wet op
de vestigingseischen meer voldoening had
gebracht. Spr. deelde mede, officieus ver
nomen te hebben, dat bij de a.s. behande
ling van de wet in de Tweede Kamer een
amendement zal komen, waarmee ge
tracht zal worden aan gerechtvaardigde
verlangens van den middenstand te vol
doen. Gelet zal worden op het behoefte
element.
De voorzitter verklaarde een ingediend
verzoek om den K.R.O. te verzoeken geen
recepten voor koekjes e.d. meer uit te
zenden, te zullen steunen.
Officieus wist de voorzitter nog mee te
deelen, dat, wanneer de automatenwet er
door komt. daarin een clausule zal wor
den opgenomen, dat den banketbakkers
gelegenheid zal worden gegeven, de auto
maten gedurende den Zondag bij te
vullen.
Aan het hoofdbestuur is toegevoegd de
heer V. A. J. Hamer als vertegenwoor
diger van de afdeelingen Noord-Brabant
en Nijmegen. t
Een feestdiner met feestavond heeft
dezen eersten dag besloten,
Het gisteren door ons opgenomen
arrest, dat de Hooge Raad met betrek
king tot de Wet op de Uitverkoopen
gewezen heeft, is voor de winkelbedrij
ven van zeer groot belang, daar daar
door wel grootendeels een einde ge
komen zal zijn aan de onzekerheid,
welke na het in werking treden van
deze wet bestond ten aanzien van de
vraag, welke verkoopsaankondigingen
wel en welke niet toelaatbaar zijn.
Lettende op het stelsel en de strek
king van de Wet is het hoogste rechts
college tot een uitspraak gekomen,
waaruit blijkt dat lang niet zooveel
verboden is, als velen gedurende de
eerste zes maanden van de werking
der Wet hebben aangenomen.
De bedoeling van de Wet was hoofd
zakelijk:
le. om ontijdige aankondigingen van
uitverkoopen en opruimingen te voor
komen;
2e. om de bedriegelijke concurrentie
tegen te gaan welke is gelegen in 't aan
kondigen van verkoopen als uitverkoopen
en opruimingen onder voorwendselen, die
aan het publiek ten onrechte den indruk
geven van een bijzondere voordeelige aan
bieding-
Om dit te bereiken ontwierp de wetge
ver voor het aankondigen van een verkoop
als „uitverkoop" of als „opruiming" een
vergunningsstelsel en verbood hij bij het
c-erste lid van art. 2 der Wet ln het win
kelbedrijf een verkoop aan te kondigen
onder de aanduiding „uitverkoop" of „op
ruiming" zonder daartoe van de Kamer
van Koophandel vergunning te^hebben
verkregen.
Van dit verbod werden de meest voor
komende aankondigingen, n.l. die van
verkoopen in verband met jaars- of sei-
zoenwiteseling echter uitgezonderd. Voor
dergelijke verkoopen, waarvoor ingevolge
artikel 3II van de Wet nog slechts de
aanduidingen „jaarlijksche opruiming",
„halfjaarlijksche opruiming", „seizoenop
ruiming", „balansopruiming" en „invento-
risopruiming" mogen worden gebruikt, is
dus geen vergunning noodig- Wel beperkte
de Wetgever uit het hierboven sub le ge
noemde oogmerk den tijd waarin die ver
koopen, waarvoor geen vergunning noodig
is, mogen worden gehouden tot de maand
Januari en het tijdvak van 15 Juli tot
15 Augustus.
Vanzelfsprekend was.liet voorgaande
waarbij het slechts om de aanduidingen
met de woorden „uitverkoop" op „oprui
ming" gaat niet voldoende om het be
oogde doel ten ^volle te bereiken. Ook al
spreekt men niet van „uitverkoopen" of
„opruimen", dan kan men immers verkoo
pen nog zeer goed zoodanig aankondigen,
dat het publiek toch den indruk krijgt van
een uitverkoop of een opruiming. Om nu
ook dergelijke aankondigingen te treffen
werd bij het tweede lid van artikel 2 van
de Wet bepaald dat het behoudens het
bepaalde bij het hiervoor vermelde eerste
lid ook verboden is in het winkelbedrijf
een verkoop op zoodanige wijze aan te
kondigen, dat daardoor redelijkerwijze de
indruk wordt gewekt van een tijdelijke
voordeelige aanbieding in verband met
bijzondere omstandigheden, welke zich ten
aanzien van een winkelnering kunnen
voordoen.
Deze bepaling luidt zoo vaag, dat het
voor den winkelier in den beginne, toen
vaste jurisprudentie en goede commenta
ren ontbraken, begrijpelijkerwijs ondoen
lijk was om pit te maken welke aankon
digingen onder de verbodsbepaling van 't
tweede lid van art- 2 vielen. Vandaar dat
in tal van gevallen vrees voor overtreding
er toe leidde, dat aankondigingen en zelfs
aanprijzingen, welke de winkeliers tevoren
geheel bona' fide tot stimuleering van den
verkoop gebezigd hadden en nog mochten
bezigen, geheel achterwege bleven, veelal
tot schade van die winkeliers. De recht
spraak gaf de eerste zes maanden hitter
weinig houvast. Ook de rechtszekerheid
was door de vage omschrijving in net ge
drang gekomen! Het aantal tegenstrijdige
uitspraken was legio. „Novemberaanbie-
aing" werd toelaatbaar geacht, „Naiaars-
aanbieding" werd bestraft; op „Enorm
goedkoope aanbieding voor de feestdagen"
volgde vrijspraak; op „speciale aanbie-
dingg" en „exceptioneele aanbieding"
volgde straf. In Nijmegen gingen de aan
kondigers van „abnormaal lage prijzen"
en „December-verkoop" naar het oordeel
van den Kantonrechter vrijuit, doch in
Den Haag en Amsterdam volgden veroor
deelingen. Zoo zijn nog tientallen voor
beelden te noemen en geen wonder dan
ook dat de winkelbedrijven niet meer wis
ten waaraan zij toe waren.
Het arrest van den Hoogen Raad d.d. 4
Mei 1.1. gewezen ter zake van de aankon-,
diging „couoondaeen", welke de Hooge
Raad niet in strijd met de Wet achtte,
heeft nu onder allen twijfel een streep ge
zet en paal en perk gesteld aan de al te
ruime toepassing der verbodsbepalingen
van de Wet.
Daarbij werd door den Hoogen Raad
overwogen
„dat toch artikel 2, tweede lid. voor
noemd spreekt van bijzondere omstandig
heden, welke zich ten aanzien van „een"
winkelnering kunnen voordoen, met an
dere woorden anders dan te dezen
(coupondagen, Red.) van bijzondere
omstandigheden, die zich ten aanzien van
elke winkelnering, afgezien van haar be
paalden aard, kunnen voordoen;
dat deze opvatting van artikel 2, tweede
lid, overeenstemt met stelsel en strekking'
der wet, zooals deze door hare geschiede
nis worden bevestigd; dat deze toch me
debrengen aan te nemen, dat artikel 2,
tweede lid, met „bijzondere omstandig
heden" het oog heeft op dezelfde omstan
digheden, welke naar artikel 6 voor de
Kamer van Koophandel grond kunnen
opleveren tot het verleenen van een ver
gunning ingevolge artikel 2, eerste lid,
der wet;
dat nu de in de telastelegging omschre
ven omstandigheid valt noch onder het
eerste, noch onder het tweede lid van
artikel 6;
dat wat in het bijzonder betreft het
tweede lid de bijzondere omstandighe
den daarin nader worden aangeduid
ais zich voordoende „bij overdracht, ver
plaatsing, verbouwing of anderszins, met
andere woorden als bijzondere omstandig
heden van externen aard, bij elke nering
mogelijk, kunnende „anderszins" in dit
verband slechts beteekenen een andere
omstandigheid van soortgelijken aard als
de met name genoemde"-
Duidelijk blijkt hieruit dat naar het
oordeel van den Hoogen Raad niet de
aankondigingen van iedere tijdelijke voor
deelige aanbieding onder de verbodsbe
paling van het tweede lid van art. 2 van
de Wet vallen zooals het in de prak
tijk dreigde te worden doch slechts van
die tijdelijke voordeelige aanbiedingen,
welke verband houden met bijzondere om
standigheden, zooals overdracht, verplaat
sing, verbouwing of soortgelijke omstam-
digheden van externen aard, bij elke ne
ring mogelijk.
Feitelijk komt de situatie na het Arrest
hierop neer,
dat de winkeliers bona fide bijzon
dere verkoopen kunnen houden en
aankondigen, zooveel zij willen en
zonder vergunning noodig fe hebben,
mits zij maar niet de woorden „uit
verkoop" en „opruiming" gebruiken en
mits zij het maar niet doen voorkomen
of het gaat om een tijdelijke voordee
lige aanbieding, die verband houdt
met bijzondere omstandigheden van
externen aard, bij elke nering moge
lijk, zooais overdracht, verbouwing,
verplaatsing etc. etc.
Willen zij een verkoop aankondigen met
de woorden „uitverkoop" of „opruiming",
dan kunnen zij dat, wanneer het gaat om
verkoopen in verband met laars- of sei
zoenswisseling, ook zonder vergunning,
doen in de perioden 1 Jan.1 Febr. en 15
Juli15 Augustus mits onder de aandui
ding: jaarlijksche-, halfjaarlijksche-, sei
zoen-, balans- of inventaris-opruiming,
terwijl zij in andere gevallen waarin zij
gesteld zijn op gebruik van de aankondi
ging onder de aanduiding „uitverkoop" of
..opruiming", al dan niet met vermeiding
van de reden van verkoop, daarvoor een
vergunning kunnen aanvragen bij de Ka
mer van Koophandel.
De interpretatie van den Hoogen Raad
is zoo beperkend, dat in tal van gevallen,
waarin nu veroordeeling heeft plaats ge
had, zeker vrijspraakof ontslag van
rechtsvervolging gevolgd zou zijn, wanneer
het standpunt van den Hoogen Raad ook
dat van de lagere instanties zou zijn ge
weest. Aanduidingen als „Novembeiaan-
bieding", „Sint Nicolaas-aanbieding'",
..Kerstattractie". „Mantelweek". „Huis-
houdweek", „Witte week". „Couponda
gen", „Lage prijzen", „Goedkoope aan
bieding" e.d. zijn thans stellig geoorloofd.
Dit beteekent niet dat de Wet op de
Uitverkoopen nu zonder beteekenis is. In
tegendeel. Dank zit deze wet zal het met
bedriegelijk gebruik van de termen „uit
verkoop" en „opruiming" gedaan zijn en
hebben de bona fide aankondigingen
met de aanduiding „uitverkoop" en
„opruiming" bijzondere waarde ge
kregen voor het publiek en dus
ook voor de verkoopers zelf, terwijl boven
dien een einde gekomen is aan den scha
delijken wedloop van winkeliers om ver
koopen in verband met jaars- of seizoens-
wisseltng steeds vroeger aan te kondigen,
lang voordat het van nature daartoe aan
gewezen moment is aangebroken.
BEZOEK VAN KONINGIN EN PRINSES
AAN 'S-HERTOGENBOSCH.
Het ligt in het voornemen van H. M. de
Koningin en H. K, H. de Prinses om bij
Haar bezoek op 17 Juni a.s. aan 's-Her-
togenbosch des voormiddags de bekende
veemarkt aldaar te bezichtigen.
Tevens ligt het in de bedoeling van H.
M. en de Prinses een kort bezoek te bren
gen aan de cathedrale basiliek van St.
Jan, teneinde de restauratiewerken in
oogenschouw te nemen en vervolgens het
gebouw van de illustre Lievevrouwebroe
derschap te bezoeken, alwaar het onder
scheidingstekken en de oorkonde van zwa-
nenbroeder aan H. K. H. de Prinses zal
worden aangeboden, waarmede een aloude
traditie, door Prins Willem van Oranje
begonnen en door opvolgende vorsten van
het Huis van Oranje-Nassau voortgezet,
za! worden bestendigd.
Ook wijlen Z.K.H. den Prins was zwa-
nenbroeder en wijlen H. M. de Koningin-
Moeder heeft de Koningin vergezeld,
toen deze onderscheiding indertijd aan de
Koningin werd uitgereikt.
OPENING VAN DE MOERDIJKBRUG.
Half November a.s.
De A. N. W. B. heeft den burgemeester
van Breda aangeboden, ter gelegenheid
van de openstelling van de Moerdijkbrug,
welke half November van dit jaar kan
worden verwacht, een stertocht voor aile
vormen van toerisme daarheen te orga-
niseeren, op overeenkomstige wijze als op
16 Juni a-s. bij de opening van de Waal
brug te Nijmegen zal geschieden.